0: Je regelde ook zijn financiën.
V: Hoe is dat gegaan?
A: Dat was een voorwaarde om dat huis te huren aan de [adres] . Dus dat wij de huur gingen regelen. Wij moesten eerst contant betalen van de huurder.
V: Hoe is dat toen gegaan en hoeveel geld kregen jullie voor de zorg?
A: We hebben daar achteraan gebeld via de zorgverzekering van [verdachte] . We hebben toen in een keer een bedrag gekregen van ruim 7000 euro
V: Op welke rekening werd dat gestort?
A: Volgens mij bij de [bedrijf] . Dat was een zakelijke rekening van de [bedrijf] .
V: Wie had het beheer over die rekening?
A: Wij. [naam] en ik, omdat wij voor hem zorgden. [verdachte] had ook zelf een rekening geopend. Dat heb ik samen met hem gedaan. Hier stortten wij ook weekgeld op.
0: De heer [slachtoffer] verklaarde, dat er geen concrete afspraken waren gemaakt tussen hem en jullie. Jullie zouden de vaste lasten betalen en hij kreeg EURO 50,= zakgeld/leefgeld per week op zijn andere rekeningnummer gestort, eindigend op 6753.
V: Wat kun je daarover zeggen?
A: Dat klopt inderdaad.
0: De heer [slachtoffer] verklaarde dat zijn zakgeld/leefgeld zonder overleg was verlaagd van EURO 50,= naar EURO 40,=.
V: Waarom was dat gebeurd?
A: Omdat [verdachte] extra geld op zijn rekening kreeg omdat er ook wel eens dubbel werd gestort doordat het handmatig werd gedaan door ons. [verdachte] vroeg dan eerder om geld bijvoorbeeld op vrijdag i.p. maandag. We hebben hem toen ook gezegd dat er de volgende keer dus minder zou komen.
[verdachte] maakte dat geld meteen op.
V: Hoe wist je dat?
A: Dat kon ik zien via het internetbankieren.
V: Wie had bepaald dat het zakgeld/leefgeld EURO 50,= moest zijn?
A: Dat is in overleg gegaan tussen [verdachte] en ons en zijn moeder.
0: De heer [slachtoffer] verklaarde dat er ergens in 2019 een deurwaarder bij hem op de stoep stond in verband met onbetaalde rekeningen.
V: Wat kun je daarover zeggen?
A: Ik heb geen idee. Ik weet niet waar dat voor was. [verdachte] had veel schulden.
0: Uit onderzoek bleek dat jullie het geld bestemd voor de heer [slachtoffer] overmaakten naar jullie eigen rekening.
V: Waarom gebeurde dat?
A: Dat wist [verdachte] . Dat vond hij prima. Hij heeft daar zelf voor getekend.
V: Hoeveel geld, wat bestemd was voor de heer [slachtoffer] , hebben jullie uiteindelijk naar jullie eigen rekeningnummers overgeboekt?
A: Alles elke keer. Vanuit onze rekeningen hebben we alles voor hem betaald.
V: Waarom stelden jullie hem niet op de hoogte van de achterstallige betalingen?
A: Hij maakte altijd zijn post zelf open en soms kwam pas heel laat zijn post bij ons binnen. Wij waren er zelf er ook niet meer scherp op. Dat verdient niet de schoonheidsprijs.
V: Daarnaast is uit het onderzoek van het sociale team van [plaats] ook gebleken dat er in de periode van 2014 t/m 2017 een bedrag van 10.468,27 Euro overgeboekt naar rekeningen van jullie. Dit maakt een totaal van 45.286,32 Euro. Ook dit geld is niet direct te koppelen aan de heer [slachtoffer] . Wat kun je hier op zeggen?
A: Dat is best veel. Het verbaast mij zeer.
V: We hebben al deze verdachte transacties ook voorgelegd aan de heer [slachtoffer] . Die verklaarde dat als dit geld hem niet ten goede is gekomen, maar wel van zijn rekeningen komt. Hij verklaarde dat hij in eerste instantie met 50 euro per week moest rondkomen en daar betaalde hij sowieso elke maandag zijn rokerij al van. De rest besteedde hij aan boodschappen die hij alleen in [plaats] deed. Dit ging gemiddeld om hooguit 10 a 12 euro per keer. Wat kun je hierop zeggen?
