Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18-278574-23Feit 1
De verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 1 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig
artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 26 november 2022, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023040957 van 30 september 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 december 2022, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] .
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van feit 2 onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die in de oliebollenkraam is geweest en de in de tenlastelegging opgenomen goederen heeft weggenomen. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij tijdens de inbraak op de uitkijk heeft gestaan. De rechtbank overweegt dat het op de uitkijk staan een gedraging is die doorgaans met medeplichtigheid in verband dient te worden gebracht. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen bestaat uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader(s), waarbij de bijdrage van verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht is geweest. Het enkel op de uitkijk staan is daarvoor onvoldoende. Dit brengt met zich dat verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt. De hiervoor genoemde medeplichtigheid is niet aan verdachte ten laste gelegd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
Feit 3
De verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 3 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 21 april 2022, opgenomen op pagina 68 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023040957 van 30 september 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 15 november 2022, opgenomen op pagina 72 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 28 december 2022, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 4] ;
Feit 4
De verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 4 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 31 oktober 2022, opgenomen op pagina 52 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023040957 van 30 september 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 15] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 november 2022, opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] .
Feit 5
De verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 5 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 26 oktober 2022, opgenomen op pagina 100 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023040957 van 30 september 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 5] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 mei 2023, opgenomen op pagina 123 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Feit 6
De verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 6 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 26 oktober 2022, opgenomen op pagina 117 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023040957 van 30 september 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 6] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 14 mei 2023, opgenomen op pagina 131 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 5
Ten aanzien van feit 5 overweegt de rechtbank het volgende. Voor een veroordeling voor diefstal is onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over een goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. De rechtbank is van oordeel dat de wegneming van de televisie niet als voltooid kan worden beschouwd. Gebleken is
namelijk dat de televisie bij de manege is achtergelaten en dat de televisie het terrein van de manege niet heeft verlaten. De rechtbank kan op basis van het dossier ook niet met zekerheid vaststellen of de verdachte (en/of medeverdachte [medeverdachte 1] ) de televisie bijvoorbeeld al in de auto had gelegd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de diefstal van de televisie.
Parketnummer 18-199673-23Feit 1
De verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 1 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 2 november 2022, opgenomen op pagina 73 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023112665 van 26 juli 2023, inhoudend de verklaring van [naam] .
Feit 2
De verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 2 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 3 november 2022, opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023112665 van 26 juli 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 7] .
Feit 3
Ten aanzien van feit 3 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024, voor zover inhoudende:
Ik was op 3 november 2022 met mijn broertje [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . We zaten met zijn drieën in de witte Mini Cooper.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 11 mei 2023, opgenomen op pagina 185 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023112665 van 26 juli 2023, inhoudend als verklaring van verdachte:
Volgens mij was de bedrijfsbus gewoon open. De bestuurder heeft de sleutelbos eruit gepakt. De sleutelbos lag op de stoel of in een vakje.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 23 november 2022, opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 8] :
De bedrijfsauto stond op het terrein van mijn fietsenwinkel aan de [adres] te [plaats] . Uit de bus zijn een bos sleutels gestolen. Hierom hebben we de camerabeelden bekeken en daarop was te zien dat er op 3
november 2022 een witte Mini Cooper aan kwam rijden die voor mijn bedrijf stopte. Ik zag op de beelden dat er 2 mannen uit de Mini Cooper stapten. Ze liepen bij het bedrijf langs en voelden aan de deur en keken naar binnen. Ik zag dat ze richting mijn bedrijfsauto liepen. Ik zag dat er iemand in het voorste deel van de bedrijfsauto zat die met een lampje scheen. Nadat beide mannen weer in beeld verschenen zag ik dat ze met de sleutels probeerden de toegangsdeur te openen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 10 november 2022, opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Ik bekeek het beeldmateriaal van [bedrijf] te [plaats] . De opname start op 03-11-2022 om 00:35:03 uur. Als persoon 1 en persoon 2 weer in beeld komen staan ze bij een aldaar geparkeerde witte bus. Te zien is dat de deur van de bijrijderskant van de bus op een gegeven moment geopend is en dat één van de personen in de bus is. Om 00:41:20 uur komt persoon 1 weer in beeld, persoon 2 komt achter hem aan. Persoon 1 blijft weer staan bij een deur van [bedrijf] . Het lijkt of hij bezig is bij het slot. Om 00:41:35 uur loopt hij weer verder en gaat bij de volgende deur weer bezig bij het slot. Het lijkt of hij een voorwerp in het slot steekt.
