ECLI:NL:RBNNE:2024:3602

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
18-098814-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en mishandeling met TBS-maatregel

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die werd beschuldigd van belaging van meerdere personen, mishandeling van een medebewoner in de nachtopvang, mishandeling van een vroegere vriend, en mishandeling van medewerkers van de penitentiaire inrichting (PI) tijdens zijn detentie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 25 juni 2020 tot en met 12 april 2023 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. De verdachte heeft onder andere op 25 februari 2023 een persoon genaamd [slachtoffer 4] mishandeld en op 12 april 2023 wederrechtelijk een winkel betreden, ondanks een eerder opgelegd winkelverbod. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 412 dagen, met aftrek van het voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd. Het openbaar ministerie is gedeeltelijk niet ontvankelijk verklaard in de vervolging wegens het ontbreken van een klacht van enkele slachtoffers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte lijdt aan een ernstige psychische stoornis, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om hem ter beschikking te stellen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/098814-23
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/331484-22, 18/331469-22, 18/193797-23 en 18/264432- 23
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 juli 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in [instelling]
.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 juli 2024. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/098814-23 dat:
1. ​
hij in de periode van 25 juni 2020 tot en met 12 april 2023 te Leeuwarden, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , door
  • zich veelvuldig, althans op verschillende momenten en/of data in genoemde periode (hinderlijk en/of heimelijk) te begeven nabij de woning/verblijfplaats van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , te weten op of nabij de woning [adres] , onder meer door over een platdak van die woning te klimmen en/of
  • veelvuldig, althans op verschillende momenten en/of data in genoemde periode goederen (brieven, krantenknipsels, boekjes, make-up, oorbellen, een sjaaltje, een kattenhalsbandje, één of meer dumbells en/of een geldbedrag van 150 euro) door de brievenbus van het adres [adres] te gooien en/of
  • meermalen, althans op verschillende momenten persoonlijk contact te zoeken met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , althans deze te benaderen en/of aan te spreken en/of in de richting te lopen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of daarbij op een agressieve manier de confrontatie te zoeken en/of
  • meermalen, althans op verschillende momenten in genoemde periode aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft aangegeven, ondanks dat genoemde personen aangaven dat hij hun met rust moest laten, dat hij verdachte een relatie wil en/of een afspraak/date wil met de (stief)dochter van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , te weten met [slachtoffer 3] (geboren [geboortedatum] 2003, althans welke bij de aanvang van de belaging in 2020 de leeftijd van 16 jaren had en aldus minderjarig was), (telkens) met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
hij op of omstreeks 25 februari 2023 te Leeuwarden een persoon genaamd [slachtoffer 4] heeft mishandeld door deze (onverhoeds) -(hard) tegen de kaak en/of neus te slaan en/of te stompen;
3. hij op of omstreeks 12 april 2023 te Leeuwarden, in het besloten lokaal aan de [adres] bij [bedrijf] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 14 januari 2023 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van 12 maanden;
in de zaak met parketnummer 18/331484-22 dat:
hij op of omstreeks 8 december 2022 te Leeuwarden [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (met kracht) tegen het lichaam te slaan/stompen;
in de zaak met parketnummer 18/331469-22 dat:
hij op of omstreeks 20 december 2022 te Leeuwarden in het besloten lokaal [bedrijf] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 6 juli 2022 schriftelijk de toegang tot die [bedrijf] ontzegd voor de duur van 2 jaren.
in de zaak met parketnummer 18/193797-23 dat:
1.
hij op of omstreeks 1 augustus 2023 te Leeuwarden, een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze
- met kracht in het gezicht te stompen en/of te slaan tengevolge waarvan deze [slachtoffer 2] op de grond is gevallen, althans op de grond is terechtgekomen en/of (vervolgens)
-toen die [slachtoffer 2] op de grond lag- tegen de rug, althans het lichaam te schoppen en/of te trappen;
2.
hij op of omstreeks 1 augustus 2023 te Leeuwarden opzettelijk en wederrechtelijk twee bloempotten en/of een glas/raam van de voordeur van de woning [adres] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een persoon genaamd [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(art. 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 28 juli 2023 te Leeuwarden, een persoon genaamd [slachtoffer 5] heeft mishandeld door
  • meermalen, althans eenmaal met kracht tegen de linkerschouder, althans het lichaam te stompen en/of te slaan en/of (vervolgens)
  • met kracht in het gezicht, althans tegen de linker oogkas en/of jukbeen te stompen en/of te slaan, tengevolge waarvan die [slachtoffer 5] op de grond is gevallen en/of (vervolgens)
  • terwijl die [slachtoffer 5] op de grond lag- met kracht een stoeptegel in het gezicht en/of tegen het hoofd drukte en/of duwde;
4.
hij op of omstreeks 28 juli 2023 te Leeuwarden opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon (merk Motorola) en/of een shirt, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
5.
hij op of omstreeks 7 augustus 2023 te Leeuwarden, een ambtenaar, [slachtoffer 6] , werkzaam als bewaarder in de [instelling] gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door deze (met kracht) op de (rechter)kaak te stompen en/of te slaan;
en in de zaak met parketnummer 18/264432-23 dat:
hij op of omstreeks 5 september 2023 te Leeuwarden, een ambtenaar, [slachtoffer 7] , werkzaam als penitentiair medewerker in
de [instelling] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door deze (met kracht) met de vuist op de kin en/of tegen de mond, althans in het gezicht, te stompen en/of te slaan.

