ECLI:NL:RBNNE:2024:3553

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
18-072496-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezenverklaring poging zware mishandeling na duwen van medewerker Marechaussee op N-weg

Op 12 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de kans op overlijden niet aanmerkelijk was, gezien de omstandigheden van het voorval. De verdachte had het slachtoffer, een medewerker van de Koninklijke Marechaussee, een krachtige duw gegeven, waardoor deze op de N-weg terechtkwam, waar verkeer met hoge snelheid passeerde. De rechtbank heeft echter wel de poging tot zware mishandeling bewezen verklaard, omdat de kans op zwaar lichamelijk letsel door de gedragingen van de verdachte aanmerkelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet bewust was van de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer, maar dat hij wel de kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank heeft de zaak heropend om te onderzoeken of de verdachte in aanmerking komt voor ambulante of klinische behandeling, gezien zijn psychische problemen. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van 539 euro gevorderd, welke door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om deze schadevergoeding te betalen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.072496.24
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.315304.22
Tussenvonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 september 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 augustus 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Suurmeijer, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.R. Posthuma.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 maart 2024 te [adres] , gemeente Het Hogeland, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voorgenoemde [slachtoffer] (onverhoeds) met beide handen een krachtige duw heeft gegeven waardoor [slachtoffer] op de [adres] terecht kwam, althans in de richting van de [adres] werd geduwd, terwijl daar met hoge snelheid verkeer vlak langs hem reed, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 maart 2024 te [adres] , gemeente Het Hogeland, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voorgenoemde [slachtoffer] (onverhoeds) met beide handen een krachtige duw heeft gegeven waardoor [slachtoffer] op de [adres] terecht kwam, althans in de richting van de [adres] werd geduwd, terwijl daar met hoge snelheid verkeer vlak langs hem reed, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Inleiding
Voor een goed begrip van de zaak, de standpunten en de bewijsoverwegingen schetst de rechtbank eerst kort de (niet betwiste) situatie ter plaatse, daarbij gebruikmakend van een in het dossier opgenomen afbeelding (foto 5 op pagina 20).
Verdachte is, nadat hij van verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee [slachtoffer] en [verbalisant] een stopteken had gekregen, met zijn auto stil gaan staan op de busstrook naast de [adres] bij [adres] . Het zwarte wegdek betreft de [adres] bij [adres] (hierna ook: de N-weg), waar een maximumsnelheid geldt van 80 km/u. Het grijze vlak rechts van de N-weg is enkel voor bussen toegankelijk en wordt in het dossier aangeduid als bussluis. De rechtbank zal dit wegdeel in het vervolg aanduiden als een busstrook. De N-weg en de busstrook sluiten aan op een rotonde.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit de verklaringen van aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en zijn collega [verbalisant] (hierna: [verbalisant] ) blijkt dat verdachte [slachtoffer] uit het niets vanaf de bussluis op de N-weg heeft geduwd, terwijl hij zag dat er een auto aan kwam rijden. [verbalisant] heeft gezien dat deze auto ook een stuurcorrectie moest maken om [slachtoffer] te ontwijken. Hoewel het voorval vlak voor een rotonde plaatsvond en de auto vaart moet hebben geminderd, bestond door het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou worden aangereden en zou komen te overlijden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] heeft geduwd. De raadsman heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft geduwd, omdat dit enkel kan worden gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer] . [verbalisant] heeft weliswaar ook verklaard dat zij zag dat verdachte [slachtoffer] duwde, maar hieraan kan geen waarde worden gehecht. [verbalisant] was namelijk ook bezig met het papierwerk voor de invordering van het rijbewijs van verdachte.
Ook heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wist dat er een auto aankwam, wat met zich meebrengt dat opzet op de dood of op zwaar lichamelijk letsel van aangever niet bewezen kan worden.
