ECLI:NL:RBNNE:2024:3732

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
18-221178-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en personen door een geestelijk gestoorde verdachte

Op 26 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 46-jarige man die op 2 september 2023 brand heeft gesticht in zijn appartement, gelegen in een appartementencomplex. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een licht verstandelijke beperking en andere psychische stoornissen, volledig ontoerekeningsvatbaar is. Hierdoor is hij ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft wel een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, omdat het recidiverisico hoog is en verdachte intensieve behandeling nodig heeft.

De zaak kwam ter terechtzitting na een aangifte en getuigenverklaringen die bevestigden dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht door kleding in brand te steken. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van de geestelijke toestand van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte psychische problemen had, hij niet volledig ontbrak aan inzicht in de gevolgen van zijn daden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk opzet had, maar dat de psychische stoornissen hem niet strafbaar maakten.

De rechtbank heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, omdat de veiligheid van de maatschappij in het geding is. De rechtbank heeft daarbij de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht toegepast. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling voor de verdachte, gezien het gevaar dat hij voor anderen kan vormen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18-221178-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 september 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 september 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Helmantel, advocaat te Sappemeer . Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op 2 september 2023 te [plaats] , (in een woning gelegen aan de [adres] ) meermalen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (een stapel) kleding en/of een laken, althans met een brandbare stof, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten de inboedel van die woning, in elk geval gemeen gevaar vooreen of meer goederen in die woning en/of (goederen in) de naastgelegen woningen gevestigd aan de [adres] , en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te weten een of meeromwonenden/de bewoners van de naastgelegen woningen gevestigd aan de [adres] en/of de daar in het complex aanwezige begeleiders te duchten was.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachtes stoornis aan de bewezenverklaring in de weg staat, nu elk inzicht in de draagwijdte (van de gevolgen) van zijn handelen ontbrak ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde en er daarmee geen sprake is geweest van opzet.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 12 september 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik brand heb gesticht door kleding in brand te steken in mijn appartement. Ik had de deur gebarricadeerd door de kast er tegenaan te zetten. Ik heb de brand aangestoken met een aansteker die ik had meegenomen van de supermarkt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 september 2023,opgenomen op pagina 5 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023233770 d.d.7 november 2023, inhoudend als verklaring van [naam] :
De instelling [instelling] heeft een pand aan de [adres] te [plaats] . Het betreft een monumentale herenhuis waarbij aan de achterzijde zestien appartementen zijn ingericht voor mensen met een beperking en bijkomende problematiek. Acht appartementen liggen op de begane grond en hebben een eigen opgang. De overige acht liggen op de eerste verdieping en hebben een bewaakte opgang. Op 2 september
2023 heeft [verdachte] brand gesticht in zijn appartement. Het betreft het appartement met huisnummer [nummer] . Door deze brand is de gehele woning zwart geblakerd en is er veel schade ontstaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 2 september 2023,opgenomen op pagina 7 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Op de locatie [adres] te [plaats] wonen op dit moment 14 bewoners. Ik zou koken voor de bewoners. [naam] hielp mij met koken. Op een gegeven moment stond ik met wat bewoners na te praten bij de centrale trap. Ongeveer 5 minuten later stond ik weer in de keuken en hoorde ik dat het brandalarm weer af ging. Ik zag [verdachte] in zijn slaapkamer staan, naast vlammen die ongeveer tot zijn schouders kwamen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 2 oktober 2023, opgenomen op pagina 37 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant:
Ik zag dat het appartement in zijn geheel was aangetast door roet- en rookschade. Ook in de rest van het appartementencomplex was sprake van roet- en rookschade in meer of mindere mate.
Bewijsoverweging
Op basis van de bewijsmiddelen komt de rechtbank anders dan de raadsvrouw tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Van het voor een bewezenverklaring vereiste opzet is geen sprake indien bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De omstandigheid dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het delict sprake was van een of meerdere stoornissen, betekent niet dat daarmee elk inzicht in de draagwijdte van de gevolgen van zijn handelen ontbrak. Verdachte had tegen de afspraak in een aansteker bij zich en had de deur gebarricadeerd, zodat niemand bij de brand kon komen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat niet ieder inzicht in de draagwijdte van de gevolgen daarvan bij verdachte ontbrak en dat sprake is van opzet. Het gevaar dat die brand vervolgens teweeg heeft gebracht, was naar algemene ervaringsregels voorzienbaar, nu de brand is gesticht in een appartementencomplex waarin meerdere goederen en mensen aanwezig waren en verdachte de deur had gebarricadeerd, waarmee verdachte het blussen van het vuur heeft bemoeilijkt.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 2 september 2023 te [plaats] (in een woning gelegen aan de [adres] ) opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met kleding, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten de inboedel van die woning, en goederen in de naastgelegenwoningen gevestigd aan de [adres] , en
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te weten omwonenden/debewoners van de naastgelegen woningen gevestigd aan de [adres] en de daar in het complex aanwezige begeleiders te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op:
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het hem niet kan worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat, voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het ten laste gelegde, verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het hem niet kan worden toegerekend.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend het volgende.