Partiële niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In de zaak met parketnummer 18/098814-23 onder 1. is belaging ten laste gelegd van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Belaging kan enkel worden vervolgd wanneer er klacht is gedaan door degene tegen wie het feit is gedaan. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] op 29 december 2022 klacht heeft gedaan en dat zij op 13 april 2023 een aanvullende klacht heeft gedaan waarin zij stelt dat zij niet alleen namens zichzelf maar ook namens haar partner [slachtoffer 2] en haar dochter [slachtoffer 3] klacht doet. Ter terechtzitting heeft [slachtoffer 2] desgevraagd aangegeven dat hij vervolging van verdachte voor belaging wenst.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie bevoegd is te vervolgen voor belaging van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Op grond van artikel 65 van het Wetboek van Strafrecht mocht [slachtoffer 1] namens [slachtoffer 3] klacht doen. Dit artikel geeft de mogelijkheid dat wanneer iemand nog geen zestien jaar is dat haar wettelijk vertegenwoordiger klacht doet. Namens [slachtoffer 3] is derhalve klacht gedaan en kan vervolgd worden ter zake belaging.
Volgens bestendige jurisprudentie geldt dat wanneer de klacht niet is gedaan, maar er een duidelijk verzoek ligt tot vervolging dit gelezen kan worden als een klacht. [slachtoffer 2] heeft ten aanzien van de belaging geen aangifte gedaan, maar wel een getuigenverklaring afgelegd. Hiernaast heeft hij tweemaal aangifte van mishandeling gepleegd door verdachte gedaan. Deze mishandelingen kunnen in het geheel van de belaging worden gezien. Uit deze aangiftes blijkt de wens tot vervolging. Ter terechtzitting heeft [slachtoffer 2] bevestigd dat hij vervolging van verdachte voor belaging wenst. Er kan daarom vervolgd worden voor belaging van [slachtoffer 2] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat [slachtoffer 2] ter terechtzitting geen klacht heeft ingediend. Hij is enkel gevraagd of hij vervolging wenst. Indien deze mededeling wel als een klacht zou moeten worden opgevat dan is de klacht niet binnen de wettelijke termijn ingediend. Hierbij moet ook in overweging worden genomen dat [slachtoffer 2] wordt bijgestaan door een professional en dat daarom tijdig het een en ander geregeld had moeten worden.
De raadsman heeft voorts betoogd dat [slachtoffer 3] op het moment dat [slachtoffer 1] aangifte en klacht deed volwassen was en dus zelf een klacht had moeten indienen.
Het ontbreken van een klacht van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] kan niet hersteld worden door het aanvullen van de door [slachtoffer 1] ten behoeve van zichzelf ingediende klacht.
Het openbaar ministerie moet dan ook niet ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van verdachte voor zover het betreft de belaging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 3] geen klacht tot vervolging van belaging heeft gedaan. Zij heeft in het geheel geen verklaring afgelegd, zodat er ook geen verklaring voorhanden is waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij vervolging van verdachte wenst. Ter terechtzitting was zij niet aanwezig, waardoor zij ook op ter zitting hierover niets heeft kunnen verklaren.
Tijdens het begin van de ten laste gelegde periode was [slachtoffer 3] zestien jaar oud en op het moment van de aangifte was zij meerderjarig. Volgens artikel 64 van het Wetboek van Strafrecht is degene tegen wie het feit is begaan gerechtigd de klacht in te dienen. Artikel 65 van het Wetboek van Strafrecht geeft hierop uitzonderingen, maar daar valt niet onder dat de klacht kan worden gedaan door een wettelijk vertegenwoordiger van een persoon die de leeftijd van zestien jaren reeds heeft bereikt. Er is derhalve geen klacht gedaan en ook anderszins is niet gebleken dat zij vervolging van verdachte wenst, zodat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van belaging voor [slachtoffer 3] .
