ECLI:NL:RBNNE:2024:3615

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
C/19/140666 / HA ZA 22-114
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijke boedelverdeling en erfdeelvordering in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 4 september 2024, gaat het om een ouderlijke boedelverdeling en de erfdeelvordering van de kinderen van de overleden erflater. De vader van de eiseres en gedaagde 2, de heer [naam 2], is overleden, en de erfdeelvordering van de kinderen is omgezet in een onmiddellijk opeisbare lening. De rechtbank behandelt de verdeling van een onverdeeld perceel grond uit de nalatenschap, waarbij de eiseres vordert dat de rechtbank de gedaagden veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 28.808,33 en de verdeling van een perceel grond. De gedaagden voeren verweer en stellen dat de vorderingen van de eiseres niet opeisbaar zijn, onder andere vanwege het vruchtgebruik dat aan gedaagde 1 is toegekend. De rechtbank oordeelt dat de erfdeelvordering van de eiseres opeisbaar is, ondanks het vruchtgebruik, en dat de gedaagden moeten betalen. Tevens wordt de verdeling van het perceel grond vastgesteld, waarbij de rechtbank de belangen van de partijen afweegt. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres grotendeels toe, met inachtneming van de verweren van de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/140666 / HA ZA 22-114
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J.F.M. Hanus,
tegen

1.[ gedaagde 1] ,

te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [ gedaagde 1] ,
2. [gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie
hierna samen te noemen: [gedaagden] c.s.,
advocaat: mr. J.W. Elzinga-Snoek,
en
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
tussenkomende partij in het geding in conventie tussen [eiseres] en [ gedaagde 1] ,
advocaat: mr. J.W. Elzinga-Snoek.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 juni 2023;
- de akte instelling eis na tussenkomst van 9 augustus 2023 van [gedaagde 2] ;
- de antwoordakte, tevens akte overlegging producties 7 tot en met 10 van 9 december 2023 van [eiseres] ;
- de antwoordakte van 19 december 2023 van [ gedaagde 1] ;
- de akte tevens overlegging productie 16 van 19 december 2023 van [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
- de mondelinge behandeling van 19 december 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarna de zaak is aangehouden voor akte uitlating voortzetting procedure;
- de akte uitlating van 24 januari 2024 van [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
- de akte uitlating van 24 januari 2024 van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vader van [eiseres] en [gedaagde 2] , de heer [naam 2] , hierna: erflater, is op
[datum] overleden. Hij was op dat moment in algehele gemeenschap van goederen getrouwd met [ gedaagde 1] , de moeder van [eiseres] en [gedaagde 2] .
2.2.
Erflater heeft op 2 april 1986 een testament opgemaakt waarin – onder meer – het volgende is bepaald:

Mede ter voldoening aan mijn verzorgingsverplichting jegens haar, legateer ik aan mijn echtgenote [ gedaagde 1] :
1.
Al mijn roerende en onroerende goederen, of mijn aandeel in zodanige goederen, voor zover zij die wenst over te nemen, onder verplichting tot inbreng in mijn nalatenschap, of verrekening bij scheiding van de waarde van hetgeen wordt overgenomen.
De bedoelde waarde wordt vastgesteld door mijn erfgenamen in onderling overleg of door taxatie op de wijze voorgeschreven voor boedelscheiding met minderjarige deelgenoten.
2.
Naast het erfdeel dat de wet haar in mijn nalatenschap toekent, het vruchtgebruik van de erfdelen van mijn overige erfgenamen.
Het vruchtgebruik vangt aan bij mijn overlijden en eindigt bij overlijden van de rechthebbende die – tot eventueel hertrouwen – door mij wordt vrijgesteld van de verplichting terzake van het vruchtgebruik zekerheid te stellen.
2.3.
Tot de huwelijksgemeenschap behoorde – onder meer – :
  • een woning aan de [adres] in [woonplaats] ;
  • een perceel tuin/cultuurgrond, gelegen op hetzelfde adres, kadastraal bekend als gemeente Emmen, sectie I nummer [xxx] , groot acht are;
  • een perceel grond van 2.345 m2, gelegen aan de [adres] in [woonplaats] (kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie AF , nummer [xxx] ), hierna te noemen: perceel [adres] .
2.4.
Bij notariële akte van 10 september 2008 zijn [ gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [eiseres] overgegaan tot de verdeling van twee van de drie onroerende zaken, te weten de woning en het perceel tuin/cultuurgrond te Emmen en is de wijze van verdeling van de woning en de wijze van betaling vastgesteld. In de akte is vermeld dat de woning in verdeling wordt gebracht voor een waarde van € 239.000,00. In de akte is onder de kop "deelgerechtigdheid" vastgesteld dat de helft hiervan, € 119.500,00, behoort tot de nalatenschap van erflater en dat de andere helft, de helft van het saldo van de ontbonden huwelijksgemeenschap, toebehoort aan [ gedaagde 1] . In de akte is verder vastgesteld dat elk van de erfgenamen een derde gedeelte van de nalatenschap, te weten € 39.833,33 toekomt. Vervolgens is vastgesteld dat aan [ gedaagde 1] in totaal € 159.333,33 toekomt, "
alsmede het vruchtgebruik van het aan de kinderen toekomend twee/derde gedeelte van de nalatenschap".Ten aanzien van [eiseres] en [gedaagde 2] is vastgesteld dat hen elk toekomt € 39.833,33, "
bezwaard met het vruchtgebruik ten behoeve van de comparante sub 1”(opmerking rechtbank: dat is [ gedaagde 1] )
.2.5. In de akte is vervolgens de wijze van voornoemde verdeling vastgesteld. Aan [gedaagde 2] zijn toegedeeld de woning ter waarde van € 239.000,00 en een vordering wegens onderbedeling ten laste van [ gedaagde 1] van € 39.833,00, in totaal € 278.833,33, onder de verplichting om aan [ gedaagde 1] € 239.000,00 uit te keren, waarna [gedaagde 2] nog € 39.833,33 toekomt. Aan [ gedaagde 1] komt wegens onderbedeling ten laste van [gedaagde 2] € 239.000,00 toe met de verplichting om aan [gedaagde 2] en [eiseres] elk € 39.833,33 te betalen, zodat haar in totaal toekomt € 159.333,33. Aan [eiseres] is een vordering wegens onderbedeling van € 39.833,33 toegedeeld.