Oordeel van de rechtbank
Bruikbaarheid verklaring [verbalisant]
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman over de bruikbaarheid van de verklaring van [verbalisant] . Dat [verbalisant] in de dienstauto zat en bezig was met papierwerk, maakt niet dat zij niet kan hebben gezien wat zich afspeelde tussen verdachte en [slachtoffer] . Uit de verklaringen van [slachtoffer] en [verbalisant] volgt dat verdachte vanaf het eerste contact op de busstrook niet wilde meewerken. Toen bleek dat verdachte in het operationele systeem onder andere als "verzetpleger" te boek stond, besloten [slachtoffer] en [verbalisant] voorzichtig te werk te gaan. Nadat verdachte ongevraagd in de dienstauto plaatsnam en een sigaret opstak en even later boos tijdens werd tijdens de invordering van zijn rijbewijs, besloot [verbalisant] om bij de meldkamer te vragen om assistentie. In het licht van het voorgaande is vanzelfsprekend dat [verbalisant] tijdens het in orde maken van het papierwerk ook in de gaten hield hoe verdachte zich gedroeg. De rechtbank acht de verklaring van [verbalisant] dan ook betrouwbaar en zal deze gebruiken voor het bewijs.
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt op basis van de hierna op te nemen bewijsmiddelen de volgende feitelijke gang van zaken vast.
In de nacht van 1 maart 2024 bevonden verdachte en [slachtoffer] zich op de busstrook naast de [adres] waar een maximumsnelheid van 80 km/u geldt. De busstrook ligt naast de N-weg, vlak voordat de N-weg aansluit op een rotonde. De auto van verdachte stond op de busstrook en verdachte stond met zijn rug tegen zijn auto aan. [slachtoffer] stond tegenover verdachte en met zijn rug naar de N-weg. [slachtoffer] gaf verdachte uit het niets een harde duw tegen de borst. Als gevolg hiervan zette [slachtoffer] een paar stappen achteruit waardoor hij op de N-weg belandde. Op de N-weg kwam een auto aanrijden. [slachtoffer] zag de koplampen op zich af komen en stapte naar voren. De auto week uit en passeerde [slachtoffer] op korte afstand. Verdachte had de auto ook gezien.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank dient als eerste te beoordelen of verdachte zich - kort gezegd - door [slachtoffer] de N-weg op te duwen, schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Daarvoor dient bewezen te worden dat sprake is van (minstens) voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
Voor voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever door de gedragingen van verdachte zou overlijden en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad1 volgt dat of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. De inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' kan niet afhankelijk worden gesteld van de aard van het gevolg. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Aanmerkelijke kans op de dood
In deze zaak acht de rechtbank voor de vaststelling van de aanmerkelijke kans op overlijden in de eerste plaats van belang met welke snelheid de auto reed die [slachtoffer] passeerde. Naar algemene ervaringsregels neemt de kans op een dodelijke afloop van een aanrijding tussen een auto en een voetganger af wanneer de snelheid van de auto afneemt. Zoals gezegd sluiten de busstrook en de N-weg aan op een rotonde. Dit brengt met zich mee dat het verkeer dat langs de busstrook rijdt doorgaans beduidend langzamer rijdt dan de toegestane snelheid van 80 km/u. Uit het dossier volgt echter niet met welke (geschatte) snelheid de bewuste auto [slachtoffer] passeerde. Er heeft geen reconstructie plaatsgevonden en evenmin is onderzoek gedaan naar de snelheid waarmee het verkeer doorgaans (ongeveer) rijdt op het bewuste deel van de N-weg.
In de tweede plaats acht de rechtbank van belang op welke wijze een slachtoffer wordt geraakt. In het geval van een frontale aanrijding (en overrijding) van een slachtoffer zal de kans op een dodelijke afloop immers beduidend groter zijn dan wanneer een slachtoffer 'slechts' zijdelings wordt geraakt of wordt geschampt. De rechtbank constateert dat uit het dossier niet blijkt hoe ver [slachtoffer] op de N-weg was geduwd. [verbalisant] heeft verklaard dat [slachtoffer] "op de N-weg" belandde, maar niet of dit midden op de weg was of bijvoorbeeld op de belijning aan de buitenzijde van de weg. De rechtbank kan de positie van [slachtoffer] evenmin afleiden uit de plek waar de auto van verdachte in de busstrook stond en vanaf waar [slachtoffer] dus werd geduwd, nu hiervan geen foto of informatie in het dossier is opgenomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn auto uiterst rechts - en dus zo ver mogelijk bij de N-weg vandaan - had geparkeerd. Indien dit juist is, is het moeilijk voorstelbaar dat [slachtoffer] midden op de N-weg terecht is gekomen. Hoe dan ook kan de rechtbank niet vaststellen wat de plaats van [slachtoffer] op de weg is geweest.
