ECLI:NL:RBNNE:2024:3523

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
18-336108-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 10 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1978, op of omstreeks 5 december 2023 in [woonplaats] seksuele handelingen heeft verricht met [slachtoffer], geboren in 2009, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden en moet een schadevergoeding van 7.500 euro betalen aan het slachtoffer.

De rechtbank oordeelde dat het primair tenlastegelegde feit van verkrachting niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat er onvoldoende bewijs was voor dwang of geweld. De rechtbank erkende echter dat de seksuele handelingen onvrijwillig waren voor het slachtoffer, maar dat dit op zichzelf niet volstond voor een veroordeling onder artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank achtte het subsidiair tenlastegelegde feit, het plegen van ontuchtige handelingen, wel bewezen op basis van de verklaringen van het slachtoffer en het DNA-onderzoek dat de verdachte als donor identificeerde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten benadrukt, vooral gezien de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de impact die de daden van de verdachte op haar leven hebben gehad. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft het slachtoffer in zijn verdediging als de schuldige neergezet. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een gevangenisstraf noodzakelijk was om recht te doen aan de ernst van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-336108-23

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

van 10 september 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 augustus 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.D. Nijenhuis, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 december 2023 te [woonplaats] , meermalen, op verschillende tijdstippen, althans eenmaal (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door (onverhoeds) aan haar kleding te trekken, en/of haar kledingstukken uit te trekken en/of haar (telkens) naar zich toe trekken en/of haar vast te pakken en/of op haar te gaan liggen en/of (telkens onverhoeds) zijn penis in haar vagina te brengen en/of door (telkens) feitelijk (lichamelijke en/of psychische)
overwicht op haar te hebben vanwege het leeftijdsverschil en het feit dat hij, verdachte de partner van haar moeder is, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (telkens)bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten (meermaals) zijn penis in haar vagina te brengen en/of in haar vagina heen en weer te bewegen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 december 2023 te [woonplaats] , meermalen, op verschillende tijdstippen, althans eenmaal met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2009, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten (telkens) zijn penis in haar vagina te brengen en/of in haar vagina heen en weer te bewegen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair tenlastegelegde feit. Daarbij baseert de officier zich op de verklaring van het slachtoffer, die betrouwbaar wordt geacht, alsmede op de op het ondergoed en op en in het lichaam van het slachtoffer aangetroffen DNA-sporen. De officier acht ook bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft gedwongen tot de seksuele handelingen, waarbij de dwang zou blijken uit het onverhoedse karakter van het handelen van verdachte, waarmee hij het slachtoffer zou hebben overvallen en haar verzet zou hebben voorkomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verklaring van het slachtoffer is onvoldoende betrouwbaar om de bewezenverklaring op te kunnen baseren. Zij heeft wisselende en onlogische verklaringen afgelegd. Kennelijk kan ze zich de gebeurtenissen niet goed herinneren en haalt ze verschillende gebeurtenissen door elkaar. Zelfs als de verklaring van het slachtoffer zou worden gevolgd, dan blijkt daaruit nog steeds niet dat zij door verdachte is gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
In artikel 242 Sr, zoals dat gold ten tijde van het onderhavige feit, staat het bestanddeel dwingen centraal. Daarbij is onvrijwilligheid op zich onvoldoende voor een veroordeling voor verkrachting.
