ECLI:NL:RBNNE:2024:3719

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
LEE 24/3426
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening tegen handhavingsverzoek met betrekking tot bedrijfsactiviteiten en overlast

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 18 september 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers hebben een handhavingsverzoek ingediend tegen bedrijfsactiviteiten op een perceel in [plaats], waarbij zij overlast ervaren van geluid, stank, trillingen en lasrook. De voorzieningenrechter oordeelt dat de door verzoekers gestelde overlast onvoldoende grond biedt voor de conclusie dat er sprake is van 'onverwijlde spoed' zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter wijst erop dat de FUMO, na controle, heeft vastgesteld dat de smederij voldoet aan de geldende emissienormen en dat er geen acute noodsituatie is die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Bovendien is het van belang dat verzoekers zelf bouwactiviteiten uitvoeren, wat de ervaren overlast beïnvloedt. De hoorzitting in de bezwaarprocedure tegen het afwijzende besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland staat gepland voor 10 oktober 2024, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening niet noodzakelijk is. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is en wijst dit af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3426

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 september 2024 in de zaak tussen

[verzoekers], uit [plaats], verzoekers

(gemachtigde: R.V. Lie-A-Lien),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland, het college
(gemachtigde: mr. A. Appelhof).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats], de derde-partij.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers tegen de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden van verzoekers tegen bedrijfsactiviteiten op het perceel [perceel 1] in [plaats].
1.1.
Het college heeft het handhavingsverzoek met het besluit van 25 april 2024 afgewezen. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Het college heeft op het verzoek om voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter doet daarom uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is.
2.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.2.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat, gelet op de betrokken belangen vereist.
2.2.1.
Verzoekers betogen dat het bestreden besluit van 25 april 2024 evident onrechtmatig is nu het college hun handhavingsverzoek te beperkt heeft opgevat en ten onrechte niet handhavend heeft opgetreden tegen niet vergunde metaalbewerkingsactiviteiten op het perceel [perceel 1] in [plaats] (het perceel). Volgens verzoekers is op dat perceel sprake van voortdurende overtredingen met overlast tot gevolg, waartegen het college handhavend zou moeten optreden. Ter onderbouwing van dit betoog overleggen verzoekers een logboek en meerdere foto’s en video’s.
2.2.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat in dit geval geen sprake is van een spoedeisend belang. Het bezwaarschrift van verzoekers tegen het besluit van 25 april 2024 wordt tijdens de hoorzitting van 10 oktober 2024 behandeld. Daarnaast zijn tijdens de controle van de FUMO op 1 november 2023 geen overtredingen geconstateerd van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de bijbehorende Activiteitenregeling. Voor wat betreft de laswerkzaamheden is geen overtreding geconstateerd. Volgens het college geldt dit ook voor de activiteit van de mechanische bewerking van metaal en de opslag van gasflessen. Daarnaast is de FUMO bezig met maatwerkvoorschriften voor de aspecten geluid en emissies, aldus het college.
2.2.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers in het handhavingsverzoek van
2 augustus 2023 hebben aangevoerd dat zij overlast ondervinden van geluid, stank, trillingen en lasrook door het gebruik van het perceel. Verzoekers stellen een ongezond woon- en leefklimaat te hebben en een continu gezondheidsrisico voor hun gezin te ervaren. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat bij de gedingstukken een controleverslag van
8 november 2023 van de FUMO zit. Uit dat verslag volgt dat op 1 november 2023 een controle bij de smederij heeft plaatsgevonden. Geconstateerd is dat bij het lassen sprake is van bronafzuiging waarna de lasdampen door een mobiele industriële filterinstallatie worden geleid en gereinigd. De afgezogen lucht wordt gerecirculeerd en er is geen emissiepunt naar buiten gericht. Omdat de afgezogen lucht wordt gerecirculeerd, wordt er in ieder geval voldaan aan de emissieconcentratie van stofklasse S. Voorts is geconstateerd dat in de werkplaats ook mechanische eindafwerking van metalen plaatsvindt, in de vorm van slijpen en polijsten van staal. Ook bij die werkzaamheden wordt gebruik gemaakt van een mobiele filterinstallatie om vrijkomend stof bij de bron af te zuigen. Vanwege de toepassing van de filterinstallatie geldt dan dat voldaan wordt aan de emissieconcentratie van stofklasse S. Daarnaast is geconstateerd dat in de werkplaats een lastoestel aanwezig is met daaraan een gasfles bevestigd. Die gasfles betreft werkvoorraad; er zijn ook twee reserve gasflessen aanwezig. Deze hebben een gezamenlijke waterinhoud van minder dan 125 liter. De PGS 15:2016 is dan niet van toepassing. Geconcludeerd is dat de opslag van gasflessen in orde is bevonden.
2.2.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het door verzoekers gestelde onvoldoende grond oplevert voor het oordeel dat sprake is van de in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb bedoelde ‘onverwijlde spoed’. In de door verzoekers ervaren overlast en door hen geschetste omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen acute, onomkeerbare noodsituatie, waarvoor de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld. Daarbij is van belang dat de FUMO naar aanleiding van het handhavingsverzoek een controle bij de smederij heeft uitgevoerd en heeft vastgesteld dat de smederij aan de geldende normen voor de emissieconcentraties van lasdampen en stof voldoet. Ook wordt voldaan aan de normen voor de opslag van gasflessen. De door verzoekers overgelegde beeldmaterialen en het logboek doen geen afbreuk aan die vaststellingen. Voorts is van belang dat verzoekers in hun logboek aangeven dat zij op 15 juli 2024 zijn gestart met het bouwen van een bijgebouw en dat vanaf dat moment geluid vanuit de smederij niet meer op te nemen is in verband met bouwgeluiden op hun eigen perceel die alles verstoren. Verzoekers geven ook aan dat zij, na hun zomervakantie, op 26 augustus 2024 verder zijn gegaan met de bouw van het bijgebouw, dat dit bouwgeluiden met verstoring geeft en dat die bouw nog enige tijd zal voortduren. In het licht van die feiten en omstandigheden acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat verzoekers binnenkort (geluids)overlast als gevolg van (metaalbewerkings)activiteiten op het perceel zullen ervaren. Niet valt in te zien dat de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht, temeer de hoorzitting binnenkort op 10 oktober 2024 plaatsvindt.
3. Nu geen sprake is van onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist, dient het verzoek om voorlopige voorziening te worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.