ECLI:NL:RBNNE:2024:3766

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
18-228245-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag leidt tot verkeersongeval met lichamelijk letsel

Op 4 september 2022 heeft de verdachte, een bestuurder van een BMW, door roekeloos rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt in Zwartemeer. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 96 kilometer per uur op een weg waar de maximumsnelheid 30 kilometer per uur was. Tijdens een gevaarlijke inhaalmanoeuvre botste hij frontaal op een tegemoetkomende auto, bestuurd door het slachtoffer, die als gevolg van de botsing zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan roekeloos rijgedrag, wat resulteerde in een veroordeling op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, een taakstraf van 150 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdachte werd vrijgesproken van het tweede feit, namelijk rijden onder invloed van alcohol en drugs, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij onder invloed reed op het moment van het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/228245-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 oktober 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 september 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.G. Knegt, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.J. Stoeten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 4 september 2022 te [woonplaats] , gemeente Emmen, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk: BMW, kenteken: [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg
( [adres] ), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend door (na voorafgaand gebruik van alcohol en/of cannabis (THC) en/of lachgas/distikstofoxide) met een snelheid van (ongeveer) 96 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de toegestane 30 kilometer per uur, (althans) met een snelheid die (fors) te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse heeft gereden en/of (daarbij) een (over die rijbaan rijdend) motorvoertuig ter linkerzijde is of wilde gaan inhalen of (ter linkerzijde) is voorbij gereden of wilde voorbijrijden en/of (daarbij) op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer heeft gereden, op een moment dat een over die weg tegemoetkomende bestuurder van een ander motorrijtuig (een personenauto, merk Daewoo, bestuurd door [slachtoffer] ) de plaats (waar hij, verdachte die (inhaal)manoeuvre uitvoerde) reeds (zeer) dicht was genaderd en/of (vervolgens) met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (nagenoeg) frontaal tegen voornoemde tegemoetkomende motorrijtuig heeft gebotst/gereden, waardoor een ander (te weten voornoemde [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 4 september 2022, te [woonplaats] , gemeente Emmen, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk BMW, kenteken: [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg ( [adres] ), zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door (na voorafgaand gebruik van alcohol en/of cannabis (THS) en/of lachgas/distikstofoxide)
  • de, krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid te overschrijden (door met een snelheid van (ongeveer) 96 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de toegestane 30 kilometer per uur te rijden) en/of
  • door (met voornoemde hoge snelheid) een motorrijtuig gevaarlijk in te halen en/of (daarbij)
  • tegen het verkeer in te rijden, op een moment dat een tegemoetkomende bestuurde van een ander motorrijtuig (een personenauto, merk Daewoo) de plaats waar hij, verdachte die inhaalmanoeuvre uitvoerde reeds (zeer) dicht was genaderd en/of
  • door met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (nagenoeg) frontaal tegen voornoemde motorrijtuig (bestuurd door mevrouw [slachtoffer] ) te rijden/botsen, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 september 2022 te [woonplaats] , gemeente Emmen, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk: BMW, kenteken: [kenteken] ), daarmede heeft gereden op de weg, [adres] , (na voorafgaand gebruik van alcohol en/of cannabis (THC) en/of
lachgas/distikstofoxide) en toen met een snelheid van (ongeveer) 96 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de toegestane 30 kilometer per uur, (althans) met een snelheid die (fors) te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse heeft gereden en/of (daarbij) een (over die rijbaan rijdend) motorvoertuig ter linkerzijde is of wilde gaan inhalen of (ter linkerzijde) is voorbij gereden of wilde voorbijrijden en/of (daarbij) op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer heeft gereden, op een moment dat een over die weg tegemoetkomende bestuurder van een ander motorrijtuig (een personenauto, merk Daewoo) de plaats (waar hij, verdachte die