Van dwingen door (bedreiging met) geweld of (bedreiging met) een andere feitelijkheid als bedoeld in artikel 242 Sr kan slechts sprake zijn indien de verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de in dat artikel bedoelde handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan en dat de seksuele handelingen voor het slachtoffer niet of nauwelijks te vermijden zijn geweest. De door verdachte uitgeoefende dwang moet dus van voldoende kaliber zijn om de weerstand van het slachtoffer te breken. Bovendien moet kunnen worden bewezen dat verdachte opzet op het dwingen heeft gehad en moet er een causaal verband bestaan tussen de dwangmiddelen (geweld of feitelijkheid) en de handelingen.
In het onderhavige geval heeft het dwingen door (bedreiging met) geweld of (bedreiging met) een andere feitelijkheid volgens de tenlastelegging bestaan uit het:
  • (onverhoeds) aan haar kleding te trekken, en/of
  • haar kledingstukken uit te trekken en/of
  • haar (telkens) naar zich toe trekken en/of
  • haar vast te pakken en/of
  • op haar te gaan liggen en/of
  • (telkens onverhoeds) zijn penis in haar vagina te brengen en/of
  • door (telkens) feitelijk (lichamelijke en/of psychische) overwicht op haar te hebben vanwege het
leeftijdsverschil en het feit dat hij, verdachte de partner van haar moeder is.
Hoewel de rechtbank het zonder meer aannemelijk acht dat het slachtoffer de door haar beschreven seksuele handelingen met verdachte als onvrijwillig heeft ervaren, is, zoals hiervoor al aangegeven, onvrijwilligheid op zich onvoldoende voor een veroordeling voor verkrachting.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat er sprake is geweest van (bedreiging met) geweld dan wel (bedreiging met) een andere feitelijkheid, uitgeoefend door verdachte in de zin van artikel 242 Sr.
Daartoe overweegt de rechtbank dat van de feitelijke handelingen zoals deze zijn omschreven in de tenlastelegging niet blijkt dat deze een zodanig onverhoeds karakter hadden dat daardoor de mogelijkheid van verzet door het slachtoffer werd voorkomen. Verder kunnen deze handelingen op zichzelf niet worden aangemerkt als dwangmiddel in de zin van artikel 242 Sr. Zonder op enige manier af te willen doen aan het door het slachtoffer onvrijwillig ervaren van de seksuele handelingen, kan namelijk niet worden vastgesteld dat deze handelingen van een dusdanig dwingend kaliber waren dat het daardoor voor het slachtoffer onvermijdbaar was om zich aan die seksuele handelingen te onttrekken. Dat het slachtoffer is bevroren in de situatie is, hoe pijnlijk en voorstelbaar ook, onvoldoende om te kunnen spreken van dwang door de verdachte.
Aldus stelt de rechtbank vast dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het primair ten laste gelegde, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen voor het subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 27 augustus 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik die maandagavond 4 december 2023 bij mijn vriendin in [woonplaats] was. Ik sliep die nacht, zoals altijd op de bank. Ik weet dat [slachtoffer] naar beneden is gekomen, naar mij toe en bij mij lag.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van 7 december 2023, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023325947 van 22 januari 2024, inhoudend als relaas van de verbalisanten [naam] en [naam] :
[slachtoffer] kwam met haar moeder en begeleider van [instantie] aan het bureau van politie. Er was in eerste instantie contact geweest met de frontoffice zeden van de politie Noord-Nederland. Hierin werd vermeld dat [slachtoffer] in de nacht van 4 op 5 december 2023 seksueel misbruikt door de vriend van moeder, welke woonachtig is in [land] . [slachtoffer] is gehoord in de kindvriendelijke studio door collega [naam] . Halverwege het informatief gesprek is er gebruik gemaakt van een tolk, [taal] . [slachtoffer] verklaart dat zij afgelopen maandag 4 december 2023 in de avond/nacht naar beneden is gegaan omdat ze pijn in haar buik had. De vriend van haar moeder, genaamd [verdachte] , was ook beneden. [verdachte] had gevraagd om bij haar te blijven op de bank. Ze hebben samen op de bank nog een film gekeken en zijn daarna gaan slapen. [verdachte] lag op de rug [slachtoffer] lag met de rug naar hem toe en tussen hen in lag een kussen. [slachtoffer] sliep in een lange pyjama, korte broek en daaronder een onderbroek. [verdachte] sliep in een korte broek en t-shirt. [slachtoffer] verklaart dan dat het volgende gebeurt: wakker/doen, wakker/doen, wakker/doen. Hieruit blijkt dat deze tot drie keer toe met zijn piemel in haar vagina zat en bij de derde keer ziet [slachtoffer] dat uit de piemel van [verdachte] wit spul komt, dit op het moment dat hij zijn piemel uit haar haalt. Dit witte spul is terecht gekomen op het laken, welke op de bank ligt en in haar pyjama.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
