Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:81
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningen-rechter van de bestuursrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Omgevingswet
Artikel 5.1 Omgevingsvergunningverplichtige activiteiten wet
(…)
2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
g. een flora- en fauna-activiteit,
voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
Artikel 8.1 Faunabeheereenheden en faunabeheerplannen
1. Binnen een provincie zijn er een of meer faunabeheereenheden.
2. Een faunabeheereenheid stelt voor haar werkgebied een faunabeheerplan vast. Het faunabeheerplan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten van de provincie waarin het werkgebied van de faunabeheereenheid is gelegen.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over faunabeheereenheden en faunabeheerplannen. De regels strekken ter waarborging van een transparante, samenhangende en regionaal ingebedde uitvoering van het duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, uitvoering van schadebestrijding door grondgebruikers en uitoefening van de jacht door jachthouders. De regels gaan in ieder geval over de rechtsvorm en de samenstelling van het bestuur van een faunabeheereenheid. Bij omgevingsverordening worden nadere regels gesteld over faunabeheereenheden en faunabeheerplannen.
4. Voor de uitvoering van de regels van de algemene maatregel van bestuur en van de omgevingsverordening, bedoeld in het derde lid, zijn gedeputeerde staten het bevoegd gezag.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin Onze Minister voor Natuur en Stikstof beslist over de goedkeuring van een faunabeheerplan, bevoegd is tot het stellen van nadere regels als bedoeld in het derde lid, vierde zin, of het bevoegd gezag, bedoeld in het vierde lid, is. Hierbij worden de grenzen van artikel 2.3, derde lid, in acht genomen.
Besluit activiteiten leefomgeving
Artikel 11.37 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen soorten Vogelrichtlijn: schadelijke handelingen
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt voor:
a. het opzettelijk doden of opzettelijk vangen van van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn;
b. het opzettelijk vernielen of opzettelijk beschadigen van nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld onder a, of het opzettelijk wegnemen van nesten van die vogels;
c. het rapen en onder zich hebben van eieren van vogels als bedoeld onder a; of
d. het opzettelijk storen van vogels als bedoeld onder a.
Artikel 11.42 Aanwijzing vergunningvrije gevallen soorten Vogelrichtlijn in omgevingsverordening
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt in gevallen aangewezen in een omgevingsverordening niet voor:
a. een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in de artikelen 11.37, eerste lid, en 11.39, eerste lid, met betrekking tot vogels van bij de omgevingsverordening aangewezen soorten, of hun nesten, rustplaatsen of eieren; of
b. een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.40, met betrekking tot bij de omgevingsverordening aangewezen middelen, installaties, methoden of vervoermiddelen.
Artikel 11.43 Aanwijzing vergunningvrije gevallen soorten Vogelrichtlijn in ministeriele regeling
1. Vergunningvrije gevallen als bedoeld in artikel 11.42 worden aangewezen in een ministeriële regeling, als:
a. Onze Minister voor Natuur en Stikstof bevoegd gezag als bedoeld in artikel 11.25, eerste lid, is; of
b. de flora- en fauna-activiteit wordt verricht door een grondgebruiker om schadeveroorzakende vogels van de volgende soorten te bestrijden:
1°. de Canadese gans (Branta Canadensis en Branta hutchinsii hutchinsii);
2°. de houtduif (Columba palumbus);
3°. de kauw (Corvus monedula); of
4°. de zwarte kraai (Corvus corone corone).
(…).
Artikel 11.44 Begrenzing vergunningvrije gevallen soorten Vogelrichtlijn
1. Een flora- en fauna-activiteit wordt in een programma, een omgevingsverordening of een ministeriële regeling op grond van artikel 11.41, 11.42 of 11.43 alleen als vergunningvrij geval aangewezen als de activiteit voldoet aan artikel 8.74j, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
2. Het bestrijden door de grondgebruiker van schadeveroorzakende vogels wordt alleen als vergunningvrij geval aangewezen in een omgevingsverordening of een ministeriële regeling op grond van artikel 11.42 of 11.43 en alleen als:
a. het bestrijden voldoet aan artikel 8.74j, eerste lid, onder a en c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
b. het bestrijden gebeurt op door de grondgebruiker gebruikte gronden, of in of aan door hem gebruikte opstallen, om schade die in het lopende of daarop volgende jaar dreigt op te treden op die gronden, in of aan die opstallen of in het omringende gebied te voorkomen;
c. deze schade wordt veroorzaakt door vogels van in de omgevingsverordening of ministeriële regeling genoemde soorten en is aan te merken als:
1°. belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij, of wateren; of
2°. schade aan flora of fauna; en
d. voor zover het artikel 11.42 betreft, de in de omgevingsverordening genoemde vogelsoorten:
1°. niet in hun voortbestaan worden bedreigd en niet het gevaar lopen in hun voortbestaan worden bedreigd;
2°. in de provincie schade veroorzaken; en
3°. niet overeenkomen met de in artikel 11.43, eerste lid, onder b, genoemde soorten.
