ECLI:NL:RBNNE:2024:3682

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
LEE 24/3505
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen intrekking Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de intrekking van zijn Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de VOG bij besluit van 23 juli 2024 ingetrokken, omdat relevante gegevens uit het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) onjuist waren betrokken bij de beoordeling van de aanvraag van verzoeker. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij de VOG nodig heeft voor zijn werkzaamheden als vrijwilliger bij een basketbalvereniging.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 september 2024 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, omdat verzoeker de VOG nodig heeft om zijn activiteiten te kunnen hervatten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het besluit van 23 juli 2024, waardoor de VOG als niet ingetrokken wordt beschouwd. Dit betekent dat de staatssecretaris het griffierecht en proceskosten aan verzoeker moet vergoeden.

De voorzieningenrechter concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van verzoeker en dat er geen evident onjuist besluit is genomen. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De uitspraak is openbaar gedaan op 20 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3505

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 september 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T. van der Weijde),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: I.M. Touwen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de intrekking van de aan hem verleende Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG).
1.1.
De staatssecretaris heeft de VOG bij besluit van 23 juli 2024 ingetrokken. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om de zaak achter gesloten deuren te behandelen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek toegewezen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 11 november 2022 heeft verzoeker een VOG aangevraagd. Op 15 november 2022 is aan verzoeker een VOG voor het verrichten van zijn werkzaamheden als vrijwilliger bij een basketbalvereniging verstrekt.
3. Bij besluit van 23 juli 2024 heeft de staatssecretaris de aan verzoeker op 15 november 2022 verleende VOG ingetrokken. Hiertoe heeft de staatssecretaris overwogen dat door een administratieve fout de op verzoeker vertrekking hebbende relevante gegevens ui het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) onjuist bij de beoordeling van de aanvraag van 11 november 2022 zijn betrokken. Nadat dit is ontdekt is verzoekers aanvraag opnieuw beoordeeld. Uit het hieruit volgende onderzoek is gebleken van bezwaren om de gevraagde VOG aan verzoeker te verstrekken.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure
kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. Verzoeker heeft uitgelegd dat hij de VOG nodig heeft om zijn activiteiten als bestuurder, trainer/coach en vrijwilliger van een basketbalvereniging na de vakantie te kunnen hervatten. Hierbij heeft verzoeker aangegeven dat hij graag wil doorgaan met zijn reeds jaren naar tevredenheid verrichte werkzaamheden binnen de basketbalvereniging, maar dat hiervoor van belang is dat hij een VOG kan overleggen. De voorzieningenrechter acht het gestelde spoedeisende belang aannemelijk.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5.1.
De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
6. Allereerst stelt de voorzieningenrechter vast dat de onderhavige procedure uitsluitend ziet op de intrekking van een bij eerder besluit aan verzoeker verleende VOG.
De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (de Wjsg) kent geen grondslag voor de intrekken van een VOG. Gelet hierop kan een VOG alleen worden ingetrokken indien sprake is een evident onjuist besluit. Hiervan is sprake als zonder een diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht op voorhand ernstig moet worden betwijfeld of het door de staatssecretaris ingenomen standpunt, het verstrekken van de VOG, onjuist is en dat dat voor verzoeker ook duidelijk moet zijn geweest. De voorzieningenrechter is, naar zijn voorlopig oordeel, nog niet overtuigd dat hieraan wordt voldaan. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
7. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verzoeker in de JDS voorkomt. De staatssecretaris heeft bij besluit van 15 november 2022 aan verzoeker een VOG verstrekt voor het verrichten van zijn werkzaamheden als vrijwilliger bij de basketbalvereniging. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat het delict waarop de gegevens zien, los van de persoon van verzoeker, een risico vormen voor het vervullen van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd.
7.1.
Als aan het objectieve criterium wordt voldaan bieden de Beleidsregels VOG-NP-RP 2023 (de Beleidsregels) slechts zeer beperkt ruimte om bij een functie met een gezags- of onafhankelijkheidsrelatie waarbij een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, een VOG te verstrekken. Maar deze ruimte is er wel. Of van deze ruimte gebruikt kan worden gemaakt hangt af van de omstandigheden van het geval.
7.2.
In de situatie van verzoeker spelen naar het oordeel van de voorzieningenrechter een aantal specifieke omstandigheden een rol. Met name acht de voorzieningenrechter van belang dat uit het advies van de reclassering van 5 juni 2019 blijkt dat onderzoek is gedaan naar de functie van verzoeker bij de basketbalvereniging, dat tussen de reclassering en het bestuur gesprekken hebben plaatsgevonden over de risico’s verbonden aan het uitoefenen van de functie van verzoeker en dat het bestuur heeft aangegeven de regels te hebben aangescherpt en dat tijdens trainingen en wedstrijden het vier ogen principe wordt toegepast, waarbij een leider en/of trainer altijd door een andere leider en/of trainer in het oog wordt gehouden waardoor, aldus de reclassering, de kans dat een volwassene alleen met een minderjarige kan zijn, zeer klein is.
7.3.
Deze omstandigheden dienen door de staatssecretaris te worden betrokken bij zijn beoordeling of sprake is van een evident onjuiste afgifte van de VOG en of dat ook voor verzoeker duidelijk moet zijn geweest. De voorzieningenrechter is daar vooralsnog niet van overtuigd. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat de staatssecretaris in het besluit van 23 juli 2024 in elk geval niet (voldoende) kenbaar de onder 7.2 vermelde omstandigheden bij zijn beoordeling heeft betrokken en welk gewicht aan deze omstandigheden dient te worden toegekend. Daarnaast betrekt de voorzieningenrechter bij zijn beoordeling dat het reclasseringsrapport en de afspraken met het bestuur dateren van voor de afgifte van de VOG.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst, gelet op al het bovenstaande, het verzoek om voorlopige voorziening toe. Het besluit van 23 juli 2024 dient te worden geschorst. Dit betekent dat de aan verzoeker bij besluit van 15 november 2022 verleende VOG als zijnde niet ingetrokken dient te worden beschouwd.