van 21 december 2023 betreffende de uitwerking van het studioverhoor van [slachtoffer] met bijstand van een tolk [taal] , opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Betrokkene:
Naam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum] 2009 Woonplaats: [woonplaats]
[]
V: Ja, heb ik ook nog wel, dus dan geef het maar aan. Ja, ja. Nou, en dan zeg je hij heeft gedaan wat hij wilde. Vertel mij daar eens alles over. Wat heeft hij precies gedaan?
T: Hij heeft zijn piemel in mijn vagina gestopt. []
V: Ja. En dan zeg je na die eerste keer, hij stond op en deed de kleding aan. A: Ja.
[]
V: Want hij kleedt zich dan aan en je zegt ook van ik ben gaan slapen, zei je zo straks hè. En toen is hij bij je moeder gaan kijken, maar hoe weet jij dat, dat hij bij je moeder is gaan kijken?
A: Als je op de trappen gaat zo lopen en er niet over doen staat. Ook als ik ben gaan slapen, je kan het wel horen.
[]
V: Ja, precies. Ja, ik begrijp je hoor. Ja. En dan komt hij weer naar beneden en dan gaat het zich herhalen, he?
A: Ja
V: Maar de eerste keer had jij de kleren, je pyjama omhoog en de broek was uit. En de onderbroek was uit.
A: ja
V: Waar lagen die kleren?
T: Dat weet ik niet.
V: En hoe kwamen die kleren weer aan?
T: Toen heb ik het niet aangedaan. Ik was nog steeds naakt en lag daar. V: Had je helemaal geen kleren aan toen?
T: Bij de tweede keer hoorde ik hem ook hijgen. Dat is een bepaalde manier van hijgen.
V: Ja, maar de kleren, dus de eerste keer naar de eerste keer had je geen kleren aan toen hij weer beneden kwam had je geen kleren aan, klopt dat? Heb ik dat goed begrepen?
A: Ja.
V: En dan komt hij weer naar beneden en hoe gaat het dan?
T: Ik begreep dat hij naar de keuken was gegaan omdat het geluid van de deur. Het knarsende geluid maakte, voordat het was gerepareerd. Dus daarom begreep ik dat hij in de keuken was.
V: En dat is dan de tweede keer en dan gaat hij die sigaret roken, zeg jij.
T: Ja, ik hoorde toen de deur van de keuken en ook de deur van de schuur en ik begreep dat hij terugkwam en bij de derde keer was ik er helemaal niet meer bij. Alleen mijn oren werkten nog, maar ik was verder totaal niet meer aanwezig.
V: Hoe weetje dat hij in de keuken een sigaret heeft gerookt?
T: En hij gaat altijd naar de schuur om de sigaret te roken. En ik rook ook de geur van sigaret, omdat hij mij op mijn mond heeft gekust.
V: Wanneer heeft hij jou gekust?
A: Ja, dat weet ik niet meer zo goed. Ik weet alleen dat hij terugkwam. Ik weet niet eens meer of hij zijn broek toen alweer aan had of niet. Maar in ieder geval rook ik de geur van sigaret. En mijn lichaam zei dat ik hem van me af moest duwen, maar dat lukte niet.
V: En je zegt het was gelijk aan de eerste keer. Is al die drie keren hetzelfde geweest? A: Ja.
V: En dan heb je het over de piemel in de vagina, hè? Want daar hadden we het net over. Is dat alle drie keren dezelfde geweest?
T: Ja, maar het is bij die ene nacht gebleven dat hij dat drie keer bij mij heeft gedaan. []
V: Ja. Toen de piemel van [verdachte] (
de rechtbank merkt op dat uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat zij verdachte soms [verdachte] en soms [verdachte] noemt) in jouw vagina was, uuh ja wat voelde jij toen van zijn lichaam? Hij ligt op jou.
T: Hij bewoog boven op mij. A: Ja
V: En hoe dan?
T: Hij bewoog naar boven en naar beneden.
V: Naar boven en naar beneden. En wat van hem bewoog naar boven en naar beneden? T: Ja, zijn hele lichaam ging op en neer, naar boven en naar beneden.
V: In het eerste gesprek heb jij gezegd dat er, we gaan nog even naar van de piemel in de vagina, dat er iets uitkwam.
T: Ja, iets vloeibaars. En het leek of het voelde als warm water, maar dat was het niet. En ik zei wel, wat is dit? Maar ik zag wel dat mijn kleren nat waren.
4. Een deskundigenrapport afkomstig van The Maastricht Forensic Institute van 3 januari 2024 opgemaakt door dr. M. Hidding, NRGD-geregistreerd forensisch DNA-deskundige, opgenomen op pagina 106 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Er dient onderzoek naar biologische sporen en/of vergelijkend DNA-onderzoek te worden verricht aan het in Tabel 1 en Tabel 2 omschreven onderzoeksmateriaal.
[]