Vrijspraak poging tot doodslag
Omdat de rechtbank noch de snelheid van de passerende auto, noch de plaats van [slachtoffer] op de N- weg kan vaststellen, kan een aanmerkelijke kans - en dus voorwaardelijk opzet - op de dood van [slachtoffer] niet worden bewezen. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling
De rechtbank zal de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wel bewezen verklaren. De rechtbank is van oordeel dat in het geval van een aanrijding van een persoon door een auto (op een N- weg) de kans op zwaar lichamelijk letsel naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Uit de gedraging van verdachte - die bovendien heeft verklaard dat hij de auto heeft gezien - leidt de rechtbank af dat verdachte deze kans op zijn minst bewust heeft aanvaard.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 29 augustus 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik had mijn auto neergezet in de bussluis naast de N-weg. Ik stond met mijn rug tegen mijn auto. Ik denk dat [slachtoffer] halverwege de grijze baan stond. Ik heb de auto die aan kwam rijden gezien. Dat zag ik op 90 graden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 maart 2024, opgenomen op pagina 8 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024054532, gesloten op 5 maart 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 1 maart 2024 omstreeks 00.00 uur reden wij over de [adres] toen wij een voertuig erg hard zagen rijden. Ter hoogte van de rotonde van [adres] gaven wij een stopteken, hierbij stopte het voertuig op bussluis van de rotonde [adres] . Ik zag dat er op het rijbewijs en de ID-kaart van de bestuurder de volgende gegevens stonden: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1975. Ik stond toen ik bij [verdachte] ging staan op ongeveer een meter afstand. Dit was het gedeelte waarbij er nog wordt ingereden op de bussluis. Er is op dit gedeelte een directe verbinding met de [adres] . [verdachte] stond toen in de bussluis met zijn rug tegen zijn auto. Ik stond recht tegenover hem met mijn rug naar de [adres] . Ik zag dat [verdachte] opnieuw boos werd en dat hij een stap op mij af zette. Hierbij zag ik dat [verdachte] en ik op een gegeven moment hoofd aan hoofd stonden. Vervolgens zag ik uit het niets dat [verdachte] zijn beide handen op mijn borst zette en voelde ik dat hij met kracht uithaalde. Ik voelde dat ik door de kracht van de duw naar achteren werd gedrukt. Om mijn evenwicht te bewaren moest ik enkele stappen naar achteren zetten zodat ik niet om zou vallen. Hierop zag ik in mijn rechterooghoek een tweetal koplampen snel op mij afkomen. Hierop zette ik een stap naar voren, waarna de auto achter mij langs schoot. Tussen de stap naar voren en dat de auto achter mij langs reed, zat voor mijn gevoel ongeveer een seconde.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee d.d. 1 maart 2024, opgenomen op pagina 33 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verbalisant] en [slachtoffer] :
Op vrijdag 1 maart 2024, omstreeks 00:01 uur, reden wij, verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant] , op de [adres] in de gemeente van Het Hogeland. Maximaal toegestane snelheid: 80 km/u. ()
Terwijl wij de controle deden begon [verdachte] rondom zijn auto te lopen. (...) Ik, [verbalisant] , zat in ons operationele dienstvoertuig om de papieren in orde te maken voor de invordering van zijn rijbewijs. Ik, [verbalisant] , zag dat collega [slachtoffer] bij [verdachte] was gaan staan. Ik, [verbalisant] , zag op een gegeven moment dat [verdachte] zijn beide handen plaatsen op de borst van collega [slachtoffer] , waarna ik zag dat [verdachte] een duwende beweging met kracht maakte op mijn collega [slachtoffer] .