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] zelf geen klacht heeft gedaan binnen de wettelijk gestelde termijn van drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het feit en dat [slachtoffer 1] niet bevoegd was om namens hem de klacht in te dienen.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] op 24 december 2022 een getuigenverklaring inzake de belaging heeft afgelegd. Tevens heeft hij op 8 december 2022 en 1 augustus 2023 aangifte tegen verdachte gedaan inzake mishandelingen. Deze mishandelingen stonden in relatie met de belaging. Ter terechtzitting heeft [slachtoffer 2] desgevraagd aangegeven dat hij vervolging van belaging wenst. Deze omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd waarbij ook expliciet rekening wordt gehouden met de data waarop verdachte de getuigenverklaring en de aangiftes heeft gedaan is de rechtbank van oordeel dat duidelijk is dat [slachtoffer 2] de vervolging van verdachte wenst en dit ook tijdig heeft aangegeven. De rechtbank acht daarom het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor belaging van [slachtoffer 2] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het in de zaak met parketnummer 18/193797-23 onder 2. en 4. ten laste gelegde en veroordeling voor het in de zaak met parketnummer 18/098814-23 onder 1., 2. en 3., het in de zaak met parketnummer 18/331484-22, het in de zaak met parketnummer 18/331469-22, het in de zaak met parketnummer 18/193797-23 onder 1., 3. en 5. en het in de zaak met parketnummer 18/264432-23 ten laste gelegde.
Hij heeft ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/193797-23 onder 3. ten laste gelegde het volgende aangevoerd. Door aangever [slachtoffer 5] is een specifieke aangifte gedaan. Hij heeft onder meer verklaard dat verdachte hem meermalen met de vuist heeft gestompt, waardoor hij ten val kwam. Toen hij op de grond lag pakte verdachte een stoeptegel en hij voelde dat deze met kracht tegen zijn hoofd werd geduwd. Hierdoor kreeg hij een wond op zijn voorhoofd. Wanneer de politie ter plaatse komt zien ze een kapotte stoeptegel liggen en ze zien ook dat aangever een rode schram op zijn hoofd heeft. Deze constateringen geven voldoende steun aan de aangifte, waardoor de mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/193797-23 onder 2., 3. en 4. ten laste gelegde.
Hij heeft ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde het volgende aangevoerd. Voor mishandeling van [slachtoffer 5] is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, nu de aangifte niet wordt ondersteund door voldoende andere bewijsmiddelen. Dit was anders geweest wanneer er een letstelverklaring aanwezig was geweest.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het in de zaak met parketnummer 18/193797-23 onder 2. en 4. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/098814-23 onder 1., 2. en 3., het in de zaak met parketnummer 18/331484-22, het in de zaak met parketnummer 18/331469-22, het in de zaak met parketnummer 18/193797-23 onder 1., 3. en 5. en het in de zaak met parketnummer 18/264432-23 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Nu verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/098814-23 onder 1., 2. en 3., het in de zaak met parketnummer 18/331484-22, het in de zaak met parketnummer 18/331469-22, het in de zaak met parketnummer 18/193797-23 onder 1. en 5. en het in de zaak met parketnummer 18/264432- 23 ten laste gelegde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
in de zaak met parketnummer 18/098814-23 onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juli 2024;
(t.a.v. feit 1)
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 24 december 2022, opgenomen op pagina 27 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023092886 van 13 april 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van
24 december 2022, opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] ;
4. een schriftelijk stuk, te weten een chronologisch relaas stalking door [verdachte] , opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van
13 april 2023, opgenomen op pagina 125 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte;
(t.a.v. feit 2)
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 14 maart 2023, opgenomen op pagina 142 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van
[slachtoffer 4] ;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2023, opgenomen op pagina 161 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
(t.a.v. feit 3)
8. een formulier aangifte huisvredebreuk van 12 april 2023, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] ;
9. een schriftelijk stuk, te weten een aanzegging individueel winkelverbod, van 14 januari 2023, opgenomen op pagina 22 van voornoemd dossier.
het in de zaak met parketnummer 18/331484-22 ten laste gelegde
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juli 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 8 december 2022, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022326818 van 21 december 2022, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
het in de zaak met parketnummer 18/331469-22
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juli 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 20 december 2022, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022337513 van 21 december 2022, inhoudend de verklaring van [naam] ;
9. een schriftelijk stuk, te weten een ontzegging [bedrijf] , van 6 juli 2022, opgenomen op pagina 21 van voornoemd dossier.
het in de zaak met parketnummer 18/193797-23 onder 1. en 5. ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juli 2024;
(t.a.v. feit 1)
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 1 augustus 2023, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023203902 van 3 augustus 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 augustus 2023, inhoudend het relaas van verbalisant;

(t.a.v. feit 5)

4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 7 augustus 2023, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023208300 van 17 augustus 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 6] .
het in de zaak met parketnummer 18/264432-23 ten laste gelegde
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juli 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 5 september 2023, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023235991 van 15 september 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 7] .