Tabel 1 Ontvangen sporenmateriaal

SIN
Beschrijving
AARH8077NL
Onderbroek derde [slachtoffer]
ZAAE5834NL
Zedenkit derde [slachtoffer] met de volgende bemonsteringen:
Venusheuvel nat en droog
Buitenste schaamlippen nat en droog Binnenste schaamlippen nat en droog Diep vaginaal
Perineum nat en droog

Tabel 2 Ontvangen referentiemateriaal

SIN
Beschrijving
Persoon
Geboren op
WAAW5367NL
Wangslijm
Derde [slachtoffer]
[geboortedatum] 2009
WAAY6003NL
Wangslijm
Verdachte [verdachte]
[geboortedatum] 1978
[]
De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn weergegeven in Tabel 4.

Tabel 4 Resultaat van het DNA-onderzoek

Bemonstering
DNA-Profiel
Mogelijke donor van
celmateriaal
Vlek binnenzijde onderbroek
DNA-profiel van een
Verdachte [verdachte]
AARH8077NL#01SF
man. De frequentie van
het DNA-profiel is
kleiner dan één op één
miljard
Vlek binnenzijde onderbroek AARH8077NL#02SF
DNA-profiel van een man. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één
miljard
Verdachte [verdachte]
Venusheuvel ZAAE5834NL#01SF
DNA-profiel van een man. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één
miljard
Verdachte [verdachte]
Buitenste schaamlippen ZAAE5834NL#02SF
DNA-profiel van een man. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één
miljard
Verdachte [verdachte]
Binnenste schaamlippen ZAAE5834NL#03SF
DNA-profiel van een man. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één
miljard
Verdachte [verdachte]
Diep vaginaal ZAAE5834NL#04SF
DNA-profiel van een man. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één
miljard
Verdachte [verdachte]
Perineum ZAAE5834NL#05SF
DNA-profiel van een man. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één
miljard
Verdachte [verdachte]
Bewijsoverwegingen
Op basis van het DNA-onderzoek concludeert de rechtbank dat verdachte donor is van het celmateriaal in verschillende bemonsteringen van de onderbroek en het lichaam van het slachtoffer. De verklaringen van het slachtoffer passen ook bij de aangetroffen DNA-sporen op haar ondergoed en op en in haar lichaam. De rechtbank merkt daarbij op dat de verklaringen van het slachtoffer consistent zijn. Zij heeft in grote lijnen zowel tijdens het studioverhoor als bij het latere verhoor onder leiding van de rechter-commissaris gelijkluidend verklaard. Haar verklaringen zijn authentiek en gedetailleerd. De door de raadsman benoemde inconsistenties in haar verklaringen zijn niet van dien aard dat aan de essentie van haar verklaringen met betrekking tot de seksuele handelingen getwijfeld zou moeten worden. Het slachtoffer is een jong en kwetsbaar meisje afkomstig uit [land] . Zij is in 2020 in het kader van gezinshereniging bij haar moeder in Nederland komen wonen en volgt speciaal onderwijs. Dat zij de exacte volgorde van de gebeurtenissen van een voor haar traumatische nacht niet haarscherp kan reproduceren en formuleren en dat zij evenmin achteraf scherp kan onderscheiden tussen de momenten die zij zich goed herinnert en de momenten waarop zij sliep of (in haar woorden) er niet helemaal meer bij was, maakt haar herinneringen aan de concrete seksuele handelingen die verdachte bij haar zou hebben verricht niet onbetrouwbaar.
Integendeel, de indringende wijze waarop zij woorden probeert te geven aan het bevriezen (“Het was alsof mijn lichaam niet meer bij mij was”) geeft veeleer blijk van de authenticiteit van haar verklaring.
Verdachte heeft, nadat hij was geconfronteerd met de resultaten van het DNA-sporenonderzoek, verklaard dat het slachtoffer zich tegen zijn wil seksueel aan hem heeft opgedrongen. Daarbij heeft ze zijn geslachtsdeel gegrepen en daarna aan zichzelf gezeten. Zo heeft ze zijn sperma, dat nog op hem aanwezig was na eerder seksueel contact met de moeder van het slachtoffer, bij zichzelf aangebracht en ingebracht. De vraag hoe het mogelijk was dat een 14-jarig meisje tegen zijn wil zijn geslachtsdeel kon ontbloten en
vastgrijpen heeft verdachte niet kunnen of willen beantwoorden. Het door verdachte geschetste scenario acht de rechtbank ongeloofwaardig. Dit omdat de rechtbank geloof hecht aan de verklaring van het slachtoffer, alsmede gelet op de wisselende verklaringen die verdachte daarover heeft afgelegd en de verschillende plekken waarop de DNA-sporen bij het slachtoffer zijn aangetroffen, waaronder diep vaginaal.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 5 december 2023 te [woonplaats] , meermalen, op verschillende tijdstippen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2009, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten telkens zijn penis in haar vagina te brengen en in haar vagina heen en weer te bewegen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primaire feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van het voorarrest. Verder heeft zij gevorderd dat aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr wordt opgelegd, inhoudende dat hij zich zal onthouden van contact met het slachtoffer [slachtoffer] en zich niet