Feit 4
Ten aanzien van feit 4 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024, voor zover inhoudende:
Ik was op 3 november 2022 met mijn broertje [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . We zaten met zijn drieën in de witte Mini Cooper. [medeverdachte 1] bestuurde de hele nacht de witte Mini Cooper. Ik kan mij herinneren dat de kentekenplaten zijn omgewisseld om minder op te vallen voor de politie.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 3 november 2022, opgenomen op pagina 75 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023112665 van 26 juli 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 13] :
Ik heb mijn auto op 2 november 2022 in goede staat bij mij in de straat in [plaats] , gemeente Súdwest- Fryslân, geparkeerd. In de nacht van 2 op 3 november 2022 zag ik dat mijn kentekenplaten niet meer op mijn auto zaten. Het gaat hierbij om de kentekenplaten behorend tot een Mini Cooper Clubman voorzien van kenteken [nummer] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 11 mei 2023, opgenomen op pagina 205 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [verdachte] :
We zijn in [plaats] geweest die avond. We waren daar met zijn drieën, [medeverdachte 1] , [verdachte] en ik. U vraagt mij of wij het er over hadden gehad dat wij minder wilden opvallen voor de politie. Ja. U vraagt mij of ik in de auto ben gebleven en [verdachte] en [medeverdachte 1] uit de auto zijn gegaan. Ja.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 mei 2023, opgenomen op pagina 248 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] :
U geeft aan dat er de avond van 2 op 3 november 2022 twee kentekenplaten zijn gestolen in [plaats] . Ja van een groene Mini. Die heb ik gepakt, die zijn op de witte Mini gezet. U vraagt mij met wie ik daar was. Nog steeds met [medeverdachte 2] en [verdachte] . Ik heb ze omgewisseld.
Feit 5
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 5 ten laste is gelegd en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de kentekenplaten van taxibedrijf [slachtoffer 10] heeft weggenomen. Uit het dossier blijkt ook niet dat verdachte een andere bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd waardoor er gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte(n). Dit maakt dat verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Feit 6
Ten aanzien van feit 6 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024, voor zover inhoudende:
Ik was op 3 november 2022 met mijn broertje [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . We zaten met zijn drieën in de witte Mini Cooper.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 11 mei 2023, opgenomen op pagina 185 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023112665 van 26 juli 2023, inhoudend als verklaring van verdachte:
U vraagt mij met wie ik die avond van 2 op 3 november 2022 bij cafetaria [bedrijf] was. Met dezelfde personen. Het raam is ingeslagen. U vraagt mij waar wij naar zochten. Geld, contant. We zijn met z'n drieën daar binnen geweest. Het is op de beelden te zien dus daar kan ik niet onderuit.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 4 november 2022, opgenomen op pagina 85 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 11] :
Ik ben uitbater van cafetaria [bedrijf] te [plaats] . Ik kwam aan bij mijn pand. Ik zag dat het veiligheidsglas van de rechtertoegangsdeur in stukjes op het terras lag. Ik zag dat er meerdere lamellen uit de deur waren en op de grond lagen. Ik zag dat de lade uit de kassa op de balie lag en dat er geld miste uit de lade. Buiten aan het pand en binnen in het pand bevinden zich beveiligingscamera's. Ik bekeek de beelden van vannacht en zag dat daar een drietal personen, op 2 november 2022 zich de toegang verschaften tot mijn cafetaria door met een grote voorhamer het glas uit mijn toegangsdeuren te slaan. Op de beelden zag ik dat deze personen geld namen uit mijn kassa en een drietal blikjes Red Bull uit de koelkast achter de balie pakten. Ook zag ik dat ze een flesje bier uit een koelkast onder de balie pakten. Er zat 120,- euro aan kleingeld in de kassa.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2022, opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Ik bekeek het beeldmateriaal van cafetaria [bedrijf] te [plaats] . Op de beelden komen er drie personen in beeld.