2.6.
Ten slotte is in de akte de wijze van betaling vastgesteld. Afgesproken is dat [gedaagde 2] het bedrag van € 239.000,- aan [ gedaagde 1] betaalt door directe storting van een bedrag van € 165.002,30 op de rekening van de notaris en door verrekening van een schuld van € 8.000,00. Van het restantbedrag van € 65.997,70, wordt [gedaagde 2] € 22.379,00 kwijtgescholden. Het daarna resterende bedrag van € 43.618,70 wordt omgezet in een lening van [ gedaagde 1] aan [gedaagde 2] . Verder is bepaald dat de aan [eiseres] en [gedaagde 2] toekomende bedragen van € 39.833,33 worden omgezet in een lening aan [ gedaagde 1] . Daarbij is bepaald dat
“de schuldig erkende som te allen tijde opeisbaar en aflosbaar is”.
2.7.
Bij brief van 17 juli 2008, voorafgaande aan de akte van verdeling, stuurde het notariskantoor de conceptakte toe aan [gedaagde 2] en schreef daarbij:
“Hierbij stuur ik u een ontwerp van de akte van verdeling, waarbij het huis en de grond aan u worden toegedeeld.
Als koopsom wordt de taxatieprijs van € 239.000 aangehouden. Een stuk van € 8.000 wordt verrekend met de uitstaande lening. € 22.379 wordt in de akte kwijtgescholden. Blijft door u te voldoen € 208.621. Mocht dat niet haalbaar zijn, dan kan uw moeder het verschil nog uitlenen. De schenking aan [eiseres] wordt door moeder zelf gedaan, na ontvangst van de restantkoopsom. Voor beide schenkingen maak ik nog aangiften op.”
2.8.
Nadat [ gedaagde 1] de door [gedaagde 2] te betalen bedragen had ontvangen, heeft zij de hypotheekschuld bij de Rabobank van € 45.378,02 op 12 september 2008 afgelost. Ook heeft zij diezelfde dag [eiseres] een bedrag van € 22.379,00 geschonken – gelijk aan het bedrag dat zij in de verdelingsakte had kwijtgescholden aan [gedaagde 2] . [gedaagde 2] heeft aflossingen gedaan op de lening van [ gedaagde 1] van aan [gedaagde 2] van € 43.618,70.
2.9.
In de periode 2013 tot 2017 heeft [ gedaagde 1] [eiseres] financieel bijgestaan door haar geld te lenen of door bedragen voor [eiseres] te betalen. [eiseres] erkent dat [ gedaagde 1] haar € 450,- heeft geleend op 17 april 2013 en € 3.000,- op 8 september 2017. Volgens de bankafschriften heeft [ gedaagde 1] daarnaast de volgende betalingen van totaal € 10.430,00 aan [eiseres] en haar toenmalige partner gedaan:
- op 20 maart 2013 € 7.900,00 (zonder omschrijving);
- op 28 augustus 2013 € 380,00 voor een grote beurt en keuring van de auto;
- op 31 maart 2014 € 800,00 voor een grote beurt van de auto;
- op 4 november 2014 € 550,00 voor de reparatie van een verwarmingsketel;
- op 24 september 2015 € 800,00 voor de aanschaf van een wasmachine.
2.10.
Bij brief van 28 september 2020 heeft [eiseres] haar vordering van € 39.833,33 opgeëist. [ gedaagde 1] heeft dat verzoek afgewezen.
2.11.
Op 20 april 2021 heeft [eiseres] een in executoriale vorm uitgegeven exemplaar van de hiervoor genoemde notariële akte aan [ gedaagde 1] laten betekenen en haar aangezegd dat zij een bedrag van € 39.833,33 moet betalen aan [eiseres] . Ook heeft [eiseres] op 29 april 2021 derdenbeslag laten leggen onder de Rabobank. [eiseres] heeft € 2.400,- ontvangen uit het door haar gelegde beslag op de AOW van [ gedaagde 1] (acht maanden ad € 300,-). [ gedaagde 1] heeft vervolgens in kort geding staking van de executie en opheffing van het beslag gevorderd. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft de vorderingen van [ gedaagde 1] op
10 november 2021 bij vonnis toegewezen en [eiseres] veroordeeld in de kosten van de procedure ad € 1.325,- (zaak-/rolnummer C/19/135904 / KG ZA 21-72).

3.Het geschil

in conventie:
3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [ gedaagde 1] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 28.808,33, zijnde € 39.833,33 minus het bedrag van € 7.575,-- en minus het bedrag van € 3.450,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
b. de verdeling gelast van het perceel gelegen aan de [adres] te [woonplaats] kadastraal bekend gemeente Emmen sectie AF nummer [xxx] , in die zin dat de grond aan [eiseres] wordt toebedeeld onder betaling van de waarde van de aandelen van [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
c. [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt tot medewerking aan de verdeling van het perceel gelegen aan de [adres] te [woonplaats] kadastraal bekend gemeente Emmen sectie AF nummer [xxx] aan [eiseres] ;
d. [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten in goede justitie vast te stellen conform de geldende tarieven, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat uit de akte van verdeling blijkt dat zij recht heeft op een betaling van [ gedaagde 1] ad € 39.833,33. Deze door [ gedaagde 1] aan haar schuldig erkende som is te allen tijde opeisbaar. Dit bedrag dient nog verminderd te worden met
€ 7.575,- aan hypotheekschuld en met € 3.450,- aan door [eiseres] van [ gedaagde 1] geleende bedragen. Op 17 april 2013 heeft [eiseres] € 450,- geleend en op 8 september 2017 € 3.000,-. Daarnaast vordert [eiseres] op grond van artikel 3:178 BW verdeling van perceel [adres] waarvan zij, [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder deelgenoot zijn. [eiseres] wenst niet langer deelgenoot te zijn.
