ECLI:NL:RBNNE:2024:3655

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
18-015379-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en rijden onder invloed van amfetamine met ongeldig rijbewijs

Op 17 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 januari 2024 in Leeuwarden een bestelauto heeft gestolen met geweld. De verdachte, geboren in 2001, heeft de auto, een Fiat Doblo, weggenomen van een maaltijdbezorger, waarbij hij een mes heeft getoond en geweld heeft gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onder invloed van amfetamine was en dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte heeft bekend dat hij de feiten heeft gepleegd, maar heeft ontkend dat hij het mes gedeeltelijk uit het foedraal heeft gehaald. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de verdachte beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 450 dagen, waarvan 242 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een alcoholverbod en toezicht door de reclassering. De benadeelde partij, de maaltijdbezorger, heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van 799,48 euro, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-015379-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 september 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , wonende [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting van 3 september 2024. De strafzaak is eerder behandeld op de zittingen van 28 maart 2024 en 20 juni 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L. Klewer, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging op 28 maart 2024, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 14 januari 2024 te Leeuwarden, gemeente Leeuwarden, op of aan de openbare weg, Het [adres] , althans aan en/of op de openbare weg, een bestelauto, merk Fiat, type Doblo, met kenteken [kenteken] , althans een bedrijfsauto, die geheel of ten dele toebehoorde aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] en/of het'restaurant [bedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van/door geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , op dat moment werkzaam als bezorger van maaltijden voor genoemd restaurant [bedrijf] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met een bandana, althans een voorwerp voor een deel van zijn gezicht en/of bewapend met een mes in een foedraal, in de aldaar geparkeerd staande en/of stationair draaiende bestelauto, althans een bestelauto met daarin de (auto) sleutels in het contact, te stappen en/of op de bestuurdersstoel van die bestelauto plaats te nemen en/of (vervolgens) door die [slachtoffer 2] uit de bestelauto is getrokken, althans uit de bestelauto is gehaald door die [slachtoffer 2] en/of (vervolgens) (kort) in worsteling is geraakt met die [slachtoffer 2] , althans die [slachtoffer 2] bij zijn jas, althans
kleding heeft vastgepakt (ten gevolge waarvan de mouw van de jas van die [slachtoffer 2] scheurde) en/of heeft geduwd tegen en/of getrokken aan het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of (vervolgens) het mes welke hij, verdachte bij zich droeg in een foedraal, gedeeltelijk eruit heeft gehaald, althans deels heeft laten zien aan die [slachtoffer 2] en/of daarbij die [slachtoffer 2] de woorden toegevoegd “doe geen domme dingen “ en/of (vervolgens) (wederom) in die bestelauto is gestapt en/of (vervolgens) met die bestelauto is weggereden;
2
hij op of omstreeks 14 januari 2024 te Leeuwarden, op of aan de [adres] , althans op de openbare weg, een voertuig, te weten een een bestelauto, merk Fiat (type Doblo) met kenteken [kenteken] , heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 350 microgram per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde (van 50 microgram per liter bloed);
3
hij op of omstreeks 14 januari 2024 te Leeuwarden terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [adres] , als bestuurder een motorrijtuig, bestelauto, Fiat, type Doblo, met kenteken [kenteken] ), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte. Aangever heeft verklaard over het gedeeltelijk uit het foedraal halen van het mes. Er is geen reden om te twijfelen aan dit onderdeel van zijn verklaring.
Feit 2 en 3
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 2 en 3, gelet op het proces-verbaal rijden onder invloed, het deskundigenrapport van het Maasstad ziekenhuis, het proces-verbaal artikel 9 Wegenverkeerswet 1994 en de bekennende verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, behalve waar het gaat om het gedeeltelijk uit het foedraal halen van het mes, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent een bewezenverklaring voor feit 1. Voor wat betreft het gedeeltelijk uit het foedraal halen van het mes, heeft hij vrijspraak bepleit gelet op de stellige ontkenning van verdachte.
Feit 2 en 3
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent een bewezenverklaring voor feit 2 en 3.