Bestand ZIJ
Om 23:30:21 uur komt persoon 1 in beeld. Deze persoon lijkt iets beet te hebben in zijn linkerhand. Achter deze persoon komen persoon 2 en persoon 3. Persoon 1, welke eerder voorop liep, hakt twee maal met een voorhamer. Hij houdt deze met beide handen vast.
Bestand BINNEN
Om 23:32:26 uur zie je dat persoon 1 binnen in de cafetaria staat. De persoon springt met een knie op de balie, plaatst de andere voet op de balie en stapt zo over de balie om er aan de andere kant af te springen. Door persoon 1 wordt de kassalade uit de kassa gepakt en op het werkblad gelegd. Hierna kijkt hij eerst zoekend rond en opent een koelinstallatie. Persoon 2 is om 23:32:38 uur ook binnen gekomen.
Hij gaat achter de toonbank staan en lijkt contact te hebben met persoon 1, aan de andere kant van de toonbank. Persoon 1 blijft zoekend rondkijken en haalt uiteindelijk het kleingeld uit de kassalade en doet dit in zijn jaszakken. Persoon 1 gaat verder met het geld uit de kassalade halen en in zijn zakken te stoppen. Persoon 3 komt nu ook de cafetaria binnen en kijkt zoekend rond. Persoon 3 komt met twee blikjes in zijn handen weer in beeld. Deze persoon lijkt de eerder genoemde voorhamer ook bij zich te dragen. Het lijkt erop dat de gepakte blikjes weer naar persoon 2 gaan. Persoon 3 legt de voorhamer op de toonbank, springt op de toonbank en gaat met zijn knieën op de toonbank zitten. Hij heeft contact met persoon 2 en wijst naar iets. Door alle personen wordt er zoekend rond gekeken. Persoon 1, achter de toonbank trekt allerlei lades open en kijkt hierin. Persoon 2 geeft op een gegeven moment bij persoon 3 aan dat hij de voorhamer weer op moet pakken waaraan hij voldoet. Persoon 1 heeft een flesje uit een lade gepakt. Om 23:35:10 uur lopen alle personen het pand uit.
Feit 7
Ten aanzien van feit 7 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024, voor zover inhoudende: Ik was op 3 november 2022 met mijn broertje [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 11 mei 2023, opgenomen op pagina 185 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023112665 van 26 juli 2023, inhoudend als verklaring van verdachte:
Wij zijn in de nacht van 2 op 3 november 2022 daar geweest. Het was de bestuurder zijn idee om daar in te breken. U vraag mij of wij er wel bij betrokken zijn. Ja dat wel.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 3 november 2022, opgenomen op pagina 97 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 12] :
Ik ben eigenaar van [bedrijf] in [plaats] . Gisteravond, 2 november 2022, was alles nog in orde. Vanochtend, 3 november 2022, zag ik dat er een ruit vernield was van de terrasdeuren. Deze ruit is compleet ingeslagen. Achter de bar is een kassalade weggenomen. In de kassalade zat denk ik zo'n 400 euro.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 11 mei 2023, opgenomen op pagina 204 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [verdachte] :
U geeft aan dat er de avond van 2 op 3 november 2022 is ingebroken bij [bedrijf] in [plaats] . Ik heb daar ook gewoon in de auto gezeten. [verdachte] en [medeverdachte 1] waren het terrein op. Ik hoorde glasgerinkel. Ze hebben iets in de kofferbak gegooid en dat leek op een kassa.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 mei 2023, opgenomen op pagina 248 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] :
Ik ben met een auto met de gebroeders [verdachte] op pad geweest. De ene keer ging ik naar binnen en de andere keer hun. U vraagt mij wie zijn idee het was om daar in te breken. Het liep gewoon zo. U vraagt mij waar dat geld en de kassa zijn gebleven. Het geld is sowieso in de auto gebleven.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3, 4, 6 en 7
Feit 3
Uit de bovengenoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte één van de mannen is geweest die uit de Mini is gestapt en aldus te zien is op de camerabeelden zoals door aangever en de politie beschreven.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor medeplegen een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten vereist, waarbij de bijdrage van verdachte intellectueel en/of materieel van voldoende gewicht moet zijn. Of daarvan sprake is hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