3.3.
[ gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid, althans tot afwijzing van de vorderingen, althans een eventuele veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, en in ieder geval een eventuele toewijzing van de vorderingen uitsluitend uitvoerbaar bij voorraad te verklaren onder de voorwaarde dat [eiseres] voor een gelijk bedrag ten behoeve van [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] zekerheid stelt zo lang het in dezen te wijzen vonnis geen kracht van gewijsde heeft verkregen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en de nakosten. Volgens [ gedaagde 1] zijn de erfdelen van [eiseres] en [gedaagde 2] niet opeisbaar omdat zij daarvan het vruchtgebruik heeft. Voor zover de erfdelen wel direct opeisbaar zijn, zijn de vorderingen van [eiseres] en [gedaagde 2] verjaard. Voor het geval dat er geen sprake is van verjaring, voeren [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan dat de erfdelen te hoog zijn vastgesteld. [ gedaagde 1] heeft herhaaldelijk geld uitgeleend aan [eiseres] maar heeft daarvan niets terug ontvangen. Naast het door [eiseres] erkende bedrag van € 3.450,- gaat het om € 10.430,00. Ook meent [ gedaagde 1] dat [eiseres] de schade ad € 1.004,- die zij op 9 september 2020 heeft toegebracht aan de auto en bril van [ gedaagde 1] moet vergoeden. Daarnaast heeft [ gedaagde 1] een schenking van € 22.379,00 gedaan in 2008 aan [eiseres] en aan [gedaagde 2] . Gelet op de opstelling van [eiseres] , is [ gedaagde 1] , zo voert zij aan, het standpunt gaan huldigen dat het bedrag dat [eiseres] al heeft ontvangen van € 22.379 in mindering strekt op haar erfdeel in de nalatenschap van erflater. Daarnaast heeft [eiseres] tot op heden niet voldaan aan de proceskostenveroordeling in het kort geding vonnis van 10 november 2021 ad € 1.325,-. Ook dient [eiseres] de € 2.400,- terug te betalen die zij in het kader van het beslag op de AOW van [ gedaagde 1] heeft ontvangen. Ten slotte dient de vergoeding van € 600,- verrekend te worden die de partner van [eiseres] , de heer [naam 3] , van boer [naam 4] heeft ontvangen voor het pachten van Perceel [adres] . [ gedaagde 1] wenst voornoemde bedragen te verrekenen. De vordering tot verdeling en toedeling aan [eiseres] van perceel [adres] dient afgewezen te worden in verband met strijd met de redelijkheid en billijkheid gelet op het handelen van [eiseres] door de pachtovereenkomst te vervalsen en de belangen van [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] , aldus [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
in reconventie
3.4.
[ gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen in reconventie dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
-
indien de rechtbank van oordeel is dat de vorderingen van [eiseres] en [gedaagde 2] niet opeisbaar zijn: de verdeling als volgt vaststelt dan wel de verdeling gelast van het perceel aan de [adres] (kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie AF , nummer [xxx] ) door het aandeel van [eiseres] toe te delen aan [ gedaagde 1] met verrekening van de vorderingen van [ gedaagde 1] op [eiseres] ter zake van haar onderbedelingssom;
-
indien de rechtbank van oordeel is dat de vorderingen van [eiseres] en [gedaagde 2] wel opeisbaar zijn: de verdeling als volgt vaststelt dan wel de verdeling gelast van het perceel aan de [adres] (kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie AF , nummer [xxx] ) door de aandelen van [eiseres] en [ gedaagde 1] toe te delen aan [gedaagde 2] met inbreng van de overbedelingsvordering door [gedaagde 2] , voor daaropvolgend verhaal door [gedaagde 2] en [eiseres] op [ gedaagde 1] ;
- [eiseres] veroordeelt in de proceskosten, het salaris van de advocaat daaronder begrepen, alsmede in de gebruikelijk nakosten (zowel zonder als met betekening), een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis en, voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, althans zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie bepaalt.
3.5.
[eiseres] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid, althans tot afwijzing van de vorderingen in reconventie met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [ gedaagde 1] in de kosten van het geding, waaronder de kosten van de advocaat van [eiseres] , te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening. [eiseres] voert aan dat de vordering opeisbaar is omdat dit uitdrukkelijk in de akte van verdeling is overeengekomen. De woning is toegedeeld aan [gedaagde 2] en hoort zodoende niet meer tot de nalatenschap. Het vruchtgebruik, dat zich uitstrekt tot de erfdelen van de erfgenamen, is daarmee komen te vervallen. Verder voert [eiseres] aan dat geen sprake is van verjaring omdat als het gaat om een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd, de verjaringstermijn pas aanvangt nadat [eiseres] haar vordering heeft opgeëist op 28 september 2020 en sindsdien nog geen vijf jaren zijn verstreken.