(…).
Artikel 11.54 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen andere soorten: schadelijke handelingen
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt voor:
a. het opzettelijk doden of vangen van in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in bijlage IX (https://wetten.overheid.nl/BWBR0041330/2024-07-01), onder A;
b. het opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren als bedoeld onder a; en
c. het opzettelijk in hun natuurlijke verspreidingsgebied plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen van vaatplanten van de soorten, genoemd in bijlage IX (https://wetten.overheid.nl/BWBR0041330/2024-07-01), onder B.
Artikel 11.56 Aanwijzing vergunningvrije gevallen andere soorten in omgevingsverordening
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt in in een omgevingsverordening aangewezen gevallen niet voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.54 met betrekking tot dieren of planten van bij de omgevingsverordening aangewezen soorten, of met betrekking tot voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren van bij de omgevingsverordening aangewezen soorten.
Artikel 11.57 Aanwijzing vergunningvrije gevallen andere soorten in ministeriële regeling
Vergunningvrije gevallen als bedoeld in artikel 11.56 worden aangewezen in een ministeriële regeling, als:
a. Onze Minister voor Natuur en Stikstof bevoegd gezag als bedoeld in artikel 11.25, eerste lid, is; of
b. de flora- en fauna-activiteit wordt verricht door een grondgebruiker voor het bestrijden van schadeveroorzakende dieren van de volgende soorten:
1°. het konijn (Oryctolagus cuniculus); of
2°. de vos (Vulpes vulpes).
Artikel 11.58 Begrenzing aanwijzing vergunningvrije flora- en fauna-activiteiten andere soorten
1. Een flora- en fauna-activiteit wordt in een programma, een omgevingsverordening of een ministeriële regeling op grond van artikel 11.55, 11.56, of 11.57 alleen als vergunningvrij geval aangewezen als de activiteit voldoet aan artikel 8.74l, eerste lid, onder a, b en c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
2. Het bestrijden door de grondgebruiker van schadeveroorzakende dieren wordt alleen als vergunningvrij geval aangewezen in een omgevingsverordening of een ministeriële regeling op grond van de artikelen 11.56 en 11.57 en alleen als:
a. het bestrijden voldoet aan artikel 8.74l, eerste lid, onder a en c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
b het bestrijden gebeurt op door de grondgebruiker gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen, om schade die in het lopende of daarop volgende jaar dreigt op te treden op deze gronden, in of aan deze opstallen, of in het omringende gebied te voorkomen;
c. deze schade wordt veroorzaakt door dieren van in de omgevingsverordening of ministeriële regeling genoemde soorten en behoort tot in de omgevingsverordening of ministeriële regeling omschreven categorieën van schade; en
d. voor zover het artikel 11.56 betreft, de in de omgevingsverordening genoemde diersoorten:
1°. niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen;
2°. in de provincie schade veroorzaken; en
3°. niet overeenkomen met de in artikel 11.57, onder b, genoemde soorten.
Artikel 11.63 Handelen volgens faunabeheerplan
1. Het beperken van de omvang van populaties van in het wild levende dieren, het bestrijden van schadeveroorzakende dieren door grondgebruikers en de uitoefening van de jacht worden uitgevoerd volgens het faunabeheerplan dat voor het betrokken gebied door de faunabeheereenheid is vastgesteld.