De verdachte heeft het hem in de zaak met parketnummer 18/193797-23 onder 3. ten laste gelegde ontkend. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van dit feit redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
De door verdachte ter zitting van 16 juli 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: Op 28 juli 2023 is er wel het een en ander gebeurd.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 3 augustus 2023, opgenomen op pagina 7.e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023203902 van 3 augustus 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
Ik ken [verdachte] sinds ongeveer zeven jaar geleden uit [adres] . Op 28 juli 2023 omstreeks 12.20 uur kwam ik thuis. Bij de trap naar mijn woning zag ik [verdachte] staan. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij twee klappen op mijn schouder gaf. Ik zag hem deze twee klappen met de vuist geven. Ik voelde dat hij mij met kracht raakte op mijn linkerschouder. Ik zag dat [verdachte] mij nog eens sloeg met zijn vuist. Ik voelde dat hij mij met kracht raakte op mijn hoofd. Ik zag en voelde dat hij mij ter hoogte van mijn linker oogkas/jukbeen raakte. Doordat ik werd geslagen kwam ik ten val en lag ik op de grond. Ik zag dat [verdachte] toen een stoeptegel pakte. Ik zag en voelde dat hij deze tegel met kracht tegen mijn hoofd duwde. Ik voelde dat deze tegel druk op mijn voorhoofd uitoefende. Hierdoor kreeg ik een wond op mijn voorhoofd waar bloed uit kwam. Door de mishandeling had ik letsel aan mijn voorhoofd, een schram van ongeveer één à twee centimeter. Ook voelde ik pijn aan mijn hoofd door het drukken van de stoeptegel.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 augustus 2023, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 28 juli 2023 omstreeks 12.20 uur kreeg ik de melding van een vechtpartij, welke had plaatsgevonden op de [adres] te Leeuwarden. Melder gaf aan dat [verdachte] hem had aangevallen. Buiten zag ik een kapotte stoeptegel liggen. Ik zag dat [slachtoffer 5] een rode schram op zijn hoofd had. [slachtoffer 5] verklaarde aan mij dat dit kwam door de stoeptegel. [slachtoffer 5] toonde mij daarna nog een blauwe plek op zijn ellenboog. [slachtoffer 5] verklaarde dat dit ook kwam door de aanval van [verdachte] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/098814-23 onder 1., 2. en 3., het in de zaak met parketnummer 18/331484-22, het in de zaak met parketnummer 18/331469-22, het in de zaak met parketnummer 18/193797-23 onder 1., 3. en 5. en het in de zaak met parketnummer 18/264432-23 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/098814-23 dat:
1. ​
hij in de periode van 25 juni 2020 tot en met 12 april 2023 te Leeuwarden, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door
  • zich veelvuldig in genoemde periode hinderlijk en heimelijk te begeven nabij de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , te weten nabij de woning [adres] , onder meer door op een platdak van die woning te klimmen en
  • veelvuldig in genoemde periode goederen brieven, knipsels, boekjes, make-up, oorbellen, een sjaaltje, een kattenhalsbandje, dumbells en een geldbedrag van 150 euro door de brievenbus van het adres [adres] te gooien en
  • meermalen persoonlijk contact te zoeken met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , en/of daarbij op een agressieve manier de confrontatie te zoeken en
  • meermalen in genoemde periode aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangegeven, dat hij verdachte een relatie wil en/of een afspraak/date wil met de (stief)dochter van die [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] , te weten met [slachtoffer 3] geboren [geboortedatum] 2003,
telkens met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen;
hij op 25 februari 2023 te Leeuwarden een persoon genaamd [slachtoffer 4] heeft mishandeld door deze onverhoeds hard tegen de kaak en neus te stompen;
3. hij op 12 april 2023 te Leeuwarden, in het besloten lokaal aan de [adres] bij [bedrijf] , bij een ander of anderen dan bij verdachte in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 14 januari 2023 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van 12 maanden;
in de zaak met parketnummer 18/331484-22 dat:
hij op 8 december 2022 te Leeuwarden [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht tegen het lichaam te stompen;
in de zaak met parketnummer 18/331469-22 dat:
hij op 20 december 2022 te Leeuwarden in het besloten lokaal [bedrijf] , bij een ander of anderen dan bij verdachte in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 6 juli 2022 schriftelijk de toegang tot die [bedrijf] ontzegd voor de duur van twee jaren;
in de zaak met parketnummer 18/193797-23 dat:
1.
hij op 1 augustus 2023 te Leeuwarden, een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze met kracht in het gezicht te stompen, ten gevolge waarvan deze [slachtoffer 2] op de grond is gevallen en vervolgens -toen die [slachtoffer 2] op de grond lag- tegen de rug te schoppen;
3.
hij op 28 juli 2023 te Leeuwarden, een persoon genaamd [slachtoffer 5] heeft mishandeld door
  • meermalen, met kracht tegen de linker schouder te stompen en vervolgens
  • met kracht in het gezicht te stompen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 5] op de grond is gevallen en vervolgens -terwijl die [slachtoffer 5] op de grond lag- met kracht een stoeptegel tegen het hoofd te duwen;
hij op 7 augustus 2023 te Leeuwarden, een ambtenaar, [slachtoffer 6] , werkzaam als bewaarder in de [instelling] gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld
door deze met kracht op de rechter kaak te stompen;
en in de zaak met parketnummer 18/264432-23 dat:
hij op 5 september 2023 te Leeuwarden, een ambtenaar, [slachtoffer 7] , werkzaam als penitentiair medewerker in de [instelling] , gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door deze met kracht met de vuist op de kin te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/098814-23 dat:
belaging, meermalen gepleegd;
mishandeling;
het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
in de zaak met parketnummer 18/331484-22 dat:
mishandeling;
in de zaak met parketnummer 18/331469-22 dat:
het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
in de zaak met parketnummer 18/193797-23 dat:
1. mishandeling;
3. mishandeling;
5. mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
en in de zaak met parketnummer 18/264432-23 dat:
mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum van 17 juni 2024, opgemaakt door N.M. van der Veen, arts in opleiding tot psychiater en rapporteur in opleiding, dr. F.R. Kruisdijk, psychiater en B.H. Boer, klinisch psycholoog (hierna: PBC-rapportage).
De conclusies van deze rapportage luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis, waarbij uit neuropsychologisch en neurologisch onderzoek forse beperkingen naar voren komen in de inhibitie, snelheid van informatieverwerking, ruimtelijk inzicht, visuospatiële en visuoconstructieve vaardigheden, ordening van informatie, complexe planning en organisatie en het geheugen.
Tevens wordt een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis vastgesteld. Het is niet helder geworden wat de precieze etiologie van de psychotische stoornis is. Op dit moment kan
de ziekte schizofrenie niet worden uitgesloten. Een psychotische stoornis door cannabisgebruik wordt minder waarschijnlijk geacht.
Tevens wordt een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol vastgesteld, in vroege remissie. Tenslotte wordt een stoornis in het gebruik van cannabis, in langdurige remissie, vastgesteld.
Er zijn aanwijzingen voor een doorwerking van de ongespecificeerde psychotische stoornis en de neurocognitieve stoornis in de tenlastegelegde belaging en de mishandelingen van [slachtoffer 2] . Geadviseerd wordt verdachte deze feiten tenminste sterk verminderd toe te rekenen.
Ten aanzien van overige strafbare feiten onthouden de onderzoekers zich van advies over het toerekenen, omdat de delictscenarios hiervoor te onduidelijk zijn.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over.
Met uitzondering van de mishandeling van [slachtoffer 5] heeft verdachte ter terechtzitting over de overige strafbare feiten verklaard. De rechtbank stelt omtrent de overige strafbare feiten het volgende vast.
Verdachte heeft een reeks van (gewelds)delicten gepleegd in een korte periode waarvan twee geweldsdelicten in een detentie setting. Verdachte heeft ter zitting geen ziekte inzicht en besef laten zien. Ook lijkt hij zich het ontoelaatbare van zijn gedrag niet geheel te beseffen. Hij heeft, ondanks de antipsychotica die hij momenteel gebruikt, aangegeven nog steeds stemmen te horen en dat is de reden dat hij geen verklaring omtrent de mishandeling van [slachtoffer 5] wil afleggen. De rechtbank concludeert hieruit dat de psychische problematiek van verdachte nog onvoldoende onder controle is ondanks de lange detentie en de binnen deze detentie door verdachte gebruikte medicatie en dat het niet anders kan zijn dat deze problematiek ook aan de orde was bij de overige strafbare feiten.
De rechtbank concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat al de bewezen verklaarde feiten aan verdachte in sterk verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

Straf- en maatregelmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/098814-23 onder 1., 2. en 3., het in de zaak met parketnummer 18/331484-22, het in de zaak met parketnummer 18/331469-22, het in de zaak met parketnummer 18/193797-23 onder 1., 3. en 5. en het in de zaak met parketnummer 18/264432-23 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot en onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht tot aan de dag van de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, met overneming van de voorwaarden zoals die door de reclassering in haar rapportage van 9 juli 2024 zijn geformuleerd. De voorwaarden zouden moeten worden aangevuld met een locatieverbod voor de straat waarin aangever [slachtoffer 1] en haar partner [slachtoffer 2] wonen en een cirkel van 500 meter hieromheen en de aanvulling dat verdachte met ingang van de terbeschikkingstelling kan worden geplaatst in een instelling van de Geestelijke gezondheidszorg Friesland (hierna: GGZ-instelling) voor een klinische behandeling. Tevens heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel gevorderd.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hij verdachte de feiten in verminderde mate toerekent. Bij het formuleren van de vordering is een afweging gemaakt tussen het vorderen van een terbeschikkingstelling
met dwangverpleging of een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Verdachte vertoont een ambivalente houding ten opzichte van de behandeling die hij moet ondergaan. Volgens de reclassering is er een gematigde kans op succes. Gelet op de proportionaliteit en subsidiariteit wordt terbeschikkingstelling met voorwaarden gevorderd. Het voordeel hiervan is dat verdachte direct kan worden behandeld en wanneer het mislukt kan er alsnog dwangverpleging plaatsvinden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Terbeschikkingstelling met voorwaarden is proportioneel en passend bij hetgeen verdachte heeft gedaan. Het is duidelijk dat verdachte behandeling nodig heeft en het is belangrijk dat deze behandeling zo snel mogelijk plaatsvindt. Verdachte zal zich aan de voorwaarden houden zoals door de reclassering is geadviseerd. Ook zal hij zich houden aan een eventueel locatieverbod voor de woning en de directe omgeving daarvan van aangever [slachtoffer 1] .