zal ophouden in [woonplaats] , waarbij iedere overtreding met een week hechtenis zal worden bestraft tot een maximum van 6 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf waarbij het onvoorwaardelijk deel niet langer is dan de reeds door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering en de psycholoog, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een 14-jarig meisje. Deze handelingen hebben mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Verdachte, een volwassen man van destijds 45 jaar en sinds kort de partner van de moeder van het slachtoffer, heeft vergaande seksuele handelingen met het slachtoffer verricht in haar woning. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer, juist op de plek waar zij zich het meest veilig had moeten voelen. Hij heeft daarbij kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen behoeftebevrediging De rechtbank rekent dit alles verdachte ernstig aan.
De wet beschermt minderjarigen jonger dan 16 jaar tegen het ondergaan van seksuele handelingen. Zij moeten zich veilig kunnen ontwikkelen op seksueel gebied. Om deze ontwikkeling normaal te laten verlopen, moet de minderjarige beschermd worden tegen seksueel contact met volwassenen.
Het is algemeen bekend dat slachtoffers van zedenmisdrijven nog lange tijd ernstige psychische gevolgen kunnen ondervinden van wat hen is overkomen. Het kan hen in hun ontwikkeling ernstig bedreigen. Uit de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt dat het onderhavige feit nog altijd een grote impact heeft op het slachtoffer en haar moeder. De verdachte heeft zich hiervan ten tijde van het plegen van het onderhavige feit kennelijk op geen enkele wijze rekenschap gegeven en ook nadien heeft hij geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Integendeel, hij heeft het bewezenverklaarde feit hardnekkig ontkend en het slachtoffer neergezet als degene die zich tegen zijn wil aan hem opdrong.
Persoon van verdachte
Uit het psychologisch onderzoek van 28 juni 2024, opgesteld door D.R. van der Velden, GZ- psycholoog, blijkt dat er bij verdachte geen psychische stoornis kan worden vastgesteld, zodat er geen redenen zijn het bewezenverklaarde in verminderde mate aan hem toe te rekenen. Er wordt geen behandeling geadviseerd binnen een juridisch kader.
Daarnaast heeft de reclassering over verdachte gerapporteerd. Uit het reclasseringsrapport van 17 juli 2024 blijkt dat de kans op herhaling als laag wordt ingeschat. De reclassering adviseert bij een bewezenverklaring een straf zonder bijzondere voorwaarden. Wel wordt een contact- en locatieverbod geadviseerd conform de wens van het slachtoffer.
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsstraf de enige passende straf is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Omdat de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, wijkt de straf die de rechtbank zal opleggen af van de door de officier van justitie geformuleerde eis.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, passend en geboden.
De rechtbank ziet gelet op de langdurige gevangenisstraf die zij oplegt en het door de reclassering als laag ingeschatte recidiverisico geen aanleiding om aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v Sr op te leggen. De enkele wens van het slachtoffer, hoe voorstelbaar ook, kan daartoe niet als grondslag dienen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 1.300 ter vergoeding van materiële schade en 9.000 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geval van een veroordeling het verzoek om vergoeding van materiele schade bij gebrek aan onderbouwing dient te worden afgewezen en dat de vergoeding voor immateriële schade gematigd dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
Materiele schade
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op 7.500.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 7.500 (zegge: vijfenzeventighonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 december 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 7.500 (zegge: vijfenzeventighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 72 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Ruijter, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en
mr. A. de Jong, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Boskma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 september 2024.
Mr. A. de Jong is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.