[eiseres] erkent dat de proceskosten en de reeds geïncasseerde bedragen uit hoofde van het eerder gelegde beslag verrekend dienen te worden. Zij betwist dat [ gedaagde 1] haar geld heeft geleend voor de aanschaf van een auto, grote beurten voor de auto, de aanschaf van een wasmachine en reparatie van de verwarmingsketel. De schenking van [ gedaagde 1] ad € 22.379,00 kan niet eenzijdig door [ gedaagde 1] worden aangewend ter aflossing van het schuldig erkende bedrag. Een schenking kan niet eenzijdig herroepen worden en evenmin zijn er opschortende of ontbindende voorwaarden aan de schenking verbonden. [eiseres] betwist verder dat zij schade zou hebben toegebracht aan eigendommen van [ gedaagde 1] . Op de foto lijkt het alsof [ gedaagde 1] ergens tegenaan is gereden. Ten aanzien van perceel [adres] meent [eiseres] dat de belangenafweging op grond van artikel 3:185 BW in haar voordeel uitvalt. [eiseres] maakt al jaren gebruik van de grond, met toestemming van [ gedaagde 1] . Zij wil haar twee paarden nu op het land laten lopen. De handtekening is wel degelijk van [ gedaagde 1] . Het was ook altijd de bedoeling dat de grond naar [eiseres] zou gaan, aldus [eiseres] .
na tussenkomst
3.6.
[gedaagde 2] vordert na tussenkomst dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
  • verklaart voor recht dat de vordering van [gedaagde 2] op [ gedaagde 1] ter zake van de nalatenschap van zijn vader € 32.258,33 bedraagt;
  • verklaart voor recht dat [gedaagde 2] dezelfde schuldeiserspositie heeft als zijn zus [eiseres] op hun beider moeder [ gedaagde 1] , daar waar het gaat om de afwikkeling van de nalatenschap van hun beider vader;
  • [eiseres] veroordeelt in de kosten van dit geding, het salaris van de advocaat daaronder begrepen, alsmede in de gebruikelijke nakosten (zowel zonder als met betekening), een en ander te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis en, voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, althans zodanig bedrag als door deze rechtbank in goede justitie te bepalen.
3.7.
[gedaagde 2] legt aan zijn vordering ten grondslag dat uit de akte van verdeling blijkt dat hij dezelfde vordering op [ gedaagde 1] heeft als [eiseres] , alleen dan ter waarde van € 32.258,33 omdat enkel het aandeel in de hypotheekschuld in mindering gebracht dient te worden. Indien en voor zover in rechte vast komt te staan dat deze vordering opeisbaar is, verkrijgt [gedaagde 2] door zijn tussenkomst eveneens een titel en kan hij zijn vordering op [ gedaagde 1] verhalen.
3.8.
[eiseres] voert verweer en voert aan dat de nalatenschap reeds is afgewikkeld in de akte van verdeling omdat daarin is opgenomen dat “
de onderhavige verdeling een verdeling is van een nalatenschap als bedoeld in boek 3 van de Wet op de Belastingen van Rechtsverkeer” en dat “
de nalatenschap inmiddels afgewikkeld is”. Daarnaast concludeert [eiseres] tot afwijzing van de door [gedaagde 2] gevorderde proceskostenveroordeling. Het is onduidelijk waarom [eiseres] in de proceskosten veroordeeld dient te worden terwijl [gedaagde 2] een vordering stelt te hebben op [ gedaagde 1] . Er bestaat geen grondslag voor zijn vordering, aldus [eiseres] .
3.9.
[ gedaagde 1] onderschrijft de vorderingen van [gedaagde 2] en is van mening dat de verklaringen voor recht afgegeven kunnen worden en dat [eiseres] in de proceskosten veroordeeld dient te worden.
3.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de samenhang zullen de vorderingen in conventie en reconventie en de vordering na tussenkomst gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
[eiseres] heeft betoogd dat de inhoud van de akte uitlating van 24 januari 2024 van [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] – behoudens het bericht dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt – buiten beschouwing dient te blijven aangezien partijen zich enkel uit dienden te laten over het al dan niet voortzetten van de procedure. De rechtbank volgt [eiseres] in dit standpunt en zal de inhoud van die akte buiten beschouwing laten.
De geldvordering van [eiseres] ad € 28.808,33
4.3.
[eiseres] vordert uitbetaling door [ gedaagde 1] van het erfdeel van [eiseres] in de nalatenschap van erflater ad € 28.808,33 (€ 39.833,33, verminderd met € 7.575,- aan hypotheekschuld en met € 3.450,- aan door [ gedaagde 1] aan [eiseres] verstrekte leningen). [ gedaagde 1] betwist dit en voert primair aan dat de erfdelen nog niet opeisbaar zijn omdat [ gedaagde 1] het vruchtgebruik heeft op de erfdelen. Indien de erfdelen wel opeisbaar zijn, beroept [ gedaagde 1] zich subsidiair op verjaring en meer subsidiair is het erfdeel van [eiseres] te hoog vastgesteld volgens [ gedaagde 1] .
Vruchtgebruik en opeisbaarheid
4.4.
Het testament van erflater bevat een ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in artikel 4:1167 (oud) Burgerlijk Wetboek, waarbij – kort gezegd – aan [ gedaagde 1] alle activa zijn toegedeeld voor zover zij die wenst over te nemen, en aan [eiseres] en [gedaagde 2] een geldvordering op [ gedaagde 1] ter grootte van de waarde van hun erfdeel en waarbij aan [ gedaagde 1] het vruchtgebruik van de hier bedoelde geldvorderingen van [eiseres] en [gedaagde 2] is gelegateerd. De rechtbank overweegt ten aanzien van het vruchtgebruik en de opeisbaarheid als volgt.
4.5.
Het legaat aan [ gedaagde 1] ziet op (het aandeel van erflater in) alle roerende en onroerende goederen van erflater,
voor zover [ gedaagde 1] die wenst over te nemen. Erflater is overleden op [datum] . Het belangrijkste onderdeel van de nalatenschap betrof het onroerend goed (r.o. 2.3). [ gedaagde 1] heeft het aandeel van erflater in dat onroerend goed niet overgenomen. Daartoe is namelijk een notariële overdrachts- of verdelingsakte vereist waarin het onroerend goed aan [ gedaagde 1] wordt overgedragen of toebedeeld, maar die is er niet.
4.6.
