In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 19 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een sanctie opgelegd aan een bestuurder van een speedpedelec. De betrokkene had een sanctie ontvangen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) omdat hij op een speedpedelec op een fietspad reed, terwijl hij volgens de verkeersregels op de rijbaan had moeten rijden. De betrokkene betwistte de sanctie niet, maar voerde aan dat de bebording onduidelijk was en dat hij zich onveilig voelde op de rijbaan door het gedrag van automobilisten. Hij had al jaren contact met de wegbeheerder over de onduidelijke situatie, maar zonder resultaat.
Tijdens de zitting op 27 augustus 2024 werd de zaak behandeld, waarbij de vertegenwoordiger van de officier van justitie de gedraging als verboden beschouwde, maar ook erkende dat de bebording onduidelijk was. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de betrokkene de verkeersregels had overtreden, de onduidelijkheid van de bebording en de jarenlange communicatie met de wegbeheerder meebrachten dat het niet billijk was om een sanctie op te leggen. De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en stelde het sanctiebedrag op nihil. Tevens werd opgemerkt dat de hoorplicht was geschonden en dat de redelijke termijn van berechting was overschreden, maar deze schendingen hadden geen gevolgen voor de sanctie, aangezien deze al op nihil was gesteld.