ECLI:NL:RBNNE:2024:364

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
LEE 23/2829
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens onvoldoende medewerking aan onderzoek naar rijvaardigheid en rijgeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De ongeldigverklaring vond plaats naar aanleiding van het niet (volledig) meewerken aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid en rijgeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de algemeen directeur van het CBR op 22 december 2022 het rijbewijs van eiser ongeldig heeft verklaard, en dat dit besluit in stand is gebleven na bezwaar op 23 mei 2023. De zitting vond plaats op 7 december 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waarbij eiser aanvoerde dat hij de instructies van verweerder had opgevolgd en dat er geen gronden waren voor de diagnose van alcohol- of drugsmisbruik. Eiser stelde dat zijn hoge waterinname de verdunde urine had veroorzaakt, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende had meegewerkt aan het onderzoek. De psychiater had namelijk verdunde urine vastgesteld, ondanks expliciete instructies aan eiser om rekening te houden met factoren die de urine konden verdunnen.

De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser niet volledig heeft meegewerkt aan het onderzoek, en dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2829

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Schlepers),
en

De algemeen directeur van het CBR Divisie Rijgeschiktheid Medisch, verweerder

(gemachtigde: mr. S. van der Ark).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het ongeldig verklaren van zijn rijbewijs in verband met het niet (volledig) meewerken aan het onderzoek naar zijn rijvaardigheid en rijgeschiktheid.
1.1.
Bij besluit van 22 december 2022 heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard. Met het bestreden besluit van 23 mei 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Verwijzing bezwaargronden
5. Eiser heeft, ter onderbouwing van zijn beroep, allereerst verwezen naar de gronden van bezwaar.
5.1.
Die enkele verwijzing naar de bezwaargronden door eiser kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Eiser heeft immers niet concreet en gemotiveerd aangegeven op welke punten verweerders reactie hierop in het bestreden besluit volgens hem te kort zou schieten. Het betoog faalt.
Heeft eiser voldoende medewerking verleend aan het onderzoek?
6. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat sprake is van een gebrek aan het verlenen van medewerking aan het onderzoek. Hij stelt zich op het standpunt dat hij de instructies van verweerder heeft opgevolgd. Hij voert aan dat een ter zake deskundige heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn om de diagnose alcoholmisbruik en/of drugsmisbruik in de zin van de wet te stellen. Volgens eiser had het op de weg van verweerder gelegen om deugdelijke informatie te verschaffen. Bij een eventuele ontstane onduidelijkheid is dat te wijten aan verweerder. Verweerder heeft zijn zorgplicht verzaakt. Eiser heeft namelijk een verklaring gegeven en het is evident dat hij zijn medewerking heeft verleend aan het onderzoek naar zijn rijvaardigheid en rijgeschiktheid. Hij heeft namelijk tweemaal urine aangeleverd. Eiser geeft aan dat hij bovengemiddeld veel water drinkt en dat dit een mogelijke oorzaak kan zijn voor de verdunde urine. Eiser voert aan dat hij zijn drinkgedrag voor het tweede onderzoek niet heeft kunnen aanpassen omdat hij binnen een korte termijn werd gevraagd om urine aan te leveren.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet volledig aan het onderzoek heeft meegewerkt. Volgens verweerder wordt door eiser niet betwist dat bij onderzoek van de keurend psychiater (herhaaldelijk) verdunde urine is aangetroffen, ondanks instructies van de keurend arts. Dat eiser deze instructies niet heeft opgevolgd, komt volgens verweerder voor eiser zijn eigen rekening en risico.
7. De rechtbank oordeelt als volgt.
8. Uit artikel 132, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) volgt dat eiser verplicht is om zijn medewerking te verlenen wanneer aan hem een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid wordt opgelegd. Wanneer deze medewerking ontbreekt, moet verweerder op grond van artikel 132, tweede lid, van de Wvw overgaan tot ongeldigverklaring van het rijbewijs.
9. Vast staat dat verweerder heeft besloten dat eiser een onderzoek moet laten doen naar zijn drugs- en alcoholgebruik. In dat besluit is meegedeeld dat het onderzoek onder andere bestaat uit een psychiatrisch onderzoek en dat eisers urine wordt getest. Verder staat vast dat voornoemd onderzoek heeft plaatsgevonden op 31 augustus en 14 september 2022, en dat er twee urinetesten zijn afgenomen. Niet in geschil is dat uit beide urinetesten bleek dat sprake was van verdunde urine.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij niet volledig heeft meegewerkt aan het onderzoek naar zijn alcohol- en drugsgebruik. De rechtbank betrekt daarbij dat de psychiater naar aanleiding van het onderzoek heeft geconcludeerd dat weliswaar onvoldoende gronden zijn tot het stellen van de diagnose drugsmisbruik in de zin der wet, maar dat er vertraagtekens gezet kunnen worden bij de betrouwbaarheid van het drugsonderzoek. De psychiater heeft toegelicht dat bij het laboratoriumonderzoek aanwijzingen werden gevonden voor verdunde urine, waarna eiser werd verzocht om het urineonderzoek te herhalen. Volgens de psychiater bleek uit het herhaalde onderzoek opnieuw sprake van verdunde urine. Dit ondanks expliciete instructies aan eiser om rekening te houden met factoren die kunnen zorgen voor een dergelijke verdunning.
10.1.
In hetgeen eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Eiser heeft zijn stelling dat hij om medische redenen bovengemiddeld veel water drinkt waardoor sprake zou zijn van verdunde urine, namelijk niet onderbouwd met (medische) stukken. Ook eisers stelling dat er onduidelijke instructies zouden zijn gegeven, is niet onderbouwd. Dat geldt ook voor eisers betoog dat hij op zeer korte termijn het tweede urineonderzoek moest doen, waardoor hij niet in staat was zijn drinkgedrag aan te passen.
10.2.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek naar zijn rijvaardigheid en rijgeschiktheid. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het rijbewijs van eiser terecht ongeldig heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
(…)
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Artikel 132
1. Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
(…)
b. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
2. Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking. (…)