ECLI:NL:RBNNE:2024:3677

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
18-022082-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar, niet strafbaar door psychische stoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van opzettelijke brandstichting. De verdachte heeft op 25 januari 2022 in zijn woning in de gemeente Westerkwartier brand gesticht door motorbenzine en papier te gebruiken, wat leidde tot gemeen gevaar voor de woning en de aangrenzende woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is, maar heeft ook rekening gehouden met de psychiatrische toestand van de verdachte. De rechtbank heeft een Pro Justitia-rapportage van psychiater S.M. van Neerrijnen in overweging genomen, waaruit blijkt dat de verdachte lijdt aan schizofrenie. Dit heeft invloed gehad op zijn gedragingen ten tijde van het delict. De rechtbank concludeert dat de verdachte niet strafbaar is, omdat het bewezen verklaarde niet aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en een zorgmachtiging verleend op basis van de Wet forensische zorg. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, die materiële schade heeft geleden, toegewezen en de verdachte verplicht om een schadevergoeding van 77.230,27 euro te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de schade. De voorlopige hechtenis van de verdachte blijft van kracht totdat hij wordt opgenomen in een kliniek op basis van de zorgmachtiging.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18-022082-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 juli 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juli 2022. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.C.N. Cats, advocaat te Emmen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 januari 2022, te [plaats] , in de gemeente Westerkwartier, in de woning, [adres] , zijnde een tussenwoning, opzettelijk brand heeft gesticht door (open) vuur in aanraking te brengen met
motorbenzine en/of papier, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het interieur van die woning en/of die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of voor in die woning aanwezige goederen en/of voor (een) aangrenzende woning(en) en/of in die aangrenzende woning(en) aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) zich in die aangrenzende woning(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 juli 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 januari 2022, opgenomen op pagina 33 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022022111 d.d. 14 maart 2022, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek woning d.d. 27 januari 2022, opgenomen op pagina 54 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] .
De rechtbank overweegt in aanvulling op het voorgaande als volgt.
Verdachte heeft met behulp van motorbenzine brand gesticht in zijn woning, door het aanbrengen van motorbenzine op de vloer in het midden van de kamer op de bovenste verdieping en het vervolgens in de kamer gooien van een brandend stuk papier.
Uit forensisch onderzoek is gebleken dat sprake is geweest van rookontwikkeling op de bovenverdiepingen van de aangrenzende woningen. Ten tijde van de brand bevonden zich in beide aangrenzende woningen personen en kwam er bij de woningen via twee platen rook naar binnen. De rechtbank is van oordeel dat er niet alleen gemeen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar voor personen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest en dat dit gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. De brand greep, door toedoen van verdachte, snel om zich heen. Verdachte heeft langspeelplaten met motorbenzine overgoten en aangestoken en vervolgens door het dakraam op een kier te zetten welbewust ervoor gezorgd dat er voldoende zuurstoftoevoer was. Dat verdachte de buren heeft gewaarschuwd, leidt niet tot de conclusie dat er geen levensgevaar voor personen of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is geweest, aangezien verdachte, op het moment dat hij de brand stichtte, niet wist of
kon weten dat hij de buren op zodanige wijze kon waarschuwen dat verzekerd was dat zij geen gevaar zouden lopen. Er bestond, naar het oordeel van de rechtbank een reëel risico dat de rookontwikkeling niet of niet tijdig zou worden opgemerkt door achterblijvers in de belendende woningen die om welke reden dan ook niet zouden hebben kunnen worden gewaarschuwd. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet alleen door vuur levensgevaar wordt veroorzaakt, maar ook de daaruit voortkomende rookontwikkeling. Het is algemeen bekend dat mensen op die manier kunnen stikken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 25 januari 2022 te [plaats] , in de gemeente Westerkwartier, in de woning, [adres] , zijnde een tussenwoning, opzettelijk brand heeft gesticht door vuur in aanraking te brengen met motorbenzine en papier, ten gevolge waarvan het interieur van die woning gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor die woning en voor in die woning aanwezige goederen en voor aangrenzende woningen en in die aangrenzende woningen aanwezige goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die aangrenzende woningen bevindende personen, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische Pro Justitia onderzoeksrapportage d.d. 13 mei 2022, opgemaakt door S.M. van Neerrijnen, psychiater, alsmede het reclasseringsrapport d.d. 23 juni 2022.
De conclusies van het psychiatrisch rapport luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofrenie. Deze vastgestelde stoornis was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde feit en heeft verdachtes gedragingen beïnvloed. Geadviseerd wordt dan ook verdachte het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert, evenals de officier van justitie en de raadsman, met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde niet aan hem kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
Zorgmachtiging
Bij de afdoening van de zaak heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat aan verdachte heden een zorgmachtiging is verleend op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz), overeenkomstig het advies van de gedragsdeskundigen. Het daartoe strekkende rekest met nummer C/18/214727 / FA RK 22/2623 is tegelijk met deze strafzaak behandeld.

