Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van alle feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 6 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van de reeds ondergane tijd in voorlopige hechtenis. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte al geruime tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten en het niet wenselijk is om verdachte langere tijd in detentie te laten doorbrengen en daarna pas de behandeling te starten. Verder heeft de raadsman verzocht om in strafmatigende zin mee te nemen dat er sprake is van schending van de redelijke termijn, nu de feiten onder parketnummer 18-327962-22 op 12 augustus 2022 hebben plaatsgevonden en deze dus pas meer dan 2 jaren na dato op zitting staan. Bovendien is er bij die feiten sprake van samenloop.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van de reclassering
d.d. 2 september 2024 en het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 augustus 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zestal feiten. Op 12 augustus 2022 heeft verdachte onder invloed van alcohol een personenauto bestuurd, terwijl (hij wist dat) zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het is een feit van algemene bekendheid dat de concentratie, waarneming en het reactievermogen negatief worden beïnvloed door het gebruik van alcohol. Daar komt bij dat verdachte niet verzekerd zou zijn geweest indien er een ongeluk had plaatsgevonden met een andere verkeersdeelnemer. Verdachte heeft zich met zijn handelen dan ook onvoldoende bekommerd om de verantwoordelijkheid die hij als bestuurder van een motorvoertuig heeft ten opzichte van andere verkeersdeelnemers. Verder heeft verdachte zich diezelfde dag schuldig gemaakt aan wederspannigheid, door zich hevig te verzetten tegen politieambtenaren die hem naar aanleiding van de hiervoor genoemde feiten wilden aanhouden. Daardoor heeft hij de werkzaamheden van deze politieambtenaren ontoelaatbaar bemoeilijkt.
Ongeveer 2 jaren later heeft verdachte wederom onder invloed van alcohol de deur van de huurwoning die hij samen met zijn partner bewoonde, vernield door het raam daarvan in te gooien met een steen. Vervolgens heeft verdachte brand gesticht in de tuin door in een winkelkar papier, karton en een oude magnetron in brand te steken. Toen verdachte vervolgens door de politie is meegenomen, heeft hij in de ophoudkamer geürineerd en met zijn eigen bloed de deur beklad. Het betreft ernstige en vervelende feiten. Met name de brandstichting betreft bovendien een ernstig misdrijf waarmee verdachte een gevaarlijke situatie heeft doen ontstaan. De vuurhaard bevond zich dicht op de woning en er zijn diverse goederen in de tuin beschadigd. De schade is weliswaar relatief beperkt gebleven, maar dat was mogelijk anders geweest indien de brand niet tijdig zou zijn geblust. De brand was namelijk al zo ver gevorderd dat deze niet meer te blussen was geweest met een tuinslang. Het is niet aan verdachte te danken dat de hulpdiensten (op tijd) zijn ingeschakeld. Dergelijk handelen zorgt voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Tot slot geldt ten aanzien van de vernieling van de deur en het onbruikbaar maken van de ophoudkamer dat dergelijk handelen getuigt van een gebrek aan respect voor andermans eigendom.
De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Gelet op de hoeveelheid aan feiten en de ernst van met name de brandstichting, acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf in beginsel gerechtvaardigd.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de persoon van verdachte. Allereerst heeft de rechtbank daartoe acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat sprake is van veelvuldige recidive. Daarnaast volgt uit de omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapportage dat bij hem sprake is van ADHD, een verstandelijke beperking en een alcoholverslaving. Er wordt een patroon gezien als het gaat om geweldsdelicten die worden begaan onder invloed van alcohol. Ook staat verdachte op de veelplegerlijst van het Openbaar Ministerie. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Om dit recidiverisico in te perken, adviseert de reclassering oplegging van een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname.
Bij de strafbepaling houdt de rechtbank tevens rekening met het feit dat in de zaak met parketnummer 18-327962-22 sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal daarom anders dan de officier van justitie heeft gevorderd geen rijontzegging opleggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden (met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht), waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
De Nationale Politie heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 210,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18-195234-24 feit 3 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom volledig worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 juni 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Bij onherroepelijk vonnis van 30 januari 2023 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 14 februari 2023. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Bij onherroepelijk vonnis van 20 mei 2022 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 10 januari 2023. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Bij onherroepelijk vonnis van 21 maart 2023 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 5 april 2023. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vorderingen van 13 augustus 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van bovengenoemde voorwaardelijke straffen en heeft gepersisteerd bij deze vorderingen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor afwijzing van de vorderingen tenuitvoerlegging, met verlenging van de proeftijden met 1 jaar. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte al een forse periode in detentie heeft doorgebracht en dat een verlenging van de proeftijd kan dienen als extra motivatie voor verdachte om zich te houden aan de voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet in hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht geen aanleiding om de vorderingen tenuitvoerlegging af te wijzen en de proeftijden te verlengen. Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3 onder parketnummer 18-195234-24 heeft begaan voor het einde van de proeftijden, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijke straffen.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 157, 180 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het onder parketnummer 18-327962-22, feiten 1 2 en 3 en parketnummer 18-195234-24, feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 10 maanden, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden: