ECLI:NL:RBNNE:2024:3623

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
18-162387-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Groningen

Op 17 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, heeft op 14 mei 2024 in Groningen geprobeerd een slachtoffer met een mes zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren met een mes in de richting van het hoofd, de nek en de schouder van het slachtoffer heeft geslagen en gestoken, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, en deze verklaringen werden ondersteund door de geconstateerde letsels en videobeelden van het voorval.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 230 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, een locatiegebod en meewerken aan middelencontrole. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de psychische problemen van de verdachte, die onder invloed van drugs handelde. De rechtbank achtte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend, gezien de impact van het geweld op de samenleving en de aangever.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/162387-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 september 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 september 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Schlepers, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2024 te Groningen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voorgenoemde [slachtoffer] (meermaals) met een mes in en/of tegen en/of in de richting van het hoofd en/of de nek en/of de schouder, althans het lichaam, heeft geslagen en/of gesneden en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 mei 2024 te Groningen, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door voorgenoemde [slachtoffer] (meermaals) met een mes in en/of tegen het hoofd en/of de nek en/of de schouder, althans het lichaam, te slaan en/of te snijden en/of te steken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft niet met het mes gestoken, maar met het mes geslagen. Door een samenloop van omstandigheden is aangever met zijn hoofd tegen het mes gebotst. Er is geen sprake van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel. De handelingen van verdachte en het samenstel van zijn gedragingen kunnen naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm niet geacht worden daarop gericht te zijn geweest. Bovendien roept de aangifte vraagtekens op en moet er geen waarde gehecht worden aan de getuigen die zeggen dat verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank geen redenen te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte en de getuigenverklaringen. De aangever en de getuigen hebben op wezenlijke onderdelen hetzelfde verklaard. Ook vinden deze verklaringen steun in de bij aangever geconstateerde letsels en de omschrijving van de videobeelden. De rechtbank zal deze verklaringen dan ook bezigen voor het bewijs.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 3 september 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb het mes gepakt en daarmee zwaaiende en slaande bewegingen gemaakt. Dat mes raakte het hoofd van het slachtoffer.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 mei 2024, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024126642, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 14 mei 2024 bevond ik mij te Groningen. Ik zag dat [verdachte] daar stond. Ik zag dat [verdachte] met een mes op [naam] af liep. Ik zag dat het een groot slagersmes met kartels betrof van 40 cm. Ik leidde [verdachte] af, zodat hij niet naar [naam] ging. Ik was om geparkeerde auto's heen aan het dansen. Ik zag dat hij over auto's sprong om mij te pakken. Ik voelde dat hij aan mijn nek hing, hij zat dus op mijn rug. Ik voelde dat hij mij probeerde te steken in mijn buik. Echter voelde ik dat dit niet lukte. Ik had namelijk mijn tas daar hangen. Ik voelde dat hij over mijn hoofd heen ging, terwijl hij het mes nog in zijn handen had. Ik voelde dat hij toen mij sneed op de linkerkant van mijn hoofd. Ik voelde dat hij vanaf mij slaap naar mijn nek ging. Ik voelde dat dat hij hierna met het mes begon te snijden op mijn linkerschouder. Ik kon mijzelf hierna verdedigen om mijn hand bij mijn nek te doen. Ik zag dat hij zijn mes namelijk nu bij mijn nek had.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14 mei 2024, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik zag dat twee mannen een hevige woordenwisseling hadden. Ik zag dat de twee vervolgens met elkaar op de vuist gingen. Ik zag dat de donkere man snelle slaande bewegingen maakte in de richting van de blanke man. Ik zag hem stekende bewegingen maken. Ik zag dat de donkere man iets groots/langs in zijn handen had. Ik schat ongeveer in dat het voor 20-30 cm. was. Het leek alsof de donkere man achter de blanke man aanliep.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2024, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Door mij worden twee video's beschreven in dit proces-verbaal.
VIDEO-2024-05-14-20-05-44:
Er wordt naar beneden toe gefilmd, waarbij de [adres] zichtbaar is. Hierbij zie je dat de verdachte een langwerpig voorwerp in zijn rechterhand vast heeft.
