ECLI:NL:RBNNE:2024:3738

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
C/18/237562 / FT RK 24/1016
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een tweede moratorium-verzoek in het kader van schuldsanering na huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 september 2024 uitspraak gedaan over een tweede moratorium-verzoek van een verzoeker die in financiële problemen verkeert. De verzoeker had eerder een moratorium aangevraagd, maar had de huur voor augustus 2024 niet tijdig betaald, wat leidde tot een verzoek van de verhuurder om ontruiming. De rechtbank had eerder op 29 juli 2024 een moratorium toegewezen voor de duur van zes maanden, maar de verzoeker diende opnieuw een moratorium-verzoek in na een nieuwe huurachterstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker geen verwijt kan worden gemaakt voor de niet-tijdige betaling, aangezien de vertraging te wijten was aan een fout van de schuldhulpverlener, de Volkskredietbank (VKB). De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht heeft op een tweede moratorium, omdat hij actief bezig is met het treffen van een minnelijke regeling met zijn schuldeisers en de huurbetalingen voor de toekomst lijken te zijn gewaarborgd. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis tot ontruiming opgeschort en de huurovereenkomst verlengd voor de duur van het nieuwe moratorium, dat maximaal zes maanden zal duren. De rechtbank heeft ook bepaald dat de voorziening vervalt als de verzoeker niet tijdig en volledig voldoet aan zijn verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen
zaaknummer: C/18/237562 / FT RK 24/1016

vonnis van 16 september 2024

in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen verzoeker,
tegen
[verhuurder],
vertegenwoordigd door NL Legal ,
[adres] ,
hierna te noemen de verhuurder.

PROCESGANG

Op 10 mei 2024 is door verzoeker tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium als bedoeld in artikel 287b Faillissementswet (Fw).
Op 6 juni 2024 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen. Daarbij is de behandeling van de zaak verwezen naar de zitting van 22 juli 2024, en is ter overbrugging van de tussenliggende periode een tijdelijke voorziening getroffen.
Op 29 juli 2024 heeft de rechtbank vonnis gewezen en het moratorium toegewezen, voor de duur van ten hoogste zes maanden, te rekenen vanaf 6 juni 2024.
Op 13 augustus 2024 is door verzoeker tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wederom een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium als bedoeld in artikel 287b Faillissementswet (Fw).
Op 26 augustus 2024 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen. Daarbij is de behandeling van de zaak verwezen naar de zitting van 2 september 2024, en is ter overbrugging van de tussenliggende periode een tijdelijke voorziening getroffen. Bij de behandeling van de zaak zijn verschenen:
  • verzoeker,
  • [schuldhulpverlener] , namens de Volkskredietbank, hierna te noemen: VKB
  • [vertegenwoordiger] , namens de verhuurder

