ECLI:NL:RBNNE:2024:3632

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
18.017673.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van schuldwitwassen en opzetwitwassen door verdachte in samenwerking met medeverdachte

Op 3 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die beschuldigd werd van schuldwitwassen en opzetwitwassen. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar criminele activiteiten waarbij de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was. De verdachte werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M. van Gaalen, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. J. Hoekman. De tenlastelegging omvatte onder andere het verbergen van contant geld dat vermoedelijk afkomstig was uit misdrijven. Tijdens de zitting op 20 augustus 2024 legde de verdachte een verklaring af waarin zij toegaf dat zij op 2 maart 2024 een bedrag van 450 euro had verstopt in haar vagina op verzoek van de medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor schuldwitwassen, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en haar partner, en dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, die stelde dat er geen sprake was van opzet en dat de staandehouding onrechtmatig was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, waarvan 75 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het witwassen van criminele gelden en de impact daarvan op de legale economie.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.017673.23
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18.177839.24

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

3.september 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 augustus 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. van Gaalen, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. J. Hoekman.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18.017673.23
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 oktober 2021 tot en met 19 november 2022 te [plaats] en/of [plaats] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (van) een of meer voorwerp(en), te weten
- 6.940,-, althans enig geldbedrag,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen of verhuld, dan wel verborgen of verhuld wie de rechthebbende was op dat voorwerp of het voorhanden had,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl zij wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
parketnummer 18.177839.24
zij op of omstreeks 2 maart 2024 te [plaats] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (van) een of meer voorwerp(en), te weten 450 euro aan contanten, althans enig geldbedrag, in ieder geval enig goed,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen of verhuld, dan wel verborgen of verhuld wie de rechthebbende was op dat voorwerp of het voorhanden had,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of gebruikgemaakt terwijl zij wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde schuldwitwassen onder parketnummer 18.017673.23. Ten aanzien van parketnummer 18.177839.24 kan het ten laste gelegde opzetwitwassen bewezen worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde opzetwitwassen en schuldwitwassen onder parketnummer 18.017673.23. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de ondergrens van het redelijkerwijs moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was, niet wordt gehaald. Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde nog erg jong en naïef. Daar kwam bij dat haar echtgenoot dominant was en verdachte onderdanig, zodat zij niet door durfde te vragen naar de herkomst van het geld. Mocht de rechtbank het ten laste gelegde bewezen verklaren, dan is er enkel sprake van het voorhanden hebben. Er is geen sprake van een verhullingshandeling.
Ook van het opzetwitwassen en schuldwitwassen onder parketnummer 18.177839.24 moet verdachte worden vrijgesproken. De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er op het moment van
staandehouding van de verdachte geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, waardoor de staandehouding onrechtmatig is. Er was enkel sprake van een ANPR-hit en dat was onvoldoende op dat moment om te kunnen spreken van een redelijk vermoeden van schuld. Op basis van het betreffende proces-verbaal is de bevoegdheid onterecht en derhalve onrechtmatig toegepast. Dit brengt mee dat de vrucht van de onrechtmatige staandehouding, te weten het onder verdachte in beslag genomen geld, moet worden uitgesloten van het bewijs.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte het geld onnadenkend heeft verstopt. Verdachte was onder invloed van alcohol en er was sprake van een kortdurende panieksituatie. Gelet op die omstandigheden kan niet worden bewezen dat er sprake was van opzet op de criminele herkomst van het geld. Evenmin kan om die reden bewezen worden dat verdachte op dat moment redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het gestelde vormverzuim
De rechtbank moet antwoord geven op de vraag of de verbalisanten redelijkerwijs konden vermoeden dat de inzittende(n) van de auto met kenteken [nummer] zich schuldig had(den) gemaakt aan enig strafbaar feit op het moment dat zij tot staandehouding beslisten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Uit het proces-verbaal van 3 maart 2024 blijkt dat verbalisanten op 2 maart 2024 om 22.09.15 uur een ANPR-hit kregen op de N370
[adres] op het kenteken [nummer] . Uit de ANPR-app bleek verbalisanten dat het een huurauto, gehuurd op naam van [naam] . Verbalisanten wisten ambtshalve dat de huurautos van [naam] gebruikt worden in het criminele circuit met betrekking tot verdovende middelen en fraude. Zij gaven het voertuig een stopteken en zagen dat de bestuurder [medeverdachte] was. Verbalisanten kenden [medeverdachte] ambtshalve en wisten dat hij zich bezighoudt met fraude; in het specifiek bankhelpdeskfraude. Tijdens de staandehouding werd één van de verbalisanten gebeld door een politiecollega uit [plaats] .
Deze collega vertelde dat het voertuig dat eerder die avond bij de bankhelpdeskfraude in [plaats] stond, de [nummer] betrof. Op last van de officier van justitie konden verbalisanten beide inzittenden aanhouden en de telefoons en het voertuig in beslag nemen.
De rechtbank is van oordeel dat de ANPR-melding en de ten tijde van de staandehouding binnengekomen informatie over de betrokkenheid van het voertuig bij bankhelpdeskfraude op 2 maart 2024 ruimschoots voldoende is om te spreken van een redelijk vermoeden van schuld. Voor bewijsuitsluiting als gevolg van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, als bedoeld in artikel 359a Sv, bestaat geen aanleiding. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
parketnummer 18.017673.23