Partijen hebben ervoor gekozen om
andereafspraken te maken over de verdeling van de nalatenschap dan erflater in zijn testament had bepaald. Dat blijkt uit de notariële akte van verdeling van 10 september 2008.
In de akte is opgenomen dat [eiseres] en [gedaagde 2] afstand doen van hun erfdeelvordering en dat deze omgezet wordt in een lening aan [ gedaagde 1] . Daarnaast is in de akte bepaald dat de schuldig erkende som te allen tijde opeisbaar en aflosbaar is. Gezien deze afwijkende verdeling concludeert de rechtbank dat [ gedaagde 1] het legaat niet heeft aanvaard voor zover dat betrekking had op het in de verdelingsakte genoemde onroerend goed (woonhuis met tuin [adres] in [woonplaats] ) en op het vruchtgebruik van de geldelijke erfdeelvordering van [eiseres] en [gedaagde 2] .
Anders dan [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd, bevat de akte op het punt van de opeisbaarheid geen tegenstrijdige bepalingen. Het testament kende vruchtgebruik toe aan [ gedaagde 1] over de erfdelen van [eiseres] en [gedaagde 2] , en partijen hebben vervolgens in afwijking daarvan afgesproken dat hun erfdeel wordt omgezet in een lening die te allen tijde opeisbaar is. [eiseres] mag de schuldig erkende som wel degelijk opeisen – met inachtneming van de hierna te noemen verminderingen – omdat partijen dat bij de verdeling van de nalatenschap nadrukkelijk zo hebben afgesproken.
Verjaring
4.7.
Met betrekking tot de gestelde verjaring sluit de rechtbank aan bij de overweging van de voorzieningenrechter op dit punt (vgl. r.o 4.6 van het vonnis van 10 november 2021). Een verjaringstermijn van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd vangt pas aan vanaf de dag na de dag dat de schuldeiser heeft medegedeeld tot opeising over te gaan. In dit geval heeft [eiseres] dat op 28 september 2020 gedaan (vgl. r.o. 2.9) zodat de verjaringstermijn is aangevangen op 29 september 2020. Er zijn nog geen vijf jaren verstreken sinds die dag, zodat het beroep op verjaring faalt.
Hoogte van het erfdeel
4.8.
Meer subsidiair voert [ gedaagde 1] aan dat het erfdeel van [eiseres] te hoog is vastgesteld omdat [ gedaagde 1] nog diverse betalingen aan [eiseres] kan verrekenen met het erfdeel. [ gedaagde 1] doelt er op dat nog diverse bedragen in mindering moeten worden gebracht op de vordering van [eiseres] zoals die in de verdelingsakte is vastgelegd. De rechtbank zal deze posten hierna beoordelen onder a tot en met e.
a)
Proceskostenveroordeling en bedragen ontvangen uit het gelegde beslag
4.9.
[eiseres] erkent dat het bedrag van € 1.325,- inzake de proceskostenveroordeling en het bedrag van € 2.400,- aan reeds geïncasseerde bedragen verrekend kunnen worden. De rechtbank zal daarom € 3.725,- in mindering brengen op de vordering van [eiseres] .
b)
Pachtopbrengsten
4.10.
Met betrekking tot de pachtopbrengsten van € 600,- overweegt de rechtbank dat het aandeel van erflater in de eigendom in het perceel [adres] niet in de akte van verdeling is betrokken. De akte van verdeling had enkel betrekking op de woning aan de [adres] in [woonplaats] en het bijbehorende perceel tuin/cultuurgrond. Ten aanzien van het perceel aan de [adres] bestaat daarom nog een onverdeelde gemeenschap. In beginsel delen de deelgenoten in de vruchten naar evenredigheid van hun aandelen (artikel 3:172 BW) tenzij een regeling anders bepaalt. En dat is hier aan de hand: artikel 4:124 BW bepaalt sinds 1 januari 2003 dat een legataris aan wie een bepaald goed der nalatenschap of het vruchtgebruik van een zodanig goed, van de gehele nalatenschap of van een aandeel daarin is vermaakt, recht heeft op uitkering van de vruchten van het hem vermaakte die de erfgenamen hebben geïnd nadat zijn vordering opeisbaar is geworden. Erflater heeft het vruchtgebruik van de erfdelen van [eiseres] en [gedaagde 2] gelegateerd aan [ gedaagde 1] . Gezien het bepaalde in artikel 1048 (oud) BW moet worden aangenomen dat [ gedaagde 1] het legaat heeft aanvaard omdat zij deze niet heeft verworpen. De pachtopbrengsten van perceel [adres] zijn vruchten van de erfdelen van [eiseres] , [gedaagde 2] en van het eigendomsaandeel van [ gedaagde 1] en deze vruchten komen op grond van artikel 4:124 BW jo. 3:172 BW toe aan [ gedaagde 1] . Dat het vruchtgebruik nog niet is gevestigd door een daartoe bestemde notariële akte, is voor toepassing van artikel 4:124 BW niet van belang omdat het gaat om een opeisbare vordering tot vestiging van vruchtgebruik.
Het staat als onweersproken vast dat de heer [naam 3] , de partner van [eiseres] , de pachtopbrengsten van € 600,- heeft ontvangen. [naam 3] is echter geen partij in deze procedure, zodat dit bedrag niet door [ gedaagde 1] verrekend kan worden met de vordering van [eiseres] . De rechtbank volstaat ermee [eiseres] erop te wijzen dat haar partner de pachtopbrengsten aan [ gedaagde 1] moet overmaken.
c)
Schade aan de bril en auto van [ gedaagde 1]
4.11.