8.1.
Deze toewijzing leidt er ook toe dat de staatssecretaris het door verzoeker betaalde griffierecht aan verzoeker dient te vergoeden en zijn proceskosten volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. Het totaalbedrag aan te vergoeden proceskosten komt dan uit op € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit van 23 juli 2024 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
20 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens:
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon betrekt Onze Minister mede in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot strafbare feiten op naam van de rechtspersoon en van ieder van de bestuurders, vennoten, maten of beheerders van die rechtspersoon alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen.
Onze Minister betrekt niet in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak.
Artikel 36 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens:
Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18.
Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, kan Onze Minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een rechtspersoon kennis nemen van op de betrokkenen, bedoeld in artikel 35, betrekking hebbende justitiële gegevens, politiegegevens, als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, alsmede gegevens uit de registratie, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet controle op rechtspersonen. De uitzondering, bedoeld in het eerste lid, is van toepassing.
Voorzover dat voor een goede oordeelsvorming noodzakelijk is, kan Onze Minister inlichtingen omtrent betrokkene inwinnen bij het openbaar ministerie en bij instellingen die op grond van artikel 4, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1995 bevoegd zijn om reclasseringswerkzaamheden te verrichten.
De justitiële gegevens en de politiegegevens die zijn verstrekt worden niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor zij zijn verstrekt.
Paragraaf 3.1.1. van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2023:
Ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken bij justitiële gegevens wordt een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt.
Terugkijktermijn niet in duur beperkt
In de navolgende gevallen wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt:
Indien het justitiële gegevens betreft over misdrijven tegen de zeden zoals opgenomen in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 250a tot en met 250ter (oud) en/of artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de gedraging het dwingen of bewegen tot prostitutie betreft en/of artikel 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht, voor zover de gedraging een zedendelict betreft. In het navolgende zal in dit verband worden gesproken over zedendelicten zoals bedoeld in deze beleidsregels.
(…..)
Paragraaf 3.1.3. van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2023:
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
justitiële gegevens (strafbaar feit);
indien herhaald;
risico voor de samenleving en
een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.1.4. van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2023:
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is (zie paragraaf 3.1.4.1.) en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte toetsingskader van paragraaf 3.1.4.2. van toepassing is (zie paragraaf 3.1.4.2).
Paragraaf 3.1.4.1 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2023:
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
− de afdoening van de strafzaak;
− het tijdsverloop;
− de hoeveelheid antecedenten.
Indien de aanvrager ten tijde van het plegen van een strafbaar feit minderjarig was, betrekt het COVOG dit in de beoordeling van de aanvraag.
Ten behoeve van een goede oordeelsvorming is het COVOG bevoegd inlichtingen in te winnen bij het Openbaar Ministerie en de reclassering.
Naast justitiële gegevens kunnen ook politiegegevens de beoordeling worden betrokken. In de politiesystemen kunnen bijvoorbeeld mutaties omtrent strafbare feiten aanwezig zijn, opgemaakte processen-verbaal en (dag)rapporten. Ondanks het feit dat deze informatie niet in alle gevallen tot vervolging heeft geleid, kan deze bij de beoordeling van de aanvraag worden meegewogen. Hierdoor wordt een betrouwbaar beeld verkregen van de integriteit van de aanvrager.
Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.
Paragraaf 3.1.4.2 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2023:
Bij misdrijven tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels bestaat slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid. Dit geldt ook wanneer op grond van de locatie, vanwege de aanwezigheid van kwetsbare personen een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid wordt aangenomen. In de hieronder genoemde gevallen geldt een verscherpt toetsingskader waarin als uitgangspunt wordt genomen dat de VOG wordt geweigerd.
1. De aanvrager is voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels twee of meer malen veroordeeld tot:
− een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf,
− (on)voorwaardelijke terbeschikkingstelling aan de staat (TBS),
− (on)voorwaardelijke jeugddetentie,
− een (on)voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ), tuchtschool of
− algemeen psychiatrisch ziekenhuis (APZ) en/of
− een (on)voorwaardelijke taakstraf
− een beroepsverbod.
2. De aanvrager is in de twintig jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels éénmaal veroordeeld tot:
− een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf,
− (on)voorwaardelijke TBS,
− (on)voorwaardelijke jeugddetentie,
− een (on)voorwaardelijke PIJ, plaatsing in een tuchtschool of APZ en/of
− een (on)voorwaardelijke taakstraf.
3. Met betrekking tot de aanvrager is in de tien jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels:
− een veroordeling uitgesproken inhoudende de oplegging van een andere straf dan een gevangenisstraf of taakstraf, schuldigverklaring zonder strafoplegging, of is
− een door het Openbaar Ministerie aangeboden transactie geaccepteerd of strafbeschikking is opgelegd, of
− een strafzaak voorwaardelijk geseponeerd.
De VOG kan in deze gevallen enkel worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.