(inhaal)manoeuvre uitvoerde) reeds (zeer) dicht was genaderd en/of (vervolgens) met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (nagenoeg) frontaal tegen voornoemde tegemoetkomende motorrijtuig (bestuurd door [slachtoffer] ) heeft gebotst/gereden en/of (aldus) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2) hij op of omstreeks 4 september 2022 te [woonplaats] , gemeente Emmen als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een of meerdere stof(fen), te weten alcohol en/of cannabis en/of lachgas (distikstofoxide), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 2

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging. De raadsman heeft hiertoe gewezen op de volgende uitspraak van verbalisanten [naam] en [naam] tijdens het laatste verhoor van verdachte: “De avond van het verkeersongeval heb je een ademanalyse afgelegd met als resultaat 75 ug/l. Uit het bloedonderzoek kwam naar voren dat er sporen van THC waren aangetroffen, namelijk 1.5 microgram per liter. Dit was lager dan de grenswaarde (3.0) bij enkelvoudig middelengebruik. Er is alleen een drugsonderzoek gedaan bij analyse van jouw bloed, waardoor het resultaat uit het bloedonderzoek niet leidt tot een strafbare vervolging.” Met deze uitspraak is bij verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat hij ter zake van het rijden onder invloed niet zal worden vervolgd. Met de vervolging van verdachte voor feit 2 op de tenlastelegging heeft het Openbaar Ministerie dit gerechtvaardigde vertrouwen geschonden, aldus de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel. De door de raadsman aangehaalde uitspraak van verbalisant ziet op een ander feit dan het feit waarvoor verdachte wordt vervolgd. Feit 2 op de tenlastelegging ziet immers op het rijden onder invloed van meerdere middelen die in combinatie zijn gebruikt (alcohol, cannabis en/of lachgas). De uitspraak van verbalisant ziet op het rijden onder invloed van één middel (cannabis) en derhalve op de (strafrechtelijke) grenswaardes bij enkelvoudig gebruik.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging.. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat feit 2 op de tenlastelegging een ander feit betreft, dan het feit waarop de uitspraak van verbalisant betrekking heeft. Het verweer van de raadsman wordt om deze reden verworpen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat verdachte (partieel) dient te worden vrijgesproken van het rijden onder invloed. De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als roekeloos. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder 2 ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde feit. De raadsman heeft hiertoe allereerst aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte onder invloed van alcohol, cannabis en/of lachgas heeft gereden. Daarnaast kan niet vastgesteld worden dat verdachte met een snelheid van ongeveer 96 kilometer per uur heeft gereden, dan wel dat hij heeft gereden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de toegestane snelheid. Voorts kan niet worden vastgesteld dat aan de zijde van verdachte sprake is geweest van gevaarlijk inhalen. Tot slot is niet uit te sluiten dat andere omstandigheden hebben bijgedragen aan het ontstaan van het verkeersongeval, zodat vraagtekens gezet kunnen worden bij het causaal verband tussen het rijgedrag van verdachte en het ontstaan van het ongeval. De raadsman wijst hierbij op de bijrijder van de auto van verdachte, getuige [getuige] , die op enig moment aan de handrem zou hebben getrokken.
Gelet op het voorgaande kan volgens de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) dan wel dat zijn rijgedrag valt onder de reikwijdte van artikel 5a WVW.
De raadsman acht het meer subsidiair ten laste gelegde feit, overtreding van artikel 5 WVW, wettig en overtuigend bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 10 juli 2023, opgenomen op pagina 19 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100/2022256786, d.d. 1 augustus 2023, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de weg [adres] , gelegen binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom van [woonplaats] . De rijbaan had een breedte van ongeveer 4,2 meter en was bestemd voor verkeer in beide richtingen. Naast de rijbaan bevonden zich aan beide zijden opritten van de aldaar gelegen woningen. Op [adres] gold een toegestane maximumsnelheid van 30 km/h (zone gebied). Het ongeval vond plaats op een recht weggedeelte van [adres] , waarbij er geen obstakels aanwezig waren op, of in de nabijheid van de rijbaan. Op het moment dat de bestuurder van een personenauto (BMW) het voor hem rijdende voertuig (Citroën) inhaalde, botste hij met zijn voertuig frontaal tegen een tegemoetkomende personenauto (Daewoo). Na de botsing tussen beide voertuigen roteerde de BMW en kwam op ongeveer 6.3 meter van de botsplaats zijdelings in botsing met een in de berm staande boom.
De Daewoo werd na de botsing naar achter weggezet om ongeveer 25.2 meter van de botsplaats in een naast de rijbaan gelegen tuin tot stilstand te komen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 5 september 2022, opgenomen op pagina 170 van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [verdachte] :
A: Op 4 september 2022 is er onderweg wat misgegaan. We zijn op elkaar geknald. V: Waarmee verplaatste jij je op dat moment?