Ik, [verbalisant] , zag dat mijn collega [slachtoffer] hierbij op de openbare weg werd geduwd waarna ik zag dat er een naderende voertuig passeerde en dat dit enkel 1 meter scheelde tot mijn collega. Ik zag dat het naderende voertuig hierbij uitweek / een stuurcorrectie maakte om mijn collega [slachtoffer] niet te raken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 1 maart 2024 te [adres] , gemeente Het Hogeland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voorgenoemde [slachtoffer] onverhoeds met beide handen een krachtige duw heeft gegeven waardoor [slachtoffer] op de [adres] terecht kwam, terwijl daar verkeer vlak langs hem reed, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Overwegingen over de strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, te weten meewerken een meldplicht, ambulante behandeling, dagbesteding en middelencontrole.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen. De raadsman heeft gewezen op het feit dat de psycholoog adviseert om het ten laste gelegde in de verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en dat de reclassering heeft gewezen op het risico van detentieschade.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op de zitting van 29 augustus 2024 de zaak inhoudelijk behandeld en op dezelfde dag het onderzoek gesloten. Tijdens de beraadslaging in raadkamer is de rechtbank gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit de opgemaakte psychologische rapportage van 30 juli 2024 volgt dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis, namelijk een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken, een bipolaire stoornis en een lichte stoornis in het gebruik van alcohol. Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde het handelen van verdachte. De psycholoog adviseert om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de psycholoog en volgt het advies op. De rechtbank concludeert dat het bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De psycholoog schat het recidiverisico hoog in. De reclassering heeft in haar rapport van 15 augustus 2024 beschreven dat het recidiverisico gemiddeld is. De psycholoog en de reclassering zijn het erover eens dat
(onder meer) behandeling van verdachte nodig is. De psycholoog stelt dat een behandeling gericht moet zijn op zowel de bipolaire stoornis als de persoonlijkheidsstoornis en op het versterken en vergroten van de beschermende factoren in het leven van verdachte. Een dergelijke behandeling kan ambulant worden vormgegeven door een FACT-team en dient volgens de psycholoog en reclassering als bijzondere voorwaarde aan verdachte te worden opgelegd.
Ter zitting heeft de in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis betrokken reclasseringsmedewerker meegedeeld dat de als schorsingsvoorwaarde opgelegde ambulante behandeling bij de AFPN uit veiligheidsoverwegingen is stopgezet. Aanleiding hiervoor is een zeer recent incident tijdens een huisbezoek van een AFPN-medewerker bij verdachte. Er zou een meningsverschil zijn ontstaan over het al dan niet mogen gebruiken van alcohol of drugs en verdachte zou toen de deur op slot hebben gedaan en de medewerker van de AFPN aldus hebben belet de woning te verlaten. Hiervan is aangifte gedaan door de AFPN.
De reclasseringsmedewerker heeft aangegeven dat de voor verdachte gewenste ambulante behandeling weliswaar ook wordt aangeboden bij bijvoorbeeld De Waag, maar dat het maar de vraag is of De Waag - of een vergelijkbare instelling - verdachte nog wil behandelen gelet op de door de AFPN gestelde gang van zaken. Hiervoor zal eerst een intake moeten plaatsvinden, wat ongeveer een maand kan duren. De reclassering zal naar aanleiding van het bericht van de AFPN geen huisbezoeken meer doen bij verdachte.
De rechtbank is met de psycholoog en de reclassering van oordeel dat het van groot belang is dat verdachte behandeld wordt. Zijn problematiek is immers fors en het recidivegevaar is gemiddeld tot hoog. Gelet op informatie van de reclasseringsmedewerker moet ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat een door de rechtbank op te leggen ambulante behandeling niet zal kunnen worden uitgevoerd, omdat hiertoe geen instelling meer bereid is. Bij deze stand van zaken acht de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht om een goede beslissing te kunnen nemen en zal het onderzoek ter terechtzitting worden heropend.
De rechtbank geeft het openbaar ministerie opdracht de reclassering zo spoedig mogelijk te laten rapporteren over de mogelijkheid van een ambulante behandeling van verdachte en, indien ambulante behandeling niet mogelijk blijkt, de mogelijkheden van een klinische opname van verdachte te laten onderzoeken.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 539,00 ter vergoeding van immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit tot afwijzing van de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 539,00 (zegge: vijfhonderdnegenendertig euro);
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 539,00 (zegge: vijfhonderdnegenendertig euro). Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 10 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Heropent en schorst het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd.
Stelt de stukken in handen van de officier van justitie teneinde de reclassering nader onderzoek te laten verrichten naar de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van een eventueel op te leggen ambulante behandeling dan wel klinische behandeling.
Beveelt de oproeping van verdachte, de raadsman en de benadeelde partij tegen de nader te bepalen terechtzitting.
Dit tussenvonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. M.B.W. Venema en mr. J.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2024.
Mrs. Kroeze en Van der Woude zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Onder meer HR 25 maart 2003, ECLI:HR:2003:AE9049.