De rechtbank komt tot de conclusie dat beide personen (op de camerabeelden door de politie aangeduid als persoon 1 en persoon 2) een wezenlijke materiële bijdrage hebben geleverd aan het ten laste gelegde. Verdachte is immers met een ander naar een pand gelopen en heeft naar binnen gekeken. Vervolgens staan zij beiden bij de bedrijfsauto van aangever. In elk geval is één van beide deze bedrijfsauto ingegaan en heeft daaruit meerdere sleutels weggenomen. Vervolgens is met de weggenomen sleutels geprobeerd het pand van [bedrijf] te openen. Er is dus gezamenlijk opgetreden, waarbij de sleutels uit de bedrijfsauto zijn weggenomen met het doel om in het pand van [bedrijf] te komen. Van een nauwe en bewuste samenwerking is daarom sprake geweest. Dit heeft tot gevolg dat er sprake is van medeplegen. De rechtbank acht feit 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
De rechtbank overweegt dat op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachten het plan hebben opgevat om de kentekenplaten van de Mini om te wisselen om zo minder op te vallen voor de politie. Uit de verklaring van medeverdachte [verdachte] volgt dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] uit de auto is gestapt. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de kentekenplaten van de auto van aangever [slachtoffer 13] heeft gehaald en dat hij degene is geweest die de kentekenplaten heeft omgewisseld. Het feit dat verdachte de kentekenplaten niet zelf van de auto heeft gehaald en heeft omgewisseld, maakt niet dat er geen sprake is van medeplegen. Verdachte en medeverdachten hebben immers samen het plan opgevat om de kentekenplaten om te wisselen. De kentekenplaten zijn vervolgens weggenomen van de auto van [slachtoffer 13] en zijn op de witte Mini Cooper gezet waar verdachte en medeverdachten die avond in reden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van medeplegen en acht feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 6
De rechtbank is van oordeel dat op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een inbraak bij cafetaria [bedrijf] . Verdachte en de medeverdachten zijn het cafetaria binnengekomen door een ruit in te slaan. Vervolgens zijn zij allemaal het cafetaria ingegaan, hebben zij zoekend rondgekeken, is er geld uit de kassalade weggenomen en zijn er blikjes/flesjes drinken weggenomen. Er is dan ook sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, zodat sprake is van medeplegen.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de inbraak bij [bedrijf] . Verdachte heeft verklaard dat hij bij de inbraak bij [bedrijf] aanwezig is geweest, maar dat hij niet bij het pand naar binnen is geweest. Medeverdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij in de auto is blijven zitten en dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] het terrein van [bedrijf] op zijn gegaan, waarna hij glasgerinkel hoorde. De rechtbank stelt op basis van die verklaring vast dat verdachte niet in de auto is blijven zitten. Hoewel de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen welke handelingen verdachte precies heeft verricht bij de inbraak bij [bedrijf] , komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van een inbraak. Hierbij is van belang dat er in de nacht van 2 op 3 november 2022 sprake is geweest van een gezamenlijke "strooptocht". Verdachte en medeverdachten zijn die nacht continu samen geweest en hebben meerdere inbraken gepleegd. Daarbij was telkens sprake van een min of meer wisselende taakverdeling, waarbij sprake was van een inwisselbare rolverdeling. De ene keer zijn verdachte en medeverdachte(n) samen een pand ingegaan, de andere keer gingen zij wel samen uit de auto maar verrichte één iemand wegnemingshandelingen, echter steeds als onderdeel van een min of meer gelijkwaardig team. Er heeft aldus een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten bestaan, waardoor verdachte kan worden aangemerkt als medepleger, ook bij de inbraak bij [bedrijf] .