Op 6 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, een tussenvonnis gewezen in de strafzaak tegen een verdachte die niet is verschenen. De verdachte, geboren in 1981 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, is beschuldigd van het plegen van witwassen. De tenlastelegging betreft het verbergen en verhullen van de herkomst van geldbedragen, met een totaal van 164.348 euro, gedurende de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2022. De rechtbank heeft op 23 augustus 2024 een onderzoek ter terechtzitting gehouden, waarbij de verdachte niet aanwezig was. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra en heeft verstek aangevraagd tegen de verdachte.
Tijdens de beraadslaging heeft de advocaat van de verdachte, mr. R.H. Wormhoudt, verzocht om heropening van het onderzoek. Hij stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de zittingsdatum, omdat de dagvaarding hem niet had bereikt. De officier van justitie heeft zich verzet tegen dit verzoek, stellende dat de dagvaarding op de juiste wijze was betekend en dat de verdachte bekend was met de strafzaak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel de betekening correct was, de verdachte feitelijk niet op de hoogte was van de zitting. Dit werd mede veroorzaakt door het ontbreken van een inschrijvingsadres.
Gelet op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake het aanwezigheidsrecht, heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen. De rechtbank heeft de schorsing van het onderzoek bevolen en zal de zaak op een nader te bepalen datum hervatten, zodat de verdachte en zijn raadsman de gelegenheid krijgen om zich te verdedigen. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit mr. J. van Bruggen, mr. E.P. van Sloten en mr. L.S. Wachters, en is uitgesproken in de openbare terechtzitting op 6 september 2024.