1. De door verdachte ter zitting van 20 augustus 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik één keer contant geld dat ik van [medeverdachte] had gekregen op mijn rekening heb gestort. De rest van de geldbedragen heeft [medeverdachte] zelf op mijn rekening gestort. We betaalden daar dan bijvoorbeeld de huur van.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 januari 2023, opgenomen op pagina 708 e.v. van het dossier 01Laos van Politie Noord-Nederland d.d. 21 april 2023, inhoudend als relatering van de verbalisant:
Op 12 januari 2023 zijn door de ABN AMRO Bank N.V. per e-mail bestanden verstrekt met betrekking tot verdachte [verdachte] . Uit de aangeleverde informatie blijkt o.a. dat in de periode 08-10-2021 t/m 19- 11-2022 de volgende contante stortingen (totaal 6.940) plaatsvinden:
08-10-2021 500 Geldautomaat 8118379712 HR [plaats]
29-12-2021 900 Geldautomaat 8104779203 DD [plaats]
20-03-2022 20 Geldautomaat 8107949351 AL [plaats]
13-04-2022 1.220 Geldautomaat 8107949351 AL [plaats]
30-04-2022 950 Geldautomaat 8115079203 DV [plaats]
07-05-2022 100 Geldautomaat 8115079203 DV [plaats]
30-06-2022 850 Geldautomaat 8107949351 AL [plaats]
19-11-2022 2.350 Geldautomaat 8118369712 HR [plaats]
19-11-2022 50 Geldautomaat 8118369712 HR [plaats]
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 januari 2023, opgenomen op pagina 800 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op woensdag 25 januari was ik belast met het onderzoek van de telefoon van verdachte [verdachte] welke op dinsdag 23 januari 2023 onder haar in beslag was genomen. Het betreft een iPhone 13. Ik zag dat het chatgesprek over [medeverdachte] ging waarbij [verdachte] aangaf te weten dat zij ook door [medeverdachte] in de problemen kan komen. `Mama' geeft aan: 'Met je samenwonen niemand gelooft dat je niets weet wat [medeverdachte] doet''. Verder geeft [verdachte] aan dat zij weet dat er consequenties aan zitten, dat ze hoopt dat [medeverdachte] stopt omdat ze ervan uitgaat dat hij ook een normaal leven wil. Daarna geeft mama' aan dat vast zitten niet leuk is en dat [verdachte] ook profiteert van het geld, en daarmee uiteindelijk ook schuldig is.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 januari 2023, opgenomen op pagina 64 e.v. van het persoonsdossier van verdachte in map 6 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Weet je nog hoe je aan die biljetten kwam?
A: Oh gewoon van [medeverdachte] . Heel vaak deed [medeverdachte] de stortingen en niet ik. Ja, ik weet wel dat [medeverdachte] zich af en toe met mensen begaf die geen legale dingen deden. Ik wil daar niet te veel over zeggen, want als [medeverdachte] mijn verklaring leest ben ik bang voor wat er gaat komen.
V: Wat voor niet legale dingen hebben we het dan over? A: Ja oplichting? Fraude?
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 26 januari 2023, opgenomen op pagina 88 e.v. van het persoonsdossier van verdachte in map 6 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
PV van derde verhoor verdachte [verdachte] d.d. 26 januari 2023, p 88 e.v. map 6 V: En waar vind jij jezelf schuldig aan?
A: Dat ik zeg maar weet wat hij doet en dat ik daar niks mee doe en dat ik daar tussen aanhalingstekens akkoord mee ga.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft voor haar partner een contant geldbedrag van 950,- op haar eigen rekening gestort. Daarnaast heeft de partner van verdachte meerdere (grote) contante geldbedragen op haar bankrekening gestort. De vraag die beantwoord moet worden is of verdachte wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat de gestorte bedragen uit misdrijf afkomstig waren.
Op basis van het chatgesprek tussen verdachte en haar moeder en de eigen verklaring van verdachte staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat verdachte wist dat haar partner illegale activiteiten ontplooide. Gelet op deze omstandigheden moest verdachte in elk geval redelijkerwijs vermoeden dat de betreffende gelden uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank acht het ten laste gelegde schuldwitwassen bewezen.
Uit het hiervoor beschrevene blijkt voldoende van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar partner.
parketnummer 18.177839.24
1. De door verdachte ter zitting van 20 augustus 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik op 2 maart 2024 450,- hebben weggestopt in mijn vagina. Wij kregen een stopteken van de politie en [medeverdachte] vroeg mij toen om het geld te verstoppen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2024, opgenomen op pagina 38 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024005203 d.d. 29 maart 2024, inhoudend als relatering van verbalisanten:
Op zaterdag 2 maart 2024 waren wij, verbalisanten [naam] en [naam] , belast met een
onopvallende surveillance binnen de gemeente [plaats] . Ik, [naam] , vroeg aan [verdachte] of zij wilde uitstappen en haar handen op het dak van de auto wilde leggen.
Wij hoorden [medeverdachte] schreeuwen naar [verdachte] dat het geld wat zij had van hem was.
Ik, [naam] , hoorde [verdachte] zeggen dat zij geld had gekregen van [medeverdachte] toen zij een volgteken van ons kregen, en dat zij dit op aandringen van [medeverdachte] in haar vagina moest doen.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft voor haar partner een geldbedrag van 450,- in haar vagina verstopt, zonder enige plausibele uitleg te hebben gevraagd of te hebben gekregen van hem. Daar komt bij dat verdachte en haar partner ten tijde van het ten laste gelegde al verdachten waren in het onderzoek 01Laos. De politie heeft verdachte in dit onderzoek verhoord en tijdens die verhoren is verdachte uitgebreid geconfronteerd met bewijs dat er tegen haar partner lag met betrekking tot bankhelpdeskfraude. Daarnaast had ten tijde van het ten laste gelegde ook al het hierboven bij de bewijsmiddelen van parketnummer 18.017673.23 opgenomen appgesprek met de moeder van verdachte plaatsgevonden, waarin onder andere wordt gesproken over het meeprofiteren van crimineel geld.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de criminele herkomst van het geld. Verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan (opzet)witwassen.
Uit het hiervoor beschrevene blijkt voldoende van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar partner.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde onder parketnummer 18.017673.23 en parketnummer 18.177839.24 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18.017673.23
zij op tijdstippen in de periode van 8 oktober 2021 tot en met 19 november 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, (van) een voorwerp, te weten een geldbedrag 6.940,-,
de herkomst heeft verhuld, dan wel heeft verhuld wie de rechthebbende was op dat voorwerp
voorhanden heeft gehad en omgezet terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
parketnummer 18.177839.24
zij op 2 maart 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, (van) een voorwerp, te weten 450 euro aan contanten,
de herkomst heeft verhuld, dan wel heeft verhuld wie de rechthebbende was op dat voorwerp
voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