A: Met de auto. De BMW 1 serie, kenteken [kenteken] .
V: Wie bestuurde de auto?
A: Ikke.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 31 juli 2023, opgenomen op pagina 179 van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [verdachte] :
V: Wat was de snelheid die je maximaal mocht rijden op [adres] ? A: 30 kilometer per uur.
V: Was je bekend met de wegsituatie, reed je er vaker? A: Ja. Ik kom daar wel eens vaker.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13 september 2022, opgenomen op pagina 143 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op zondag 4 september 2022, omstreeks 20.45, uur ben ik van huis gegaan. Onze auto is een zwarte Deawoo, voorzien van het kenteken [kenteken] . Ik ben vooruit, rechtsaf, de oprit afgereden en rechtsaf de openbare weg opgereden. Ik zag dat er vanuit de tegengestelde richting een auto aan kwam rijden. Voor mij, aan mijn zijde van de weg, stond een kleine witte boodschappenauto geparkeerd. Ik heb onze auto rustig laten rollen en wilde de tegemoetkomende auto voorbij laten gaan voordat ik die geparkeerde auto voorbij zou gaan. Ik zag ineens dat de tegenligger, een witte auto, vanuit zijn oogpunt naar rechts ging. Op het moment dat die witte auto, de tegenligger, opzij ging zag ik ineens koplampen achter de witte tegenligger vandaan komen. Ik stond op dat moment nagenoeg stil. Nog voordat de tegenligger was gepasseerd ben ik aangereden door die andere auto. Later is gebleken dat dit een BMW is geweest. Ik zag de koplampen van de BMW, stuiterend op mij afkomen en daarna volgde de klap. Ten gevolge van dit ongeval ben ik nu heel erg beperkt in mijn dagelijkse leven. Op dit moment zit ik in de ziektewet en kan de komende tijd ook nog niet werken of re-integreren.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 augustus 2023, opgenomen op pagina 147 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant [naam] : [slachtoffer] vertelde vandaag dat ze inmiddels 26 uur per week aan het werk is in plaats van de 40 uren die ze op contractbasis heeft. Ze heeft drie sessies EMDR-therapie gehad in het ziekenhuis in Emmen. Vanaf september volgt er nog een revalidatietraject van zes weken in verband met de klachten die ze nog heeft aan nek, schouder en (onder)rug.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 12 september 2022, opgenomen op pagina 141 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Op 4 september 2022 om ongeveer 20:40 uur reed ik over [adres] in [woonplaats] . Ik zag plots een auto achterop komen met een hele hoge snelheid. Voordat ik het me goed en wel besefte zat die auto ook al naast me. Er was helemaal geen gelegenheid om in te halen want er was een tegenligger. De inhalende auto botste frontaal op de tegenligger.
6. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2022.12.08.112, d.d. 26 juni 2023 opgemaakt door B. Hoogeboom, NFI-deskundige, opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn of haar deskundige verklaring:
Vraagstelling:
"Kan met de beschikbare camerabeelden de gereden snelheid van de veroorzaker van het ongeval (betrokken BMW) berekend worden?"
Conclusie
De beste schatter voor de gemiddelde snelheid van de auto bedraagt 96 km/h. De grenzen van het 95%- kansinterval zijn [84, 109] km/h.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte reed op 4 september 2022, omstreeks 20:45 uur, in zijn BMW op [adres] , een weg met een breedte van ongeveer 4,2 meter bestemd voor verkeer in beide richtingen. [adres] ligt binnen de bebouwde kom van [woonplaats] en naast de rijbaan bevinden zich aan beide zijden opritten van de aldaar gelegen woningen. Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Op enig moment heeft verdachte een voor hem rijdende Citroën willen inhalen. Hij heeft een inhaalmanoeuvre ingezet en is op de linker weghelft gaan rijden, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer. In die voor verdachte tegengestelde richting bevond zich op dat moment een Daewoo, met als bestuurster het latere slachtoffer [slachtoffer] . Deze Daewoo was kort daarvoor vanaf een oprit de weg op gereden en reed met een geringe snelheid. Verdachte is vervolgens frontaal op de Daewoo gebotst. Als gevolg van de kracht van de botsing is de Daewoo ruim 25 meter naar achteren geschoven, voordat deze in een tuin tot stilstand kwam. De BMW van verdachte is om zijn as gedraaid en ruim 6 meter van de botsplaats met de linkerflank tegen een boom tot stilstand gekomen.