Oordeel van de rechtbank1
Feit 1
De verdachte heeft bekend dat hij het onder 1 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat, op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen zonder de inhoud ervan weer te geven:
  • de aangifte van [slachtoffer 2]2;
  • de verklaring van [slachtoffer 1]3;
  • het proces-verbaal van bevindingen4;
  • de bekennende verklaring van verdachte5.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de verdediging als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever gedetailleerd en consistent is. Concrete en objectieve aanwijzingen die afdoen aan de geloofwaardigheid van aangevers verklaring zijn niet gebleken. Het gestelde in de aangifte vindt ondersteuning in de overige bewijsmiddelen waaronder de verklaring van verdachte zelf. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van aangever op het punt van het gedeeltelijk uit het foedraal halen van het mes. De rechtbank acht daarom ook dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De verdachte heeft bekend dat hij het onder 2 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat, op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen zonder de inhoud ervan weer te geven:
  • het proces-verbaal van aanhouding verdachte6;
  • het proces-verbaal rijden onder invloed7;
  • het deskundigenrapport Maasstad Ziekenhuis8;
  • de bekennende verklaring van verdachte9.
Feit 3
De verdachte heeft bekend dat hij het onder 3 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat, op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen zonder de inhoud ervan weer te geven:
  • het proces-verbaal artikel 9 Wegenverkeerswet 199410;
  • het besluit van het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs11;
  • de bekennende verklaring van verdachte12.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 14 januari 2024 te Leeuwarden op de openbare weg, Het [adres] , een bestelauto merk Fiat type Doblo met kenteken [kenteken] die toebehoorde aan [slachtoffer 1] en/of het restaurant [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , op dat moment werkzaam als bezorger van maaltijden voor genoemd restaurant [bedrijf] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door met een bandana voor een deel van zijn gezicht en bewapend met een mes in een foedraal in de daar geparkeerd staande bestelauto, met daarin de (auto)sleutels in het contact, te stappen en op de bestuurdersstoel van die bestelauto plaats te nemen en vervolgens in een worsteling te raken met die [slachtoffer 2] en te duwen tegen en getrokken aan het lichaam van die [slachtoffer 2] en vervolgens het mes dat hij bij zich droeg in een foedraal, gedeeltelijk eruit te halen en daarbij die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen “doe geen domme dingen “ en vervolgens in die bestelauto te stappen en met die bestelauto weg te rijden.
2
hij op 14 januari 2024 te Leeuwarden op de [adres] een voertuig, te weten een bestelauto merk Fiat (type Doblo) met kenteken [kenteken] , heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 350 microgram per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde (van 50 microgram per liter bloed).
3
hij op 14 januari 2024 te Leeuwarden terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor categorie B ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de [adres] als bestuurder een bestelauto, Fiat type Doblo met kenteken [kenteken] , van die categorie heeft bestuurd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
2. overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
3. overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 450 dagen (met aftrek van 208 dagen voorarrest) waarvan 242 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een alcoholverbod.
Daarnaast heeft de officier van justitiegevorderd een ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijke straf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapporten van de reclassering en de psychiater, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Op 14 januari 2024 heeft verdachte, op de openbare weg, een maaltijdbezorger beroofd van een bestelauto, waarbij geweld is gebruikt en een mes is getoond. Het is algemeen bekend dat een dergelijk feit een grote impact op het slachtoffer heeft en dat het slachtoffer nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kan ervaren, zoals ook in dit geval blijkt uit de toelichting bij de gevorderde immateriële schade. Ook veroorzaakt een dergelijk feit gevoelens van onveiligheid in algemene zin binnen de samenleving. Verdachte heeft zich in het geheel niet bekommerd om de gevolgen van de beroving voor het slachtoffer.
Verdachte heeft onder invloed van amfetamine met de gestolen bestelauto gereden, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit zijn ernstige feiten waardoor verdachte de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 8 augustus 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor rijden onder invloed van alcohol.
Persoon van verdachte
Uit het psychiatrisch onderzoek van 3 juni 2024, opgesteld door psychiater drs. G.J. Taams, blijkt het volgende.