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van Reclassering Nederland opgemaakt op 3 augustus 2023 en 9 juli 2024, het trajectconsult van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en
Psychologie opgemaakt op 16 mei 2023 en de PBC rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van meerdere personen, mishandeling van een medebewoner in de nachtopvang, mishandeling van een vroegere vriend, tweemaal mishandeling van een medewerker van de [instelling] tijdens zijn detentie en tweemaal overtreding van een winkelverbod.
De belaging heeft bijna drie jaren geduurd. Verdachte had bedacht dat hij een relatie wilde met de destijds minderjarige dochter van de slachtoffers. Verdachte was er daarbij van overtuigd dat de dochter van de slachtoffers de ideale partner voor hem was. Verdachte heeft de meest uiteenlopende goederen bij de slachtoffers door de brievenbus gegooid, zodat ze hem zouden leren kennen. Hij heeft zich vele malen opgehouden rond hun woning. Tevens heeft verdachte meerdere malen op een agressieve manier de confrontatie gezocht en heeft één van de slachtoffers, [slachtoffer 2] , zonder enige aanleiding tot tweemaal toe mishandeld. Eén van deze mishandelingen vond plaatst nadat de voorlopige hechtenis van verdachte onder voorwaarden was geschorst. Deze langdurige belaging heeft grote impact gehad op de slachtoffers en hun dochter. Ze werden erg angstig en zagen zich genoodzaakt om de woning met een camera te beveiligen. Zij durfden hun woning niet meer te verlaten zonder eerst op de camerabeelden te kijken of het veilig was.
De mishandelingen vonden plaats zonder dat er sprake was van enige aanleiding. Op valt dat verdachte bij de mishandelingen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en de beide bewaarders voorafgaand had bedacht dat hij vond dat hij een klap moest geven om wat hem eerder zou zijn aangedaan. Verdachte wachtte tot een voor hem geschikt moment en haalde dan vervolgens hard en onverhoeds met zijn vuist uit naar de slachtoffers. Bij de mishandeling van [slachtoffer 5] is onduidelijk gebleven waarom deze mishandeling heeft plaatsgevonden maar ook hier haalde verdachte onverhoeds en hard uit naar zijn slachtoffer.
Los van het letsel dat dit heeft veroorzaakt heeft dit grote impact op de slachtoffers gehad. Deze personen zijn door verdachte aangevallen zonder een voor hen aanwijsbare reden en vanuit het niets. Niet alleen voor [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] maar zeker ook voor de beide medewerkers van de Penitentiaire Inrichting heeft een en ander een grote impact gehad, doordat zij tijdens hun werk zijn aangevallen zonder dat zij dit zagen aankomen. Dit maakt dat ze zich tijdens hun werk onveilig voelen. De rechtbank neemt verdachte het leed en de gevoelens van angst die hij bij zijn slachtoffers heeft veroorzaakt kwalijk.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de ernst van voornoemde strafbare feiten, de persoon van verdachte, zoals dat uit voornoemde rapportages blijkt en ter terechtzitting is gebleken, de omstandigheid dat de strafbare feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend, het strafblad van verdachte en de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest tot en met de dag van de uitspraak, te weten 412 dagen, passend en geboden en zal deze straf opleggen. Het voorarrest zal van deze straf worden afgetrokken.
De rechtbank zal aan verdachte tevens de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen.
Blijkens de hiervoor genoemde PBC-rapportage en hetgeen de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De door verdachte begane mishandelingen van de Penitentiaire medewerkers zijn feiten waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de belaging betreft een misdrijf omschreven in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat bovendien om een misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit geldt ook voor de belaging. Immers toen het in verdachte zijn beleving niet lukte om het contact te maken dat hij voor ogen had werd hij agressief richting de slachtoffers, waarbij hij één slachtoffer meerdere malen zonder enige aanleiding daartoe heeft mishandeld. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel opgelopen. Er is daarom sprake van een ongemaximeerde maatregel.