Ten aanzien van de schade ad € 1.004,- die [ gedaagde 1] stelt te hebben geleden naar aanleiding van de gestelde mishandeling door [eiseres] , overweegt de rechtbank dat [eiseres] gemotiveerd betwist dat zij [ gedaagde 1] heeft mishandeld. Uit de foto’s blijkt volgens [eiseres] dat [ gedaagde 1] ergens tegenaan gereden is. Gelet op deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van [ gedaagde 1] gelegen om haar standpunt nader te onderbouwen maar dit heeft zij niet gedaan. Het enkele feit dat [ gedaagde 1] aangifte heeft gedaan tegen [eiseres] is onvoldoende. Een aangifte betreft een eenzijdige verklaring en heeft op zichzelf geen bewijswaarde. De rechtbank zal het bedrag daarom niet in mindering brengen op de vordering van [eiseres] .
d)
Schenking van € 22.379
4.12.
[ gedaagde 1] stelt dat de schenking die [eiseres] op 12 september 2008 heeft ontvangen van [ gedaagde 1] een schenking betreft ter zake van de verdeling in materiële zin en strekt tot aflossing op het erfdeel van [eiseres] , mede gelet op de redelijkheid en billijkheid. Het betreft volgens [ gedaagde 1] een uitkering/voorschot van een deel van het erfdeel in de nalatenschap van erflater. [eiseres] betwist dit en voert aan dat deze schenking niet eenzijdig door [ gedaagde 1] kan worden aangewend ter aflossing van het schuldig erkende bedrag. Volgens [eiseres] kan een schenking niet eenzijdig herroepen worden en evenmin zijn er opschortende of ontbindende voorwaarden aan de schenking verbonden.
De rechtbank stelt [eiseres] op dit onderdeel in het gelijk. [ gedaagde 1] erkent dat zij in 2008 het bedrag van € 22.379 aan [eiseres] heeft geschonken. Ook haar broer [gedaagde 2] heeft precies ditzelfde bedrag van [ gedaagde 1] ontvangen in de vorm van gedeeltelijke kwijtschelding op het bedrag dat hij aan [ gedaagde 1] moest betalen vanwege de overname van de woning met bijbehorende grond. Dat [ gedaagde 1] haar beide kinderen elk € 22.379 heeft willen schenken uit haar eigen vermogen, volgt uit de inhoud van de verdelingsakte en uit de brief van het notariskantoor van 17 juli 2008 (r.o. 2.6 tot en met 2.8). Dat volgt ook uit de eigen stellingen van [ gedaagde 1] in haar conclusie van antwoord onder randnummer 12: “
Door te komen tot verdeling en toedeling van de woning aan [gedaagde 2] kreeg [ gedaagde 1] geld. [ gedaagde 1] heeft toen aan [eiseres] en aan [gedaagde 2] € 22.379 geschonken.” [ gedaagde 1] geeft aan dat zij, gelet op de opstelling van [eiseres] , het standpunt is gaan huldigen dat het bedrag dat [eiseres] al heeft ontvangen van € 22.379 in mindering strekt op haar erfdeel in de nalatenschap van erflater. Een eenmaal verrichte schenking kan echter niet achteraf eenzijdig door de schenker worden herroepen en de grondslag van de betaling aan [eiseres] kan door [ gedaagde 1] niet eenzijdig worden gewijzigd van “schenking” naar “voldoening van een schuld”. Ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan niet worden geoordeeld dat deze schenking in mindering moet worden gebracht op de vordering van [eiseres] . De rechtbank weegt daarbij mee dat [ gedaagde 1] dezelfde schenking aan [gedaagde 2] niet als betaling op zijn erfdeel beschouwt terwijl ze dat bij [eiseres] wél doet. In de notariële verdelingsakte hebben partijen bovendien duidelijk afgesproken dat de vordering tot betaling van het erfdeel wordt omgezet in een lening en dat deze lening te allen tijde opeisbaar is.
De schenking van € 22.379 komt daarom niet in mindering op de vordering van [eiseres] .
e)
Betalingen van in totaal € 10.430,-
4.13.
Uit de bankafschriften blijkt dat [eiseres] en haar toenmalige partner in de periode 2013 tot en met 2015 in totaal € 10.430,- hebben ontvangen van [ gedaagde 1] . [eiseres] heeft niet weersproken dat het ging om betalingen voor de aanschaf van een auto, grote onderhoudsbeurten voor de auto, de aanschaf van een wasmachine en reparatie van de verwarmingsketel. De betalingen betreffen volgens [eiseres] giften omdat [ gedaagde 1] liever met de warme hand gaf. [ gedaagde 1] betwist dit en stelt dat er sprake is van leningen aan [eiseres] .
De rechtbank laat in het midden of deze betalingen gekwalificeerd moeten worden als lening dan wel als gift, gelet op het navolgende.
[eiseres] heeft, als haar stellingen juist zijn, als volwassen vrouw kunnen leunen op haar moeder toen zij financieel krap zat, waarbij [ gedaagde 1] dan voor haar enkele noodzakelijke betalingen deed van totaal € 10.430,-. [ gedaagde 1] heeft onweersproken gesteld dat zij inmiddels rond moet komen van een AOW-uitkering en een pensioen van € 276,- per maand en dat zij verder geen financiële middelen heeft, zodat de rechtbank dat als vaststaand aanneemt. Vanwege de moeder-dochter familieband, de aanzienlijke financiële steun van € 10.430,- die [eiseres] in het verleden van [ gedaagde 1] heeft ontvangen, en de financieel weinig rooskleurige situatie van [ gedaagde 1] mag van [eiseres] worden verlangd dat zij op haar beurt nu niet op haar strepen staat bij de incasso van haar erfdeelvordering. Ook als de betalingen van in totaal € 10.430,- inderdaad schenkingen waren, zoals [eiseres] betoogt, is het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseres] voor dit bedrag haar vorderingsrecht uit de erfdeel-lening tegen [ gedaagde 1] geldend maakt.
De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag in mindering moeten worden gebracht op de toe te wijzen vordering van [eiseres] op [ gedaagde 1] .
Tussenconclusie
4.14.