Besluit kwaliteit leefomgeving
Artikel 8.74j Beoordelingsregels flora- en fauna-activiteit: soorten Vogelrichtlijn
1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, 11.38, eerste lid, 11.39, eerste lid, of 11.40 van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:
a. er geen andere bevredigende oplossing dan het verrichten van de activiteit bestaat;
b. de activiteit nodig is:
1°. in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;
2°. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
3°. voor het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;
4°. ter bescherming van flora en fauna;
5°. voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt; of
6°. om het vangen, het onder zich hebben of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan; en
c. de activiteit niet leidt tot verslechtering van de staat van instandhouding van deze soort.
2. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving tot beperking van de omvang van een populatie van vogels, worden bij de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder b, alleen de belangen, bedoeld in dat onderdeel, onder 1° tot en met 4°, in aanmerking genomen.
3. Een omgevingsvergunning als bedoeld in het tweede lid wordt alleen verleend aan een faunabeheereenheid, tenzij de noodzaak ontbreekt voor het verrichten van de activiteit door tussenkomst van een faunabeheereenheid. In dat geval kan de omgevingsvergunning ook worden verleend aan een wildbeheereenheid of aan anderen.
Artikel 8.74l Beoordelingsregels flora- en fauna-activiteit: andere soorten
1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.54 van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:
a. er geen andere bevredigende oplossing bestaat;
b. de activiteit nodig is:
1°. in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
2°. voor het voorkomen van ernstige schade aan met name gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
3°. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
4°. voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van deze soorten, of voor de daarvoor benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten; of
5°. om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de omgevingsvergunning vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, respectievelijk een beperkt bij de omgevingsvergunning vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben;
6°. in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied;
7°. voor het voorkomen van schade of overlast, met inbegrip van schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen, kazernes of begraafplaatsen;
8°. voor het beperken van de omvang van de populatie van in het wild levende dieren, in verband met door deze dieren ter plaatse en in het omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden;
9°. voor het voorkomen of bestrijden van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren;
10°. in het kader van een bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw;
11°. in het kader van het bestendig beheren of onderhouden van vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, luchthavens, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;
12°. in het kader van het bestendig beheren of onderhouden van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied; of
13°. in het algemeen belang; en
c. de activiteit geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Omgevingsregeling
Artikel 4.18 aanwijzing vergunningvrije gevallen soorten Vogelrichtlijn: bestrijding schadelijke vogels
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.37, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn opzettelijk te doden of opzettelijk te vangen, en om die vogels opzettelijk te storen geldt niet als deze flora- en fauna-activiteiten door grondgebruikers worden verricht om de volgende schadeveroorzakende vogels te bestrijden, bedoeld in 11.43, eerste lid, onder b, van dat besluit:
a. de Canadese gans (Branta Canadensis en Branta hutchinsii hutchinsii);
b. de houtduif (Columba palumbus);
c. de kauw (Corvus monedula); of
d. de zwarte kraai (Corvus corone corone).
2. Het eerste lid geldt alleen als:
a. het bestrijden gebeurt op door de grondgebruiker gebruikte gronden, of in of aan door hem gebruikte opstallen, om schade die in het lopende of daarop volgende jaar dreigt op te treden op die gronden, in of aan die opstallen of in het omringende gebied te voorkomen;
b. de schade, bedoeld onder a, is aan te merken als:
1. belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij, of wateren; of
2°.schade aan flora of fauna; en
c. wordt voldaan aan artikel 4.19.
Artikel 4.19 middelen en methoden die zijn toegestaan voor bestrijden soorten Vogelrichtlijn
1. Als middelen als bedoeld in artikel 11.44, vierde lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving die zijn toegestaan voor het bestrijden van de Canadese gans (Branta Canadensis en Branta hutchinsii hutchinsii), de houtduif (Columba palumbus), de kauw (Corvus monedula) en de zwarte kraai (Corvus corone corone) worden aangewezen:
b. honden, met uitzondering van lange honden; en
c. aantoonbaar gefokte haviken (Accipiter gentilis), slechtvalken (Falco peregrinus) en woestijnbuizerds.