A: Hij haalde zijn voedselpakketten en had weinig nodig. Hij vond het best zo.
V: Wat vind je van die uitgaven?
A: Dat vind ik schandalig.
V: Van wie is dit schandalig?
A: Ja van ons natuurlijk,
V: Er ligt een vordering bij de officier van justitie van ruim 45000 euro, om het geld terug te vorderen bij jullie ten goede van [verdachte] . Omdat het geld van [verdachte] is.
A: Dat vind ik prima, ik wil dat wel aan hem terug betalen aan [verdachte] .
V: Wil je nog iets verklaren?
A: Het is in het begin nooit de bedoeling geweest om [verdachte] bewust te benadelen. Ik heb het altijd voor mijn moeder gedaan. In een later stadium hebben we het wel laten verslonzen en zijn we niet goed omgegaan met het geld van [verdachte] . Dat verdient geen schoonheidsprijs.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Allereerst gaat de rechtbank in op de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
De rechtbank gaat niet mee in de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring dat zij niks wist over de financiële situatie van [slachtoffer] , omdat haar partner, [naam] , alle financiële zaken van [slachtoffer] regelde. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de taakverdeling met betrekking tot de zorg en begeleiding van [slachtoffer] zo verdeeld was dat verdachte [slachtoffer] begeleidde bij de dagelijkse zaken en dat haar partner het financiële gedeelte op zich nam. Zo zou verdachte onder andere voor alles wat zij uitgaf eerst haar partner hebben gevraagd of er genoeg geld op de rekening stond waarna hij dan het geld overmaakte naar haar rekening of het geld contact pinde. Zodoende zou verdachte geen enkel inzicht hebben gehad in de financiële situatie van [slachtoffer] . Dat de onderlinge taakverdeling zo strikt gescheiden was als dat verdachte ter terechtzitting heeft doen voorkomen, acht de rechtbank onaannemelijk en ongeloofwaardig. Bovendien wijkt de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting sterk af van haar verklaring zoals afgelegd bij de politie. Ook strookt de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte niet met de andere bewijsmiddelen uit het dossier
.Gelet op het voornoemde acht de rechtbank de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting onaannemelijk en ongeloofwaardig en gaat de rechtbank uit van de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte samen met haar partner de zorg droeg voor
[slachtoffer] . Naast zaken zoals huisvesting had die zorg ook betrekking op de financiën van
[slachtoffer] . Dit hield onder andere in dat verdachte en haar partner ervoor zouden zorgen dat de vaste lasten van [slachtoffer] betaald werden. Hiervoor kregen verdachte en haar partner het beheer over de rekening van [slachtoffer] met nummer [bankrekening nummer] , hetgeen blijkt uit de verklaring van aangever alsook uit de verklaring van [naam] en de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie.
[slachtoffer] had zelf geen toegang meer tot zijn rekening.