De rechtbank heeft haar oordeel gegrond op het advies van de gedragsdeskundigen die hun advies hebben opgenomen in de PBC-rapportage, zoals voornoemd. Het advies houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Er is sprake van een hoog recidiverisico voor geweldsdelicten. Indien verdachte niet behandeld wordt loopt het risico voor belaging op naar een hoog niveau. Het risico op belaging kan vergaand teruggedrongen worden tot een laag niveau door adequate behandeling onder andere door antipsychoticum, maar waarin ook vroegsignalering wordt toegepast. Wanneer er geen hulpverlening en toezicht is, zoals de situatie buiten detentie zonder maatregel, wordt het recidiverisico op zowel geweld als belaging als hoog ingeschat. Dit mede door de beperkte beschikbaarheid van beschermde factoren. Gezien de duidelijk doorwerking van de vastgestelde stoornissen wordt adequate behandeling en begeleiding als noodzakelijk gezien om het recidiverisico te verlagen. Eerder kwam een reguliere GGZ-behandeling lastig van de grond. Ook in het kader van bijzondere voorwaarden lukte het verdachte niet goed om bij de AFPN in behandeling te komen. Bijzondere voorwaarden of behandeling in een reguliere GGZ-instelling wordt daarom gezien als een ontoereikend kader ter voorkoming van recidive. In overweging wordt gegeven terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen, waarbij wordt geadviseerd de behandeling te starten met een klinische opname in een FPA of FPK. De behandeling moet zich richten op het optimaliseren van de medicatie, het vinden van dagstructuur, toewerken naar een stabiele woonplek, ondersteuning in de financiën en het opbouwen van een pro-sociaal netwerk.
De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusies van het advies, ten aanzien van het recidiverisico en de noodzaak van klinische behandeling, verenigen en neemt deze over.
De rechtbank is echter van oordeel dat terbeschikkingstelling met voorwaarden met een klinische behandeling, onvoldoende toereikend is voor de psychische problematiek van verdachte. De diagnoses wijken af van wat door eerdere behandelaars is vastgesteld. De psychische problematiek van verdacht is erg complex. Dit maakt dat een langdurige intensieve behandeling met afstemming van medicatie nodig is.
Uit de hiervoor genoemde PBC-rapportage en de reclasseringsrapportages blijkt dat verdachte zelfbepalend en niet leerbaar is. Hij heeft zelf eerdere klinische behandelingen bij de GGZ en de AFPN beëindigd. Zijn motivatie voor de geadviseerde klinische behandeling lijkt ingegeven om oplegging van de dwangverpleging te voorkomen. Hij is derhalve niet intrinsiek gemotiveerd. Dit maakt het erg lastig voor verdachte om zich tijdens het langdurige en intensieve traject aan voorwaarden te houden en de rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat dit verdachte gaat lukken. Wanneer de terbeschikkingstelling met voorwaarden moet worden omgezet naar een terbeschikkingstelling met dwangverpleging, gaat er onnodig veel tijd verloren voordat verdachte adequaat kan worden behandeld.
Daarnaast is ter terechtzitting gebleken dat verdachte een gestoord realiteitsbesef heeft. Hij verblijft inmiddels langere tijd in de [instelling] en is ingesteld op medicatie. Desondanks heeft hij geen ziektebesef en ziet hij niet in hoe verkeerd hij heeft gehandeld door de slachtoffers zonder enige aanleiding een harde vuistslag te geven of het contact te blijven zoeken met de slachtoffers van de belaging. Hij blijft erbij dat het door hun gedrag komt. Zij hadden anders moeten handelen. Tevens heeft de medicatie niet verholpen dat verdachte nog steeds stemmen hoort. Hij lijkt dit ook gewoon te vinden.
Er is inmiddels een indicatiestelling afgegeven voor een GGZ-instelling in Friesland. De rechtbank is van oordeel dat gebleken is dat verdachte in korte tijd ernstig psychisch kan ontregelen en dat hij van daaruit onvoorspelbaar (ernstig) gewelddadig kan handelen. Om die reden wordt een hoge mate van beveiliging noodzakelijk geacht. De rechtbank acht in dat kader een GGZ-instelling geen geschikte setting en is van doordeel dat het beveiligingsniveau van een kliniek voor dwangverpleging meer passend is.
Door zowel de officier van justitie als de raadsman is aangevoerd dat in het kader van proportionaliteit en subsidiariteit een terbeschikkingstelling met voorwaarden beter bij de door verdachte gepleegde strafbare feiten past. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het hoge recidiverisico en de onvoorspelbaarheid van verdachte voordat hij (ernstig) gewelddadig handelt richting willekeurige personen, verdachte en ook de slachtoffers geluk hebben gehad dat het tot nog toe niet erger is afgelopen. Dit maakt echter niet dat dit in de toekomst ook niet zal gebeuren. Om dit hoge recidiverisico voor personen te beperken dient verdachte te worden behandeld en de rechtbank is van oordeel dat dwangverpleging hiervoor het meest passend is.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd, omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist. De rechtbank zal daarom naast de gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] tot een bedrag van 1.000,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] tot een bedrag van 2.249,-- ter vergoeding van materiële schade en 1.000,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 3] tot een bedrag van 1.000,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
[slachtoffer 4] tot een bedrag van 106,15 ter zake van materiële schade en 750,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 6] tot een bedrag van 350,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 7] tot een bedrag van 500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gevorderde tandartskosten moeten worden beperkt tot de kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt, te weten tot een bedrag van 970,34. Van de overig gevorderde tandartskosten is het onduidelijk of die kosten nog gemaakt zullen worden.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vorderingen van alle benadeelde partijen -met in acht neming van het voornoemde ten aanzien van de tandartskosten van [slachtoffer 2] - kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen enkel betoogd dat de door [slachtoffer 2] gevorderde tandartskosten moeten worden beperkt tot een bedrag van 970,34.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1] de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/098814-23 onder 1. bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2023.