Uit het voorgaande blijkt dat een bedrag van € 25.180,- in mindering strekt op het erfdeel van [eiseres] ad € 39.833,33 (te weten € 7.575,- hypotheekschuld, € 3.450,- aan erkende leningen, € 1.325,- aan verschuldigde proceskosten, € 2.400,- aan ontvangen betalingen uit beslag en € 10.430,- aan ontvangen financiële steun). Dat brengt de vordering van [eiseres] in hoofdsom op
€ 14.653,33. De rechtbank zal [ gedaagde 1] veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [eiseres] . Ook de gevorderde wettelijke rente vanaf datum van dagvaarding, die inhoudelijk niet is weersproken, is toewijsbaar.
Uitvoerbaarheid bij voorraad, zekerheidstelling
4.15.
[ gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de rechtbank gevraagd om bij een eventuele toewijzing van de vordering van [eiseres] , deze niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans uitsluitend uitvoerbaar bij voorraad te verklaren onder de voorwaarde dat [eiseres] voor een gelijk bedrag ten behoeve van [ gedaagde 1] zekerheid stelt zolang het vonnis nog geen kracht van heeft verkregen. De rechtbank oordeelt daarover, met inachtneming van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [1] , als volgt.
4.16.
[eiseres] moet belang hebben bij de door haar gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Bij de beoordeling moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval en moet worden uitgegaan van de in dit vonnis te geven beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van een tegen dit vonnis eventueel aan te wenden rechtsmiddel blijft in beginsel buiten beschouwing. Nu het hier gaat om de veroordeling tot betaling van een geldsom, moet worden aangenomen dat [eiseres] er belang bij heeft om betaling te verkrijgen zonder daarbij gehinderd te worden door de schorsende werking van rechtsmiddelen. [ gedaagde 1] heeft niet gesteld of onderbouwd waarom uitvoerbaarheid bij voorraad achterwege moet blijven of slechts tegen zekerheidstelling zou mogen worden toegewezen. De rechtbank zal de veroordeling daarom, zoals [eiseres] heeft gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
De vordering van [gedaagde 2] na tussenkomst
4.17.
[gedaagde 2] vordert een verklaring voor recht dat de vordering van [gedaagde 2] op [ gedaagde 1] ter zake van de nalatenschap van zijn vader € 32.258,33 bedraagt. [eiseres] merkt, op zichzelf terecht, op dat de nalatenschap van erflater ten aanzien van de vordering van € 32.258,33 al is afgewikkeld, namelijk door middel van de verdeling die partijen in 2008 zijn overeengekomen. De rechtbank begrijpt de vordering van [gedaagde 2] echter aldus dat hij met de bewoordingen “
ter zake van de nalatenschap van zijn vader” doelt op hetgeen partijen in de verdelingsakte van 10 september 2008 zijn overeengekomen in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. Ook voor [eiseres] moeten het doel en de strekking van de vordering van [gedaagde 2] voldoende duidelijk zijn geweest omdat [gedaagde 2] heeft toegelicht dat het hem erom gaat om tegenover [ gedaagde 1] dezelfde verhaalspositie te verkrijgen als [eiseres] bij het verkrijgen van betaling van het bedrag dat bij de verdeling is afgesproken. [gedaagde 2] heeft belang bij de gevraagde verklaring voor recht ten behoeve van de executie van de notariële verdelingsakte waarin zijn vorderingsrecht is vastgelegd (artikel 430 Rv). Partijen zijn het er over eens dat de resterende vordering van [gedaagde 2] op [ gedaagde 1] inderdaad € 32.258,33 bedraagt. De gevorderde verklaring voor recht dat de vordering van [gedaagde 2] op [ gedaagde 1] ter zake van de nalatenschap van zijn vader € 32.258,33 bedraagt, zal daarom worden toegewezen.
4.18.
[gedaagde 2] vordert daarnaast te verklaren voor recht dat [gedaagde 2] “dezelfde schuldeiserspositie” heeft als zijn zus [eiseres] op hun beider moeder [ gedaagde 1] , daar waar het gaat om de afwikkeling van de nalatenschap van hun beider vader. Deze verklaring kan niet worden afgegeven omdat deze te algemeen van strekking is. Voor zover [gedaagde 2] bedoelt dat de vorderingen van [eiseres] en hemzelf op [ gedaagde 1] bij de verdeling van executieopbrengst een gelijke rang innemen, vloeit dat al voort uit de wet (artikel 3:277 BW) zodat [gedaagde 2] bij toewijzing geen belang heeft. De feitelijke schuldeiserspositie kan verschillen in geval de ene crediteur wel beslag legt en de andere niet. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
Perceel [adres]
4.19.
[eiseres] vordert – naast betaling van € 28.808,33 – de verdeling van het perceel gelegen aan de [adres] te [woonplaats] kadastraal bekend gemeente Emmen sectie AF nummer [xxx] , in die zin dat de grond aan [eiseres] wordt toebedeeld onder betaling van de waarde van de aandelen van [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan hen. Daarnaast vordert [eiseres] veroordeling van [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot medewerking aan de verdeling. De rechtbank overweegt dat [ gedaagde 1] voor 4/6e deel gerechtigd is tot perceel [adres] en [eiseres] en [gedaagde 2] ieder voor 1/6e deel. De deelgenoten hebben niet tot overeenstemming kunnen komen over een verdeling van het perceel. Anders dan [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben betoogd, dient de onverdeeldheid niet in stand te blijven en zal de rechtbank de verdeling vaststellen.
4.20.
De rechtbank stelt voorop dat in het geval deelgenoten in een gemeenschap niet tot overeenstemming komen over een verdeling, de rechter op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling of zelf de verdeling vaststelt, rekening houdende naar billijkheid met de belangen van partijen als met het algemeen belang (artikel 3:185 BW). De rechter heeft daarbij een grote mate van vrijheid, is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hoeft bij de vaststelling van de verdeling niet – expliciet – in te gaan op hetgeen partijen hebben aangevoerd. [2]
4.21.
