ECLI:NL:RBNNE:2024:3678

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
LEE 24/3693
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake openbaarmaking inspectierapport en aanwijzing door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen besluiten van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 2 september 2024. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de openbaarmaking van een inspectierapport en een aanwijzing die aan haar zijn gegeven. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van de minister aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van verzoekster om een inhoudelijk oordeel over het inspectierapport af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de minister bij de openbaarmaking. Daarom wordt de openbaarmaking van het inspectierapport en de aanwijzing geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift. Voor de aanwijzing ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een voorlopige voorziening, omdat verzoekster al bezig is met het doorvoeren van verbeteringen.

De voorzieningenrechter bepaalt dat de minister het griffierecht van € 371,- aan verzoekster moet vergoeden en veroordeelt de minister tot betaling van € 2.433,27 aan proceskosten aan verzoekster. Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg en is openbaar uitgesproken op 20 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3693

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 september 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E.F. van der Goot),
en

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de minister

(gemachtigden: S. Kapteijn, Q.J.M.A. Ammelink en C.N.E. Kraxner).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de besluiten van 2 september 2024.
1.1.
Bij besluit van 2 september 2024 heeft de minister aan verzoekster medegedeeld dat het inspectierapport van augustus 2024 openbaar zal worden gemaakt. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
Bij besluit van eveneens 2 september 2024 heeft de minister aan verzoekster een aanwijzing gegeven. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
1.3.
De minister heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Ook verzoekster heeft voor de zitting nog nadere stukken ingediend.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster, bijgestaan door [zorgverlener] en [getuige] en de gemachtigden van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij besluit van 2 september 2024 heeft de minister aan verzoekster medegedeeld dat het inspectierapport van augustus 2024 openbaar gemaakt zal worden. Hierbij heeft de minister aangegeven dat zij, naar aanleiding van het bezwaarschrift van verzoekster, het inspectierapport dat op 5 augustus 2024 was vastgesteld is gewijzigd. Verzoekster ontvangt bij dit besluit het nieuwe vastgestelde, definitieve rapport en de gelakte publicatieversie van het rapport.
3. Bij besluit van 2 september 2024 heeft de minister aan verzoekster een aanwijzing gegeven. Hieraan ligt ten grondslag dat de inspectie bij de bezoeken op 30 april 2024 en 4 juli 2024 tekortkomingen heeft geconstateerd in de zorgverlening die verzoekster aan haar cliënten biedt. Hierbij leidt de complexiteit van de zorgvragen van de cliënten van verzoekster, in combinatie met de inzet van onvoldoende en onvoldoende deskundig personeel en de beperkte inzet van de gedragswetenschapper, tot risico's voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Ten aanzien van de openbaarmaking van het inspectierapport en de openbaarmaking van de aanwijzing overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter maakt bij de beoordeling of een voorlopige voorziening moet worden getroffen een afweging tussen enerzijds het belang van de minister bij de (directe) uitvoering van het besluit en anderzijds het belang van verzoekster bij de gevraagde voorlopige voorziening. Gelet op het verhandelde ter zitting en de belangenafweging die de voorzieningenrechter maakt, weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter het belang van verzoekster om een inhoudelijk oordeel over het rapport af te wachten in dit geval zwaarder dan het (algemene) belang van de minister bij openbaarmaking van het inspectierapport en de aanwijzing. Bij zijn beoordeling betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekster op deze manier verder kan met haar zorgonderneming zonder dat haar bedrijfsvoering schade leidt door de openbaarmaking. Ook betrekt de voorzieningenrechter bij zijn oordeel dat verzoekster onbetwist heeft gesteld dat zij al druk bezig is met het doorvoeren van de door de minister vereiste verbeteringen.
6. Voor wat betreft de door de minister aan verzoekster gegeven aanwijzing ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit het procesdossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat een aantal door de minister genoemde verbeteringen door verzoekster worden erkend en dat zij inmiddels ook al druk bezig is om deze verbeteringen door te voeren. Voor wat betreft andere punten uit de aanwijzing geeft verzoekster aan dat deze zijn gebaseerd op onjuiste feiten en dat haar onvoldoende duidelijk is hoe zij deze punten dient te verbeteren. Ter zitting hebben partijen met elkaar afgesproken dat zij met elkaar in gesprek gaan om deze onduidelijkheden op te helderen. Ook zullen partijen hierbij met elkaar praten over hoe zij de communicatie met elkaar voor de toekomst kunnen verbeteren. Hierbij heeft de gemachtigde van de minister ter zitting aangegeven dat zij het voortouw zal nemen om tot dit gesprek te komen.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op alles wat hierboven is overwogen komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het besluit tot openbaarmaking van het inspectierapport van augustus 2024 en de openbaarmaking van de aanwijzing wordt geschorst tot zes weken nadat de minister op het bezwaarschrift heeft beslist. Voor wat betreft de door de minister gegeven aanwijzing ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om hiervoor een voorlopige voorziening te treffen.
7.1.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om te bepalen dat de minister het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat de gemachtigde van de minister ter zitting heeft verklaard dat op dit punt wordt gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en is verschenen ter zitting. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-. Daarnaast heeft verzoekster verzocht om vergoeding van de reiskosten. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek toe. De reiskosten stelt de rechtbank vast op € 30,54 voor de reis Gorredijk – Groningen (retour) per openbaar vervoer. Ten slotte heeft verzoekster verzocht om vergoeding van de door haar naar de zitting meegebrachte deskundige. Deze kosten bedragen aldus verzoekster € 652,73. Ook dit verzoek wijst de voorzieningenrechter toe. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekster in redelijkheid het meebrengen van een deskundige naar de zitting noodzakelijk heeft geacht. Ook de hoogte van kosten acht de voorzieningenrechter redelijk. In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding € 2.433,27 (€ 1.750,- + € 30,54 + 652,73).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • bepaalt dat de openbaarmaking van het inspectierapport en de aanwijzing wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 371,- aan verzoekster moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € € 2.433,27,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
20 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.