Wat de exacte snelheid is geweest waarmee verdachte ten tijde van de inhaalmanoeuvre heeft gereden, is op basis van het strafdossier niet met zekerheid vast te stellen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich zijn gereden snelheid niet kan herinneren. Uit de door het NFI uitgevoerde berekeningen kan worden afgeleid dat verdachte Imet een snelheid tussen de 85 en 105 kilometer per uur moet hebben gereden, waarbij 96 kilometer per uur als meest waarschijnlijke snelheid wordt genoemd. Daarnaast heeft getuige [getuige] , de bestuurder van de Citroën, verklaard dat hij plots een auto met hele hoge snelheid zag naderen en dat deze auto ook al vrijwel meteen naast hem reed. Voorts blijkt uit de verkeersongevallenanalyse dat de Daewoo door de kracht van de botsing ongeveer 25 meter naar achteren is geschoven. Nu de Daewoo ten tijde van het ongeval slechts met geringe snelheid heeft gereden, moet de kracht van de botsing geheel van de auto van verdachte zijn gekomen. Op grond van het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat verdachte met een aanzienlijk hogere snelheid heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur én dan gelet op de verkeerssituatie ter plaatse verantwoord was. Verdachte heeft vervolgens met onverminderde snelheid op een recht stuk van de weg de voor hem rijdende Citroën ingehaald, waarbij hij frontaal op de Daewoo is gebotst. Uit de verkeersongevallenanalyse en de camerabeelden die van het ongeval zijn gemaakt, is niet gebleken dat verdachte heeft geremd of bijgestuurd of dat hij anderszins heeft geprobeerd om een botsing met de Daewoo te voorkomen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte de Daewoo in het geheel niet, althans niet bewust, heeft opgemerkt.
Na het ongeval is verdachte getest op het gebruik van alcohol en drugs. Hoewel uit deze tests is gebleken dat verdachte alcohol en cannabis had gebruikt, bleken de waardes hiervan in zijn adem en bloed onder de grenswaarden te liggen, ook in combinatiegebruik. In de auto van verdachte heeft de politie meerdere ballonen aangetroffen, ook op de bestuurderstoel. Door getuigen is voorts gezien dat verdachte, nadat hij uit zijn auto was gestapt, een lachgastank onder zijn auto vandaan heeft gepakt en weggemaakt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij driekwartier tot een uur voordat hij is gaan rijden lachgas heeft gebruikt, maar hij heeft stellig ontkend dat hij dit ook tijdens het rijden heeft gedaan. Nu deze lezing van verdachte niet door de bewijsmiddelen wordt weerlegd en omdat lachgas slechts kortdurende effecten heeft, is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte onder invloed van alcohol, cannabis en/of lachgas heeft gereden, zodat ook niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat dit heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Om tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde artikel 6 WVW te kunnen komen, is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is geweest. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval.
Causaal verband
Verdachte heeft met een aanzienlijke overschrijding van de ter plaatse geldende maximumsnelheid en zonder zich er van te vergewissen of de verkeersituatie daartoe voldoende veilig was, een gevaarlijke inhaalmanoeuvre uitgevoerd. Daarbij is verdachte frontaal op de auto van slachtoffer [slachtoffer] gebotst. Van een andere oorzaak voor het ongeval is de rechtbank niet gebleken. Er zijn op de plaats van het ongeval voorts geen aanwijzingen aangetroffen dat het (vermeende) aantrekken van de handrem door getuige [getuige] (mede) ten grondslag heeft gelegen aan het ontstaan van het ongeval. Anders dan de raadsman heeft bepleit, acht de rechtbank het causaal verband tussen het verkeersgedrag van de verdachte en het ongeval derhalve bewezen.