2. Als methoden als bedoeld in artikel 11.44, vierde lid, onder a, van het Besluit a activiteiten leefomgeving die mogen worden gebruikt voor het bestrijden van vogels van de soorten, bedoeld in het eerste lid, worden aangewezen:
a. het vangen of doden met gebruikmaking van niet-levende lokvogels;
b. het vangen of doden met gebruikmaking van een middel waarmee lokgeluiden kunnen worden gemaakt; en
c. het vangen of doden met gebruikmaking van lokvoer, dat niet vergiftigd of verdovend is.
Artikel 4.27 aanwijzing vergunningvrije gevallen andere soorten: bestrijding schadelijke dieren
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.54, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning in het wild levende zoogdieren van de soorten, genoemd in bijlage IX, onder A, bij dat besluit, opzettelijk te doden of te vangen geldt niet als deze flora- en fauna-activiteiten door grondgebruikers worden verricht om de volgende schadeveroorzakende dieren te bestrijden als bedoeld in 11.57, onder b, van dat besluit:
a. het konijn (Oryctolagus cuniculus); of
b. de vos (Vulpes vulpes).
2. Het eerste lid geldt alleen als:
a. het bestrijden gebeurt op door de grondgebruiker gebruikte gronden, of in of aan door hem gebruikte opstallen, om schade die in het lopende of daarop volgende jaar dreigt op te treden op deze gronden, in of aan deze opstallen, of in het omringende gebied te voorkomen;
b. de schade, bedoeld onder a, is aan te merken als:
1°.schade aan de flora of fauna, of natuurlijke habitats; of
2°.schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom; en
c. wordt voldaan aan de in artikel 4.28 gestelde eisen en beperkingen.
Artikel 4.28 middelen en methoden die zijn toegestaan voor bestrijden andere soorten
1. Als middelen als bedoeld in artikel 11.58, vierde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving die zijn toegestaan voor het bestrijden van het konijn (Oryctolagus cuniculus) en de vos (Vulpes vulpes) worden aangewezen:
b. honden, met uitzondering van lange honden;
c. aantoonbaar gefokte haviken (Accipiter gentilis), slechtvalken (Falco peregrinus) en woestijnbuizerds;
2. Aardhonden worden niet gebruikt voor het vangen of doden van vossen in holen in de periode van 1 maart tot en met 31 augustus.
Provinciale Omgevingsverordening
Artikel 4.13 Inhoud faunabeheerplan, duurzaam beheer van populaties
In aanvulling op Artikel 4.12 bevat een faunabeheerplan met betrekking tot duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, tevens:
a. een beschrijving van de wijze waarop de planmatigheid en de coördinatie van de uitvoering van het duurzaam beheer van populaties is gewaarborgd;
b. kwantitatieve gegevens over de Drentse populatie van de diersoorten ten aanzien waarvan een duurzaam beheer noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van verspreidingsgegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied gedurende het jaar en trends van de Drentse populaties over de langere termijn;
c. een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer van populaties van de in onderdeel b bedoelde diersoorten, waaronder een onderbouwing van de schade aan de belangen als bedoeld in artikel 8.74j, tweede lid, artikel 8.74k, tweede lid en artikel 8.74l, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
d. een beschrijving van de mate waarin de in onderdeel c bedoelde belangen in de 6 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad;
e. de gewenste stand van de in onderdeel b bedoelde diersoorten in relatie tot omvang van schades aan de belangen als bedoeld in artikel 8.74h, tweede lid, artikel 8.74i, tweede lid en artikel 8.74j, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
f. per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de 6 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn verricht om het schaden van de in artikel 8.74j, tweede lid, artikel 8.74k, tweede lid en artikel 8.74l, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde belangen te voorkomen, alsmede, voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;
g. per diersoort een beschrijving van de aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de gewenste stand, bedoeld in onderdeel e, te bereiken;
h. een gemotiveerde beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de in onderdeel g bedoelde handelingen zullen plaatsvinden;
i. bepalingen over de voorwaarden waaronder het mogelijk is om gebruik te maken van een aan de faunabeheereenheid verleende ontheffing op gronden van jachthouders die geen lid zijn van een wildbeheereenheid in de provincie Drenthe, mits die gronden binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid vallen en voor zover die gronden plaatsen als bedoeld in onderdeel h omvatten waar planmatig beheer noodzakelijk is;
j. beschrijving van de wijze waarop een gunstige staat van instandhouding per diersoort gewaarborgd wordt.