Het vruchtgebruik van de erfdelen van [eiseres] en [gedaagde 2] heeft erflater bij testament aan [ gedaagde 1] gelegateerd. Daarnaast heeft erflater bij testament, mede ter voldoening aan zijn verzorgingsverplichting, alle onroerende goederen aan [ gedaagde 1] gelegateerd, voor zover zij deze wenst over te nemen, onder de verplichting tot inbreng in zijn nalatenschap van de waarde van hetgeen wordt overgenomen (vgl. r.o. 2.2). Een legaat wordt verkregen zonder dat een aanvaarding nodig is, behoudens de bevoegdheid van de legataris om het legaat te verwerpen zolang hij het niet aanvaard heeft (artikel 4:201 BW). Deze regel wijkt niet af van hetgeen onder de oude, hier toepasselijke, wetgeving werd bepaald (artikel 1048 oud BW). De rechtbank gaat ervan uit dat [ gedaagde 1] het legaat ten aanzien van het perceel [adres] heeft aanvaard omdat niet is gesteld of gebleken dat zij het legaat heeft verworpen. Bij de verdeling van de nalatenschap hebben partijen weliswaar afspraken gemaakt die afwijken van hetgeen erflater had bepaald, maar daarbij is het perceel [adres] buiten beschouwing gelaten. Dat brengt mee dat [ gedaagde 1] gerechtigd is tot toedeling van het perceel [adres] tegen uitbetaling van de overbedeling aan haar mede-deelgenoten [eiseres] en [gedaagde 2] .
4.22.
[ gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen echter in reconventie, in het geval dat de vorderingen van [eiseres] en [gedaagde 2] jegens [ gedaagde 1] opeisbaar zijn (hetgeen zo is, r.o. 4.6), toedeling van het perceel [adres]
aan [gedaagde 2]. De rechtbank leidt uit het standpunt van [ gedaagde 1] en de reconventionele vordering af dat [ gedaagde 1] afstand doet van het aan haar gelegateerde recht tot toedeling van perceel [adres] . Afstand is een tweezijdige rechtshandeling (artikel 6:160 lid 1 BW). Uit de vorderingen over en weer begrijpt de rechtbank dat zowel [eiseres] als [gedaagde 2] daarmee instemmen, aangezien ieder van hen toedeling van het perceel aan haar- of hemzelf wenst.
4.23.
[ gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben ter zitting aangegeven dat het hun nadrukkelijke wens is dat het perceel aan [gedaagde 2] wordt toegedeeld. Een concreet en zwaarwegend belang daarvoor hebben zij niet aangevoerd. [eiseres] voert aan dat zij al jaren gebruik maakt van perceel [adres] en dat om die reden het perceel aan haar moet worden toegedeeld. Zij heeft echter niet weersproken dat dit ‘gebruik’ feitelijk bestaat uit het verpachten van de grond aan een derde partij, boer [naam 4] , zodat de rechtbank daarvan uitgaat. De rechtbank concludeert dat geen van de partijen een persoonlijk en zwaarwegend belang heeft bij toedeling van perceel [adres] . Omdat [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] samen gerechtigd zijn tot 5/6e deel van het perceel en (ook) [eiseres] geen persoonlijk zwaarwegend belang heeft bij toedeling, ligt het voor de hand om bij de belangenafweging de wens van de meerderheidsgerechtigden te volgen. Conform de wens van [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] zal het perceel [adres] aan [gedaagde 2] worden toegedeeld.
4.24.
Bij de bepaling van de waarde van een gemeenschappelijk goed geldt in beginsel als peildatum het tijdstip van de verdeling. De waarde kan ingevolge het testament in onderling overleg worden vastgesteld. Partijen zijn het erover eens dat de marktwaarde van perceel [adres] , conform taxatie van 19 juni 2021, op € 13.500,- moet worden gesteld. De rechtbank zal daarom van deze waarde zal uitgaan. [gedaagde 2] moet bij de verdeling van perceel [adres] € 9.000,- aan [ gedaagde 1] betalen en € 2.250,- aan [eiseres] . Voor zover nodig, zullen [eiseres] en [ gedaagde 1] worden veroordeeld tot medewerking aan de toebedeling van perceel [adres] aan [gedaagde 2] . Voor zover hier kosten aan verbonden zijn, dienen partijen ieder een derde van deze kosten te betalen.
De proceskosten
4.25.
Zowel [eiseres] als [ gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen over en weer veroordeling van de andere partij in de proceskosten. Vanwege de familierelatie tussen partijen zal de rechtbank bepalen dat de proceskosten tussen hen zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank, in conventie en reconventie en na tussenkomst,
5.1.
veroordeelt [ gedaagde 1] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 14.653,33 te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) vanaf de datum van dagvaarding (15 juli 2022) tot aan de dag van betaling;
5.2.
verklaart voor recht dat de vordering van [gedaagde 2] op [ gedaagde 1] ter zake van de nalatenschap van zijn vader € 32.258,33 bedraagt;
5.3.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast in die zin dat het perceel gelegen aan de [adres] te [woonplaats] kadastraal bekend gemeente Emmen sectie AF nummer [xxx] , wordt toebedeeld aan [gedaagde 2] ;
veroordeelt [gedaagde 2] , wegens overbedeling, tot betaling van € 9.000,- aan [ gedaagde 1] en € 2.250,- aan [eiseres] ;
veroordeelt [eiseres] en [ gedaagde 1] tot medewerking aan deze verdeling;
5.4.
bepaalt dat partijen elk gehouden zijn om een derde van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen,
5.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
verklaart de beslissingen onder 5.1 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. van Gessel en in het openbaar uitgesproken op
4 september 2024.
547 TG/SvG

Voetnoten

1.HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688, r.o. 3.3.1 en 3.4.1
2.HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631, NJ 1999, 550.