Mate van schuld
In de tweede plaats moet verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 6 WVW heeft de betekenis van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van een dergelijke schuld hangt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Wanneer sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Roekeloosheid
Bij de beoordeling van de mate van schuld heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat per 1 januari 2020 de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten in werking is getreden. In het tweede lid van artikel 175 WVW, waarin de strafbaarstelling van artikel 6 WVW is geformuleerd, is de begripsbepaling van roekeloosheid toegevoegd, waarbij wordt teruggegrepen op artikel 5a WVW. Daarmee is feitelijk het toepassingsbereik van het begrip roekeloosheid verbreed. Van roekeloosheid is nu in ieder geval sprake indien het (verkeers)gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
De rechtbank dient in dit kader te beoordelen of verdachte met de hiervoor vastgestelde verkeersgedragingen, die tot het ongeval hebben geleid, (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Schending van verkeersregels
In het eerste lid van artikel 5a WVW zijn onder (a) tot en met (m) verkeersgedragingen benoemd die kunnen worden aangemerkt als het in ernstige mate schenden van verkeersregels. Zo is het gevaarlijk inhalen opgenomen onder (b) en het overschrijden van de maximumsnelheid onder (g).
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid aanzienlijk heeft overschreden en dat hij op een gevaarlijke wijze een inhaalmanoeuvre heeft uitgevoerd. Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan een tweetal expliciet in artikel 5a, eerste lid WVW genoemde gedragingen, hetgeen een schending van de verkeersregels oplevert.
In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet gelegen zijn in de enkele schending van één verkeersregel. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
Verdachte heeft gedurende enige tijd gereden met een snelheid die (bijna) drie keer zo hoog was als toegestaan. Met onverminderde snelheid heeft hij vervolgens een voor hem rijdende Citroën ingehaald. Gelet op de verkeerssituatie ter plaatse, een smalle weg bestemd voor verkeer in beide richtingen en met aan weerszijden van de rijbaan opritten van de aldaar gelegen woningen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte met de genoemde combinatie van gedragingen de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.
Opzettelijk
Artikel 5a WVW vereist dat het opzet van verdachte zowel gericht is op het schenden van de verkeersregels als het in ernstige mate schenden van die regels. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van dergelijk opzet moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze zijn verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte was (goed) bekend met de verkeerssituatie ter plaatse en de met de aldaar geldende maximumsnelheid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het handelen van verdachte -zonder aanwijzingen voor het tegendeel- naar hun uiterlijke verschijningsvorm bezwaarlijk anders kunnen worden aangemerkt dan als het willens en wetens in ernstige mate overtreden van de verkeersregels.
Te duchten gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het zonder meer voorzienbaar dat gevaarlijke situaties kunnen ontstaan door het hiervoor beschreven verkeersgedrag van verdachte. Met zijn handelen heeft verdachte onaanvaardbare risicos op ernstige gevolgen in het leven geroepen, die zich deels ook hebben verwezenlijkt.
Tussenconclusie
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid.
Letsel van het slachtoffer
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat slachtoffer [slachtoffer] als gevolg van het ongeval letsel heeft opgelopen, onder meer aan haar nek, schouder en (onder)rug. Vanwege aanhoudende pijnklachten heeft het slachtoffer een langdurig revalidatietraject en re-integratietraject gevolgd.
Gedurende deze periode heeft zij zowel haar normale dagelijkse bezigheden als haar werkzaamheden niet (volledig) kunnen uitoefenen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dergelijk letsel in juridische zin worden aangemerkt als zodanig (lichamelijk) letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande, acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte onder invloed van alcohol, cannabis en/of lachgas heeft gereden, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1) hij op 4 september 2022 te [woonplaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk: BMW, kenteken: [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg
( [adres] ), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos met een aanzienlijk hogere snelheid dan de toegestane 30 kilometer per uur heeft gereden en een motorvoertuig is gaan inhalen
en (daarbij) op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer heeft gereden, op een moment dat een over die weg tegemoetkomende bestuurder van een ander motorrijtuig (een personenauto, merk Daewoo, bestuurd door [slachtoffer] ) de plaats waar hij die inhaal manoeuvre uitvoerde reeds (zeer) dicht was genaderd en (vervolgens) met het door hem bestuurde motorrijtuig (nagenoeg) frontaal tegen voornoemde tegemoetkomende motorrijtuig heeft gereden, waardoor voornoemde [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste feit gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid (hierna: OBM) voor de duur van 18 maanden met aftrek, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman acht de door de officier van justitie geëiste straf in beginsel redelijk. Wel dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsman wijst hiertoe in het bijzonder op de gevolgen die een langdurige onvoorwaardelijke OBM voor (het werk van) verdachte zullen hebben. Om deze reden heeft de raadsman bepleit verdachte geen onvoorwaardelijke OBM op te leggen van langere duur dan de tijd dat het rijbewijs van verdachte reeds ingevorderd is geweest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland, d.d. 6 februari 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad),
d.d. 22 augustus 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Op 4 september 2022 heeft verdachte door roekeloos rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt. Verdachte heeft met een veel te hoge snelheid op [adres] gereden, een weg binnen de bebouwde kom van [woonplaats] . Tijdens een inhaalmanoeuvre is hij vervolgens frontaal met zijn auto op de auto van slachtoffer [slachtoffer] gebotst. Door de kracht van de botsing is de auto van het slachtoffer ruim 25 meter naar achteren geschoven. De auto van verdachte is om zijn as gedraaid en daarna met de zijflank tegen een boom tot stilstand gekomen. Na het ongeval is verdachte uit zijn auto gestapt en heeft hij een lachgastank onder zijn auto vandaan gepakt en uit het zicht verplaatst. Toen de politie hem vroeg of hij de bestuurder van de BMW was, heeft hij dit in eerste instantie ontkend. Dat verdachte direct na het ongeval alleen heeft gedacht aan zijn eigen belangen en zich niet om het slachtoffer heeft bekommerd dat overduidelijk veel pijn had, neemt de rechtbank hem bijzonder kwalijk.