RECHTSOVERWEGINGEN

De gevraagde voorziening houdt in het van toepassing verklaren van artikel 305 Fw teneinde een ontruiming van de woning op 18 september 2024 te voorkomen.
Verzoeker heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat hij poogt een minnelijke schuldregeling met zijn schuldeisers overeen te komen dan wel - als dat niet lukt - toelating tot de schuldsaneringsregeling zal verzoeken. De gevraagde voorziening is volgens verzoeker noodzakelijk om rust te creëren, zodat de minnelijke schuldregeling kans van slagen heeft.
Op 28 augustus 2024 heeft de VKB tussentijds verslag gedaan. Hieruit blijkt dat het budget beheer op 17 mei 2024 is opgestart en dat verzoeker inmiddels in het minnelijk schuldentraject opgenomen is. Tevens heeft de VKB aangegeven dat zij tijdens de mondelinge behandeling een verklaring zullen voorlezen. De VKB geeft aan dat de huur van september 2024 op 28 augustus 2024 is betaald en dat elke 28e dag van de maand betaald zal worden.
De verhuurder voert verweer, en heeft daartoe (kort samengevat) het volgende aangevoerd.
Verhuurder geeft aan dat de huur voor de maand september tijdig betaald is, maar dat in het vonnis van 6 juni 2024 als voorwaarde opgelegd is en dat de tijdige betaling van de huur voor augustus geregeld had kunnen worden. Over de uiterste betaaldatum is op 13 juni nog contact geweest met de VKB. De verhuurder vraagt zich af waarom deze zitting nodig is aangezien het eerste moratorium duidelijk is over de tijdige betaling van de huur en verzoeker niet aan die voorwaarde heeft voldaan.
Verzoeker is al lang bezig met schuldhulpverlening en gemeente, waarbij ook verhuurder betrokken is geweest. Het geduld is op de proef gesteld en is nu wel op. Verhuurder is van mening dat verzoeker zich niet kan verschuilen achter de onjuiste c.q. te late verwerking van de huurbetaling door de professionele schuldhulpverlener en dat zijn inziens geen sprake kan zijn van een tweede moratorium. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen.
Ter zitting heeft [schuldhulpverlener] aanvullende verklaring afgegeven waarin zij (kort samengevat) aangeeft dat de betaling van de huur van augustus op 7 augustus 2024 is betaald en dat zij op 8 augustus bericht ontving van NL Legal dat in verband met te late betaling het moratorium was vervallen en de ontruiming weer zou worden aangezegd.
[schuldhulpverlener] geeft aan dat de fout van de te late betaling bij de VKB ligt.
Het vonnis d.d. 29 juli 2024 is op 31 juli 2024 bij de VKB binnengekomen en door afwezigheid van [schuldhulpverlener] door ziekte per abuis door een collega in haar postvakje gelegd, zonder dat er een inhoudelijke beoordeling plaatsvond. De betaling heeft pas op 7 augustus 2024 plaatsgevonden. Verzoeker heeft betalingen uit handen gegeven en mag ervan uitgaan dat betalingen op tijd worden gedaan. Nu de betaling volgens verhuurder te laat is binnengekomen, is dat verzoeker niet aan te rekenen.
In haar verklaring geeft [schuldhulpverlener] aan dat door het schuiven van betalingen en extra huurbetalingen krapte was ontstaan, maar dat weer voldoende middelen aanwezig zijn en dat de huurbetalingen op een maand na zijn ingelopen Voor deze laatste maand is een gift aangevraagd bij een lokale stichting, het ISF. De komende huurtermijnen zullen tijdig worden betaald. Ten opzichte van het eerste moratorium is sprake van gewijzigde omstandigheden. Het budgetbeheer is volledig opgestart, verder wordt overwogen een aanvraag beschermingsbewind in gang te zetten en heeft verzoeker ondersteuning van het VKB waarmee een zeer goed contact is. Ook is een traject bij de huisarts opgestart voor zijn psychische problemen. De ontruiming en de daarmee gepaard gaande stress zou de stabiele situatie van verzoeker ernstig aantasten.
Verhuurder geeft in reactie hierop aan dat verzoeker al langer in beeld is bij vroegsignalering en er intensief contact is geweest vanaf oktober 2023 en niet vanaf mei 2024. Vorige week is nog contact geweest met de VKB over het openstaande bedrag van
€ 4.172,03 zijnde hoofdsom en kosten. De samenloop van omstandigheden bij de VKB is zijns inziens geen argument voor de te late betaling.
De rechtbank is van oordeel dat de gevraagde voorziening noodzakelijk en gerechtvaardigd is teneinde verzoeker in staat te stellen in het minnelijk traject tot overeenstemming te komen met de schuldeisers over een minnelijke schuldregeling. Van een situatie waarbij op voorhand duidelijk is dat de kans dat een minnelijke schuldregeling, gelet op de aard en de omvang van de schulden, tot stand komt zo klein is dat een moratorium niet gerechtvaardigd is, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De rechtbank stelt weliswaar vast dat er – ondanks dat er een duidelijk moratorium-vonnis lag - een huurachterstand is ontstaan en kan begrip opbrengen voor de argumenten van verweerder, maar constateert op basis van het verslag van de VKB dat de betaling van de huur van augustus 2024 is uitgevoerd met een minimale termijnoverschrijding door een fout bij de VKB en deze verzoeker niet is toe te rekenen en dat de betaling van de toekomstige huur lijkt te zijn gewaarborgd.
Gelet op het belang van verzoeker om thans in relatieve rust aan de sanering van de schulden te kunnen gaan werken, acht de rechtbank de gevraagde voorziening dan ook gerechtvaardigd en zal het verzoek wederom worden toegewezen. De rechtbank zal daarbij uitgaan van een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de datum van het eerste tussenvonnis d.d. 6 juni 2024. Ter waarborging van de belangen van de verhuurder zal de rechtbank tevens bepalen dat de voorziening slechts geldt zolang de lopende verplichtingen uit de rechtsverhouding waar de voorziening betrekking op heeft tijdig en volledig worden voldaan.
Op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt thans nog niet beslist aangezien het minnelijk traject nog moet worden afgerond. Indien gedurende de looptijd van dit moratorium een minnelijke schuldregeling met de schuldeisers tot stand komt, verzoeker dit zo spoedig mogelijk aan de rechtbank te melden en daarbij het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling in te trekken.

BESLISSING

De rechtbank
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 30 april 2024 op verzoek van verhuurder uitgesproken vonnis tot ontruiming van de woning aan [adres] voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat genoemde voorziening geldt voor de duur van ten hoogste zes maanden, te rekenen vanaf 6 juni 2024;
- bepaalt dat de voorziening in ieder geval vervalt op het moment dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt ingetrokken dan wel een beslissing daarop in kracht van gewijsde is gegaan;
- bepaalt dat genoemde voorziening vervalt als niet tijdig en volledig wordt voldaan aan de lopende verplichtingen uit de rechtsverhouding waar het moratorium betrekking op heeft;
- bepaalt dat degene die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling uitvoert, uiterlijk twee weken vóór het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b zesde lid Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Idzenga en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2024, in tegenwoordigheid van de griffier.