Geconcludeerd is dat bij verdachte sprake is van een prominente stoornis in het gebruik van een stimulantia (amfetamine). Alcoholproblematiek speelt ook een rol, maar niet bij het ten laste gelegde. Het amfetaminegebruik heeft geleid tot een psychotische stoornis. De stoornis in het gebruik van amfetamine en de daaruit volgende psychotische stoornis waren ook aanwezig tijdens het ten laste gelegde. Verdachte heeft echter voldoende handelingsmogelijkheden gehad om tot andere keuzes te komen dan de gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte geeft zelf duidelijk aan dat zijn gebruik een bewuste keuze was en dat hij ook bekend is met de gevolgen van het druggebruik. Een doorwerking van de stoornissen in het feitelijk overvallen van het slachtoffer is niet te maken. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde geheel aan verdachte toe te rekenen.
Bij gelijkblijvende keuzes in verdachtes gedragingen is de kans op herhaling matig tot hoog, waarbij het risico hoog wordt bij druggebruik. Verdachte lijkt bij herhaalde teleurstelling en tegenslagen in zijn leven niet anders te weten dan het teruggrijpen op middelengebruik. Verdachte kan in een zeer gecontroleerde omgeving en onder dreiging van de lopende strafzaak van de middelen afblijven, maar het is zeer de vraag hoe dit buiten detentie zal verlopen.
De rechtbank acht verdachte op basis van het advies van de psychiater ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde volledig toerekeningsvatbaar.
Uit de reclasseringsrapporten van 20 februari, 17 juni, 26 juli en 22 augustus 2024 blijkt onder meer dat er geen sprake is van een delictpatroon. De eerste langdurige relatie van verdachte is verbroken, waarna hij op meerdere gebieden lijkt te zijn vastgelopen. Verdachte heeft een aantal maanden niet beschikt over werk, inkomen of dagbesteding, waarna schulden zijn ontstaan. Daarnaast is het alcohol- en druggebruik toegenomen. Ten tijde van het ten laste gelegde was verdachte onder invloed van speed en had naar eigen zeggen enkele dagen niet geslapen. De grootste zorgen zijn het middelengebruik van verdachte en zijn gebrek aan probleembesef. Positief is dat verdachte het doel heeft om een stabiel en middelenvrij bestaan op te bouwen en de reclassering heeft de indruk dat hij daartoe gemotiveerd is. Op 9 augustus 2024 is de voorlopige hechtenis geschorst. De meeste zaken moeten nog worden geregeld, maar verdachte houdt zich aan het drugsverbod. Er zijn wel zorgen over het alcoholgebruik.
De reclassering acht voortzetting van het huidige toezicht noodzakelijk om het middelengebruik van verdachte te blijven monitoren en het risico op herhaling te kunnen inperken. De kans op herhaling is gemiddeld tot hoog. De stoornis in het middelengebruik en de daaruit voortvloeiende psychische problematiek spelen hierin de grootste rol. Daarbij hebben eerdere interventies niet tot gedragsverandering geleid. Er zijn twijfels of verdachte zelfstandig in staat is om stabiliteit op de leefgebieden te bewerkstelligen.
Geadviseerd wordt een voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugsverbod, een locatieverbod (met Elektronische Monitoring), dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsstraf de enige passende straf is, omdat de aard en ernst van de delicten door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig. Naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient tevens sprake te zijn van intensieve begeleiding van verdachte in een voldoende dwingend kader om herhaling te voorkomen.
Alles afwegend ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank legt daarom aan verdachte een gevangenisstraf van 450 dagen op met aftrek van 208 dagen voorarrest, waarvan 242 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren om verdachte er in de toekomst van te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen en de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. Verdachte heeft aangegeven open te staan voor de geadviseerde bijzondere voorwaarden inclusief een alcoholverbod.
De rechtbank zal het geadviseerde locatiegebod zodanig opleggen dat deze voorwaarde enkel zal gelden tijdens het verblijf bij zijn moeder en totdat het begeleid wonen ingaat. De rechtbank ziet geen noodzaak om aan het locatiegebod de elektronische monitoring te verbinden.
De rechtbank zal de geadviseerde middelencontrole vervangen door een alcoholverbod en controle daarop. Dit alcoholverbod vindt de rechtbank, gelet op het door de reclassering gerapporteerde alcoholgebruik tijdens de schorsing, welk gebruik door verdachte is erkend, noodzakelijk voor het beperken van het risico op herhaling.