parketnummer 18.017673.23 medeplegen van schuldwitwassen

parketnummer 18.177839.24 medeplegen van witwassen

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18.017673.23 en parketnummer 18.177839.24 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren met aftrek.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. In het reclasseringsrapport van 26 april 2023 adviseert de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte is jong, ze woont (weer) bij haar moeder en ze heeft geen werk. Daarbij komt dat verdachte makkelijk te beïnvloeden is door anderen. Gelet hierop is het jeugdstrafrecht passender dan het volwassenenstrafrecht. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een werkstraf op te leggen en er bij het bepalen van de hoogte van die werkstraf rekening mee te houden dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen en het medeplegen van (opzet)witwassen. Zij heeft dit gedaan door een bijdrage te leveren aan het wegsluizen en verstoppen van crimineel geld. Met het witwassen van criminele gelden probeert men illegaal verkregen geld in het legale circuit te brengen. Dat vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien worden door het plegen van witwassen onderliggende strafbare feiten afgedekt. Dit maakt het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit mogelijk en werkt in de hand dat misdaad lonend wordt gemaakt.
Toepassing van het volwassenenstrafrecht
De raadsman heeft toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit. De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat bij verdachten die de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt het volwassenenstrafrecht wordt gehanteerd. Bijzondere omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan kunnen aanleiding geven om hiervan af te wijken. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Verdachte heeft eerder al samengewoond met haar partner en heeft al meerdere betaalde banen gehad. Een pedagogische aanpak is naar het oordeel van de rechtbank gelet daarop niet passend en ook niet noodzakelijk, zodat het volwassenenstrafrecht kan en moet worden toegepast.
Straf
Bij de bepaling van de strafmodaliteit en de duur daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in min of meer vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank heeft in strafmatigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank zal verdachte een werkstraf opleggen, maar anders dan de officier van justitie heeft gevorderd zal de rechtbank een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank heeft er daarbij opgelet dat verdachte na het eerste feit gerecidiveerd is en nog steeds een relatie heeft met haar partner, de medeverdachte. Met een deels voorwaardelijke straf beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden in de toekomst vergelijkbare of andersoortige strafbare feiten te plegen. Dat verdachte nog steeds een relatie heeft met de medeverdachte heeft ook een rol gespeeld bij het bepalen van de duur van de proeftijd. De rechtbank bepaalt de proeftijd gelet daarop op drie jaren.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf van hierna te noemen duur moet worden opgelegd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18.017673.23 en parketnummer 18.177839.24
ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 150 uren.

Bepaalt dat van deze taakstraf
een gedeelte, groot 75 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 37 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 37 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. J.V. Nolta en
mr. M.A.M. Wolters, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 september 2024.
Mr. Schuth is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.