Voorlopige hechtenis

Verdachte verblijft thans in voorlopige hechtenis in het PPC te Den Haag. Het zorgplan, behorende bij het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, maakt melding van opname in een kliniek aansluitend aan het verblijf van verdachte in het PPC. Een opnamedatum is daarbij niet genoemd.
In artikel 72 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is bepaald dat bij alle einduitspraken het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven, indien, ter zake van het feit waarvoor dat bevel is verleend, aan de verdachte noch een vrijheidsstraf van langere duur dan de reeds door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, noch een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen, onvoorwaardelijk is opgelegd. Mede in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:983) ziet de rechtbank aanleiding om onder “maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen” (tevens) te verstaan een zorgmachtiging waarbij de bewegingsvrijheid van de verdachte is beperkt door een verplicht verblijf op een gesloten afdeling.
De voorlopige hechtenis zal dan ook niet bij einduitspraak worden opgeheven.
De rechtbank zal in lijn met artikel 72 lid 4 Sv bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt opgeheven op het moment dat verdachte wordt opgenomen in een kliniek op basis van de verleende zorgmachtiging.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 77.230,27 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat -gelet op de bestaande jurisprudentie en de gelijkenissen tussen de zorgmachtiging en de (vervallen) maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis- de vordering van de benadeelde partij ontvankelijk dienen te worden verklaard. De officier van justitie heeft voorts gesteld dat de gevorderde schade voldoende is onderbouwd en geconcludeerd dat de vordering dient te worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat indien de rechtbank niet overgaat tot oplegging van een straf of maatregel, de vordering van de benadeelde partij -gelet op artikel 361 lid 2, aanhef en onder a, Wetboek van Strafvordering (Sv)- niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Op 1 januari 2020 is artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) komen te vervallen. Met ingang van diezelfde datum is de Wfz in werking getreden. Met het afgeven van een zorgmachtiging door de strafrechter wordt hetzelfde doel nagestreefd als met de maatregel van een opname in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in het vervallen artikel 37 Sr, namelijk ervoor zorgen dat verdachte verplichte zorg krijgt, waardoor kort gezegd het risico voor gevaar voor de (algemene) veiligheid van personen of goederen wordt afgewend. Bij een plaatsing overeenkomstig artikel 37 Sr bood de wet wel de mogelijkheid tot behandeling van de vordering van de benadeelde partij in het strafproces.
Nu de rechtbank met het afgeven van de zorgmachtiging een equivalent van het vervallen artikel 37 Sr heeft verstrekt, is zij van oordeel dat de benadeelde partij in de onderhavige zaak ontvankelijk is in haar vordering en kan de rechtbank, gelet op het bepaalde in laatstgenoemd artikel, een schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank gaat ervan uit dat de wetgever door de invoering van de zorgmachtiging niet heeft bedoeld een wijziging aan te brengen in de positie van de benadeelde partij.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 januari 2022.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank stelt de vervangende gijzeling daarbij vast op 0 dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld, maar verdachte daarvoor niet strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Heft op de voorlopige hechtenis, met ingang van het moment dat verdachte opgenomen wordt in een instelling op grond van de verleende zorgmachtiging.
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 77.230,27 (zegge: zevenenzeventig duizend twee honderddertig euro en zeventwintig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 januari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 77.230,27 (zegge: zevenenzeventig duizend twee honderddertig euro en zeventwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 77.230,27 aan materiële schade.
De rechtbank stelt de vervangende gijzeling daarbij vast op 0 dagen.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. van der Kuijl, voorzitter, mr. S. Timmermans en
mr. G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door mr. L.N. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juli 2022.
Mr. G.W.G. Wijnands is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.