Als gevolg van het ongeval heeft het slachtoffer letsel opgelopen en tot op de dag van vandaag kan zij haar normale dagelijkse bezigheden niet (volledig) uitoefenen. Haar leven is in een split second totaal veranderd. Iets waar zij niet om heeft gevraagd. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt hoe groot de impact is die het ongeval nog dagelijks op haar en haar naasten heeft.
Het strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten. De omstandigheid dat de verdachte hieruit geen lering heeft getrokken, en het bewezenverklaarde feit zelfs heeft gepleegd tijdens de proeftijd van die eerdere veroordeling, weegt de rechtbank in zijn nadeel mee bij de strafoplegging.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank stelt voorop dat zij de indruk heeft gekregen dat verdachte oprecht spijt heeft van zijn handelen. Het is duidelijk dat verdachte het ongeval én de gevolgen die dit voor het slachtoffer heeft gehad, nooit heeft gewild. Tegelijkertijd heeft verdachte de vraag van de rechtbank naar de reden van zijn (gevaarlijke) rijgedrag ter terechtzitting niet kunnen beantwoorden. De rechtbank kan zich daarbij niet aan de indruk onttrekken dat verdachte niet het achterste van zijn tong heeft (willen) laten zien. Verdachte heeft ter terechtzitting voorts verklaard dat hij, mede door het overlijden van zijn broer en het ongeval, een zware periode achter de rug heeft en dat hij zijn leven thans goed op de rit heeft. Hij heeft een fulltime baan, woont bij zijn vader, heeft geen schulden en gebruikt geen drugs meer. Ook uit het reclasseringsrapport volgt dat er op dit moment geen zorgwekkende problematiek op de leefgebieden van verdachte bestaat.
OriëntatiepuntenDe rechtbank constateert dat voor het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos rijgedrag geen oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bestaan. De rechtbank heeft daarom in onderhavig geval aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor het met een zeer hoge mate van schuld veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij het slachtoffer als gevolg van dat ongeval zodanig letsel heeft opgelopen dat sprake is geweest van tijdelijke verhindering in de uitoefening van normale bezigheden. De oriëntatiepunten nemen in een dergelijk geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar tot uitgangspunt.
De straf
. Gelet op het hiervoor overwogene, waarbij in het bijzonder rekening is gehouden met de persoon van de verdachte en het tijdsverloop, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is, ondanks dat de ernst van het feit hiertoe wel aanleiding geeft. Alles afwegende, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Ten slotte zal de rechtbank, gelet op
de ernst van het feit, een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het voorwaardelijke strafdeel dient als stok achter de deur om te bevorderen dat verdachte blijft nadenken over zijn rijgedrag en zijn verantwoordelijkheid om op een veilige en verantwoorde wijze aan het verkeer deel te nemen. De rechtbank komt hiermee tot een hogere straf dan door de officier van justitie is geëist, nu zij van oordeel is dat de geëiste straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
-
Een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
-
Een taakstraf voor de duur van 150 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
-
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen - bromfietsen daaronder begrepen - voor de duur van 18 maanden.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H.M. Lenting en mr. E.C. Hellinga, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes-Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2024.