Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
parketnummer 18-022082-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 juli 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juli 2022. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.C.N. Cats, advocaat te Emmen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 januari 2022, te [plaats] , in de gemeente Westerkwartier, in de woning, [adres] , zijnde een tussenwoning, opzettelijk brand heeft gesticht door (open) vuur in aanraking te brengen met
motorbenzine en/of papier, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het interieur van die woning en/of die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of voor in die woning aanwezige goederen en/of voor (een) aangrenzende woning(en) en/of in die aangrenzende woning(en) aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) zich in die aangrenzende woning(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 juli 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 januari 2022, opgenomen op pagina 33 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022022111 d.d. 14 maart 2022, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek woning d.d. 27 januari 2022, opgenomen op pagina 54 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] .
De rechtbank overweegt in aanvulling op het voorgaande als volgt.
Verdachte heeft met behulp van motorbenzine brand gesticht in zijn woning, door het aanbrengen van motorbenzine op de vloer in het midden van de kamer op de bovenste verdieping en het vervolgens in de kamer gooien van een brandend stuk papier.
Uit forensisch onderzoek is gebleken dat sprake is geweest van rookontwikkeling op de bovenverdiepingen van de aangrenzende woningen. Ten tijde van de brand bevonden zich in beide aangrenzende woningen personen en kwam er bij de woningen via twee platen rook naar binnen. De rechtbank is van oordeel dat er niet alleen gemeen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar voor personen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest en dat dit gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. De brand greep, door toedoen van verdachte, snel om zich heen. Verdachte heeft langspeelplaten met motorbenzine overgoten en aangestoken en vervolgens door het dakraam op een kier te zetten welbewust ervoor gezorgd dat er voldoende zuurstoftoevoer was. Dat verdachte de buren heeft gewaarschuwd, leidt niet tot de conclusie dat er geen levensgevaar voor personen of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is geweest, aangezien verdachte, op het moment dat hij de brand stichtte, niet wist of
kon weten dat hij de buren op zodanige wijze kon waarschuwen dat verzekerd was dat zij geen gevaar zouden lopen. Er bestond, naar het oordeel van de rechtbank een reëel risico dat de rookontwikkeling niet of niet tijdig zou worden opgemerkt door achterblijvers in de belendende woningen die om welke reden dan ook niet zouden hebben kunnen worden gewaarschuwd. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet alleen door vuur levensgevaar wordt veroorzaakt, maar ook de daaruit voortkomende rookontwikkeling. Het is algemeen bekend dat mensen op die manier kunnen stikken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 25 januari 2022 te [plaats] , in de gemeente Westerkwartier, in de woning, [adres] , zijnde een tussenwoning, opzettelijk brand heeft gesticht door vuur in aanraking te brengen met motorbenzine en papier, ten gevolge waarvan het interieur van die woning gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor die woning en voor in die woning aanwezige goederen en voor aangrenzende woningen en in die aangrenzende woningen aanwezige goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die aangrenzende woningen bevindende personen, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische Pro Justitia onderzoeksrapportage d.d. 13 mei 2022, opgemaakt door S.M. van Neerrijnen, psychiater, alsmede het reclasseringsrapport d.d. 23 juni 2022.
De conclusies van het psychiatrisch rapport luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofrenie. Deze vastgestelde stoornis was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde feit en heeft verdachtes gedragingen beïnvloed. Geadviseerd wordt dan ook verdachte het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert, evenals de officier van justitie en de raadsman, met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde niet aan hem kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
Zorgmachtiging
Bij de afdoening van de zaak heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat aan verdachte heden een zorgmachtiging is verleend op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz), overeenkomstig het advies van de gedragsdeskundigen. Het daartoe strekkende rekest met nummer C/18/214727 / FA RK 22/2623 is tegelijk met deze strafzaak behandeld.