[slachtoffer 2]
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] naar aanleiding van de mishandeling gepleegd op 1 augustus 2023 een gescheurde kies heeft die uiteindelijk verloren is gegaan. Ten tijde van het indienen van de vordering moest de schade nog worden hersteld en daarom wordt er zekerheidshalve voor tandartskosten 2.000,-- gevorderd. Enkele dagen voor de zitting zijn namens de benadeelde partij twee rekeningen aan de stukken toegevoegd waaruit blijkt dat de schade aan de kies is hersteld door het
plaatsen van een kroon. Het totaalbedrag van de rekeningen is 970,34. Ter terechtzitting is aangevoerd dat wordt gepersisteerd bij de gevorderde 2.000,--, omdat de kroon recent is geplaatst en er mogelijk complicaties kunnen optreden.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de tandartskosten vast op 970,34. Dat er nog aanvullende schade zal of kan volgen is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal het toe te wijzen bedrag ook niet bij wijze van voorschot opleggen, nu dit niet past in het wettelijk systeem. In plaats daarvan zal de rechtbank de vordering voor de overig gevorderde tandartskosten niet ontvankelijk verklaren, zodat de benadeelde partij mocht er toch nog naschade optreden dat deel van de vordering kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] de gestelde schade materiële schade tot een bedrag van 1.219,34 en de gestelde
immateriële schade tot een bedrag van 1.000,-- heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/098814-23 onder 1., het in de zaak met parketnummer 18/331484-22 en het in de zaak met parketnummer 18/193797-23 onder 1. bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte in zoverre niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
De materiële schade ter hoogte van
249,-- en de gevorderde immateriële schade van 1.000,-- worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2023 en de materiële schade ter hoogte van 970,34 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2023.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Nu het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is om ten aanzien van haar voor belaging te vervolgen is er geen causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de gestelde schade.
[slachtoffer 4]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/098814-23 onder 2. bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2023.
[slachtoffer 6]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij
[slachtoffer 6] de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/193797-23 onder 5. bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2023.
[slachtoffer 7]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij
[slachtoffer 7] de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/264432-23 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2023.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte telkens vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregelen opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade aan de benadeelde partijen zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken. Dit met uitzondering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3] . Verdachte en zij dienen elke de eigen kosten te dragen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 63, 138, 285b, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/193797-23 onder 2. en 4. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/098814-23 onder 1., 2. en 3., het in de zaak met parketnummer 18/331484-22, het in de zaak met parketnummer 18/331469-22, het in de zaak met parketnummer 18/193797-23 onder 1., 3. en 5. en het in de zaak met parketnummer 18/264432-23 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 412 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/098814-23 feit 1:
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 1.000,-- (zegge: éénduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 april 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.000,-- (zegge: éénduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/098814-23 feit 1, het in de zaak met parketnummer 18/331484-22 en het in de zaak met parketnummer 18/193797-23 feit 1:
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 2.219,34 (zegge: tweeduizend tweehonderd negentien euro en vierendertig eurocent);
  • de wettelijke rente over het bedrag van 1.249, -- vanaf 12 april 2023 tot de dag van algehele voldoening en over het bedrag van 970,34 vanaf 1 augustus 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] voor de overig gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 2.219,34 (zegge: tweeduizend tweehonderd negentien euro en vierendertig eurocent), waarvan 1.249,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2023 tot de dag van algehele
voldoening en 970,34 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 augustus 2023 tot de dag van algehele voldoening. Deze bedragen bestaat uit 1.219,34 aan materiële schade en 1.000,-- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 32 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/098814-23 feit 1:
Verklaart [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen proceskosten dragen.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/098814-23 feit 2:
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 4] te betalen:
  • het bedrag van 856,15 (zegge: achthonderd zesenvijftig euro en vijftien eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 februari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat te betalen een bedrag van 856,15 (zegge: achthonderd zesenvijftig euro en vijftien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 106,15 aan materiële schade en 750,-- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 17 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/193797-23 feit 5:
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 6] te betalen:
  • het bedrag van 350,-- (zegge: driehonderd vijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 augustus 2023 tot de dag van algehele voldoening;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 6] aan de Staat te betalen een bedrag van 350,-- (zegge: driehonderd vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 7 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/264432-23:
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer 7] toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 7] te betalen:
  • het bedrag van 500,-- (zegge: vijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 september 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 7] aan de Staat te betalen een bedrag van 500,-- (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 10 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Wolters, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. H. de Ruijter, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juli 2024.
Mr. H. de Ruijter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.