VIDEO-2024-05-14-20-04-29.mp4
Nu wordt er meer ingezoomd op de twee personen. Deze liggen rechts van de auto's in het gras. Als de video begint lijkt het alsof de verdachte bovenop de rug van de aangever zit/hangt en hem probeert vast te houden. Aangever zit op zijn knieën in het gras. Aangever loopt vervolgens weer terug, waardoor zichtbaar wordt dat hij bloed heeft op zijn hoofd.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangever achterna is gerend met een mes in zijn hand en daarna met hem in een worsteling terecht is gekomen. Tijdens deze worsteling heeft verdachte stekende bewegingen gemaakt met het mes in de richting van het hoofd, nek en schouder van aangever. Verdachte heeft aangever ook geraakt op zijn hoofd. Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes met een gekarteld lemmet van 20 centimeter in het (boven)lichaam, in een ongecontroleerde omgeving te weten een worsteling, kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. In het bovenlichaam en het hoofd bevinden zich vitale organen die als gevolg van een steekwond ernstig aangetast kunnen worden. Nu dit een feit van algemene bekendheid is, was verdachte zich ook bewust van deze kans. Door aangever op meerdere plekken in het lichaam te proberen te steken, te weten zijn nek en hoofd, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het primair ten
laste gelegde feit is derhalve wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 14 mei 2024 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voorgenoemde [slachtoffer] meermaals met een mes tegen en in de richting van het hoofd en de nek en de schouder, heeft geslagen en gesneden en gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primairpoging tot zware mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 230 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Ook vordert zij aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals door de reclassering geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een straf conform de vordering van de officier van justitie op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies d.d. 25 juli 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Terwijl hij onder invloed was van drugs heeft hij stekende bewegingen gemaakt richting aangever en hij heeft hem ook geraakt. Dat door het uitgeoefende geweld het lichamelijk letsel bij aangever relatief beperkt is gebleven, is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. Dit soort geweld in de openbare ruimte heeft bovendien niet alleen gevolgen voor de aangever, maar zorgt ook voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dit feit rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit het reclasseringsadvies volgt dat er aanwijzingen zijn voor psychische problemen. Voorafgaand aan het ten laste gelegde feit was sprake van ernstig en overmatig multiple middelenmisbruik en onthouding van slaap en eten over een periode van drie dagen, waardoor verdachte onvoldoende in staat was om adequaat met situaties om te gaan. Er is verder sprake van een negatief sociaal netwerk, waarin sprake is van criminaliteit en middelengebruik, waarbij het verdachte niet lukt om zich hier aan te onttrekken. Uit de verdiepingsdiagnostiek komt de diagnose multiple middelenverslaving. Differentiaal diagnostisch zou er gesproken kunnen worden over een verstoorde stemming en kan mogelijk gesproken worden over een onderliggend psychotisch toestandsbeeld. Verdachte is geaccepteerd voor een opname bij de [instelling] in Heerlen. De reclassering ziet bij verdachte enig probleeminzicht en een reeds langer bestaande motivatie tot gedragsverandering, waardoor de mate van ontvankelijkheid als gemiddeld wordt ingeschat. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 230 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden die door de reclassering zijn geadviseerd, te weten een meldplicht, een opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling, een locatiegebod en meewerken aan een middelencontrole.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 230 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 90 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Leger des Heils op het adres [adres] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
dat de veroordeelde zich zal laten opnemen in de [instelling] , althans een soortgelijke instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De veroordeelde zal door DV&O naar de kliniek worden gebracht. De opname start wanneer het vonnis onherroepelijk is. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Mocht er geen plek zijn bij de [instelling] of een soortgelijke instelling, dan zal de veroordeelde zich laten opnemen in een door het DIZ geregelde overbruggingsplek. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
dat de veroordeelde zich laat behandelen door een instelling voor ambulante forensische psychiatrie of een soortgelijke zorgverlener, afhankelijk van de plek waar de veroordeelde na opname zal verblijven, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de
zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor (crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek). Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
4. dat de veroordeelde, wanneer dit door de reclassering geïndiceerd is, gedurende maximaal een jaar na klinische opname, op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres, zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start van het locatiegebod hoeft de veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van twaalf uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat twee uur. In de weekenden heeft de veroordeelde een aaneengesloten blok van vier uur per dag vrij te besteden. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen. De veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatiegebod. De veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de veroordeelde in Nederland blijft. Zodra het verblijfadres van veroordeelde na de klinische opname bekend is, vraagt de toezichthouder, wanneer geïndiceerd, bij het Elektronisch Monitoring loket onderzoek aan naar de toepasbaarheid en haalbaarheid van de Elektronische Monitoring aan. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
5. dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Lok, voorzitter, mr. M.A.M. Wolters en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 september 2024.
Mr. M. Lok is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.