De rechtbank zal geen ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen, omdat zij daartoe geen aanleiding ziet.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2] (feit 1) heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 695,00 aan materiële schade en 599,48 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd tot een bedrag van 150,00 aan materiële schade (voor de jas) en 250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit de vordering van de materiële schade af te wijzen, vanwege het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen de schade en het feit dan wel de eigen schuld van de benadeelde partij. Subsidiair heeft de raadsman bepleit de materiële schade toe te wijzen tot een bedrag van 200,00.
De raadsman heeft primair bepleit de vordering van de immateriële schade af te wijzen, omdat deze niet is onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsman bepleit een bedrag van
250,00 aan immateriële schade toe te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks vervolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat verdachte de bestelauto van de benadeelde partij met geweld heeft gestolen en dat daarbij de jas van de benadeelde partij is beschadigd. Dit is niet door verdachte betwist. Er is dus een rechtstreeks verband tussen de schade aan de jas en het handelen van verdachte. Aan de benadeelde partij kan in dit geval niet worden tegengeworpen dat hij heeft geprobeerd de diefstal te voorkomen door verdachte uit de bestelauto te trekken, waarna een worsteling is ontstaan.
Omdat de ouderdom van de jas niet blijkt, terwijl voor de hoogte van het schadebedrag is verwezen naar een nieuwe jas, zal de rechtbank gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank schat de hoogte van de schade op
200,00.De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 januari 2024 en voor het overige afwijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd, maar heeft daartoe enkel zelf de geestelijke gevolgen beschreven.
De rechtbank overweegt dat indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde zal daartoe voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarvoor is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. De rechtbank overweegt dat daar in dit geval geen sprake van is,
nu geen enkele onderbouwing is overgelegd.
De rechtbank overweegt voorts dat geen onderbouwing nodig is, indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in dit geval meebrengt dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat van een aantasting in de persoon op andere wijze sprake is.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de gevorderde
599,48aan immateriële schade moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2024. De rechtbank ziet geen redenen om het gevorderde bedrag te matigen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 12 dagen.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 242 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich na uitnodiging bij de Reclassering Nederland meldt, zo vaak en zolang en waar de reclassering dat nodig vindt. Hij volgt de aanwijzingen op die hem door of namens de reclassering gegeven worden. Binnen het toezicht worden (sub)doelen geformuleerd waarvoor veroordeelde zich in zal zetten deze te behalen.
dat de veroordeelde meewerkt aan diagnostiek en, indien geïndiceerd, een behandeling bij VNN of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. De behandeling start bij aanvang van het toezicht. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
dat de veroordeelde op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres van zijn moeder op het adres [adres] totdat de veroordeelde kan verblijven bij VNN begeleid wonen of soortelijke instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang (hierna genoemd onder voorwaarde 4). De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van zijn dagbesteding. Bij de start dient de veroordeelde op nader te bepalen uren op het verblijfadres van zijn moeder te zijn. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. De veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
dat de veroordeelde verblijft bij VNN begeleid wonen, of een soortgelijke instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra de veroordeelde geplaatst is op het door de instelling aangegeven moment. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
dat de veroordeelde geen alcohol en drugs gebruikt en meewerkt ten behoeve van de naleving van dit verbod aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
dat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , feit 1:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 799,48 (zegge: zevenhonderdnegenennegentig euro en achtenveertig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 januari 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 799,48 (zegge: zevenhonderdnegenennegentig euro en achtenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 200,00 aan materiële schade en 599,48 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 12 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Joha, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 september 2024.
Mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpaginas, zijn dit paginas uit het dossier van de politie
Eenheid Noord-Nederland met proces-verbaal nummer PL0100-2024013134, doorgenummerd 1 tot en met
139. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal.
2 Paginas 9, 10 en 11.
3 Pagina 15.
4 Pagina 20.
5 Paginas 51 en 52 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 september 2024.
6 Pagina 27.
7 Paginas 85 en 86.
8 Het rapport Drugs in het verkeer d.d. 2 februari 2024, opgesteld door dr. T.M. Bosch,
ziekenhuisapotheker-klinisch farmacoloog.
9 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 september 2024.
10 Paginas 90 en 91.
11 Pagina 107.
12 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 september 2024.