Het uitgangspunt in het Nederlandse strafrecht is dat een strafbaar feit aan de dader kan worden toegerekend. Slechts bij hoge uitzondering is dit niet het geval. In artikel 39 Wetboek van Strafrecht staat beschreven dat de dader die een feit begaat dat hem niet kan worden toegerekend wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet strafbaar is.
Bij de beoordeling van de vraag of het bewezenverklaarde in dit geval aan verdachte kan worden toegerekend, dienen de volgende vragen te worden beantwoord:
Was er ten tijde van het begaan van de strafbare feiten sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte?
Zo ja, is er een causaal verband tussen de stoornis en de strafbare feiten voldoende aannemelijk?
Zo ja, welk oordeel moet gelet op de eerste twee vragen en gelet op alle omstandigheden van het geval worden gegeven over de toerekening van de strafbare feiten aan verdachte?
Voor de beantwoording van deze vragen die zien op de beoordeling van de psychische gesteldheid van de verdachte heeft de rechtbank zich laten voorlichten door gedragsdeskundigen. Het uiteindelijke oordeel over de toerekenbaarheid is een juridisch oordeel, waarbij de rechtbank alle omstandigheden van het geval moet betrekken.
De rechtbank heeft acht geslagen op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 22 augustus 2024, opgemaakt door drs. S.M. van Neerrijnen, psychiater en op de psychologische onderzoeksrapportage d.d.
21 augustus 2024, opgemaakt door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog.
De conclusie van de psychiater luidt dat verdachte lijdend is aan een licht verstandelijke beperking, een reactieve hechtingsstoornis en een matige stoornis in cannabisgebruik, welke stoornissen ten tijden van het plegen van het bewezenverklaarde aanwezig waren. Daarnaast is bij verdachte sprake van psychosociale problemen. De psychiater adviseert daarom om het bewezenverklaarde niet aan verdachte toe te rekenen.
De conclusie van de psycholoog luidt dat verdachte intellectuele capaciteiten heeft op licht tot matig verstandelijk beperkt niveau. Tevens is er sprake van een psychotische stoornis en van een stoornis in cannabisgebruik. Deze psychische problematiek was aanwezig tijdens het plegen van het bewezenverklaarde. De psycholoog adviseert daarom om het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen, waarbij de kanttekening wordt gemaakt dat wanneer de realiteitsverstoringen (in het kader van de psychotische stoornis) meer op de voorgrond hebben gestaan dan waar nu zicht op is verkregen, het bewezenverklaarde feit hem mogelijk in het geheel niet kan worden toegerekend.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de deskundigen dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een psychische stoornis en neemt deze conclusies grotendeels over. De rechtbank begrijpt het advies van de psycholoog aldus, dat het ten laste gelegde ten minste in sterk verminderde mate zou kunnen worden toegerekend. De omstandigheid dat niet volledig zicht is verkregen op de vraag op welke wijze de realiteitsverstoringen in het kader van de psychotische stoornis hebben doorgewerkt, brengt naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet mee dat een volledige doorwerking van de psychose bij het plegen van de feiten niet aan de orde is geweest. Uit het dossier valt op te maken dat bij verdachte sprake is geweest van een grote ontregeling, waaraan door de deskundigen ook niet wordt getwijfeld. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het bewezenverklaarde in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank verdachte niet strafbaar en zal verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte voor het ten laste gelegde feit een nietgemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat aan alle vereisten voor oplegging daarvan is voldaan en dat alternatieven, zoals een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dan wel een zorgmachtiging, onvoldoende worden geacht om het hoge recidiverisico te kunnen inperken. Gebleken is dat eerdere behandelingen binnen een vrijwillig en gedwongen kader tot op heden niet tot gedragsverandering hebben geleid. Verdachte wordt niet in staat geacht zich aan voorwaarden te kunnen houden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Indien en voor zover de rechtbank een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging oplegt, heeft de raadsvrouw subsidiair verzocht om de maatregel te maximeren tot 4 jaren gelet op de aard van het feit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in zijn appartement op een locatie van [instelling] waarin zich meerdere appartementen bevinden, door met een aansteker kleding in brand te steken. Daarmee heeft hij niet alleen zichzelf, maar ook de goederen, andere bewoners en de in het gebouw aanwezige personeel van [instelling] in gevaar gebracht.
Blijkens de hiervoor al genoemde psychiatrische en psychologische rapportage bestond bij verdachte tijdens deze brandstichting een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, te weten een licht verstandelijke beperking, een hechtingsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Dee rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde als gevolg van die stoornissen niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank kan aan verdachte daarom geen straf opleggen, maar kan wel een maatregel opleggen.
De deskundigen concluderen in hun rapportages dat het recidiverisico hoog is, indien verdachte niet adequaat wordt behandeld. De deskundigen zijn het erover eens dat verdachte optimale en externe sturing en begeleiding nodig heeft. Zij adviseren daarom om aan hem een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat enkel de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging het vereiste kader biedt waarbinnen verdachte (langdurig) klinisch zal kunnen worden behandeld, terwijl tegelijkertijd ook de bescherming en beveiliging van de maatschappij voldoende geborgd is. Elke andere maatregel of modaliteit schiet tekort in het beperken van het recidiverisico en het gevaar voor de veiligheid van personen of goederen.
De rechtbank stelt vast dat het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel. De rechtbank zal daarom aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen en ook bevelen dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat de totale duur van de op te leggen maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan, omdat deze wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het onder ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld, maar verdachte daarvoor niet strafbaar.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.Dit vonnis is gewezen door mr. C. Krijger, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. A. Nieuwenhuis, rechters, bijgestaan door mr. F.C.A. Fierstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 september 2024. Mr C. Krijger en mr. F.C.A. Fierstra zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.