Op basis van de financiële gegevens van de [bankrekening nummer] rekening van [slachtoffer] stelt de rechtbank vast dat er door verdachte en haar partner in de periode van januari 2018 tot en met december 2021 in totaal een bedrag van ongeveer 40.500, - is overgemaakt van de [bankrekening nummer] rekening van [slachtoffer] naar verschillende rekeningen op naam van [naam] of naar gezamenlijke rekeningen van [naam] en verdachte. Voorts blijkt uit de financiële gegevens in het dossier en de verklaring van [naam] dat er, naast het weekgeld van
50,- euro, vrijwel geen geld weer werd overgemaakt naar de rekening van [slachtoffer] . Op enig moment zijn, tegen de onderlinge gemaakte afspraak in, ook de huurlasten van
[slachtoffer] niet meer betaald. Er is immers een huurachterstand ontstaan. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat er met het geld van [slachtoffer] ook privé dingen betaald werden door verdachte en haar partner. Uit de financiële gegevens blijkt dat er vrijwel onmiddellijk nadat er geld van de rekening van [slachtoffer] werd overgemaakt naar de verschillende rekeningen van [naam] en verdachte, er betalingen werden gedaan die niet gerelateerd kunnen worden aan [slachtoffer] , zoals betalingen met de omschrijving [naam] en Huur- en waarborg [adres]
.Dat verdachte en [naam] privé dingen betaalden met het geld van [slachtoffer] wordt voorts ondersteund door de verklaring van [naam] . Op de vraag of het het ene gat met het andere gat vullen was, reageerde hij met dat zij de ene keer geen geld hadden en [verdachte] wel
.Als hem vervolgens wordt voorgehouden dat zij de borg en huur voor hun eigen woning lijken te betalen met het geld van [slachtoffer] en hem gevraagd wordt naar een verklaring, geeft [naam] aan dat er niets valt te verklaren en het is zoals het is. Ook verdachte heeft bij de politie aangegeven dat ze niet goed omgegaan zijn met het geld van [slachtoffer] . Tot slot acht de rechtbank van belang dat terwijl [slachtoffer] geen toegang meer had tot zijn betaalrekening telkens flinke bedragen werden overgeboekt naar een rekening van [naam] , verdachte dan wel een zakelijke rekening, terwijl de vaste lasten ook rechtstreeks via internetbankieren overgemaakt hadden kunnen worden. Van een logische verklaring is niet gebleken.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en in samenhang bezien is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte zich samen met haar partner, opzettelijk een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer] , wederrechtelijk heeft toegeëigend door het geld van de rekening van [slachtoffer] over te maken naar hun eigen rekeningen dan wel een zakelijke rekening en er vervolgens privé uitgaven van te betalen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden welk exact bedrag verdachte en haar partner zich wederrechtelijk hebben toegeëigend. Hoewel de rechtbank wel kan vaststellen dat verdachte en haar partner geld van [slachtoffer] hebben gebruikt voor privé uitgaven, kan de rechtbank niet uitsluiten dat er daarnaast ook uitgaven zijn gedaan ten behoeve van [slachtoffer] . Uit het dossier blijkt onvoldoende welke geldbedragen wel en welke geldbedragen niet ten behoeve van [slachtoffer] zijn uitgegeven.
Medeplegen
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het gepleegde feit. Gelet op de verklaring van [slachtoffer] , de verklaring van [naam] en de verklaring van verdachte over de samenwerking en de taakverdeling met betrekking tot de begeleiding van [slachtoffer] , is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Zo heeft aangever verklaard dat hij met betrekking tot zijn financiën zowel contact had met [naam] als met verdachte. Bovendien heeft aangever verklaard dat verdachte in het contact veelal leidend was en zij voornamelijk het woord deed. Voorts verklaart [naam] als het gaat over de zorg en begeleiding van [slachtoffer] telkens in de wij-vorm, waarmee hij doelt op verdachte en hemzelf. Daarbij heeft hij aangegeven dat zij samen het beheer hadden over de rekening van [slachtoffer] . Daar komt bij dat verdachte zelf tegenover de politie ook heeft verklaard dat zij samen met haar partner het beheer had over de rekening van [slachtoffer] en dat zij via internetbankieren ook inzage had in de financiën van [slachtoffer] .
Gelet op al het voornoemde komt de rechtbank tot een veroordeling voor het medeplegen van verduistering.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2021 te [plaats], gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een hoeveelheid geld, geheel toebehorende aan [slachtoffer] , en welk goed verdachte en haar mededader anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten begeleider/belangenbehartiger van die [slachtoffer] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op: medeplegen van verduistering.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren met daarnaast één maand gevangenisstraf geheel voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, geen standpunt ingenomen ten aanzien van de op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van 25 april 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van een vier jaren schuldig gemaakt aan het medeplegen van verduistering van een hoeveelheid geld dat toebehoorde aan haar oom [slachtoffer] , voor wie zij samen met haar partner de zorg droeg. [slachtoffer] was een hulpbehoevende man die verdachte als zijn begeleider juist behoorde te ondersteunen. In plaats daarvan handelde verdachte uit eigen financieel gewin. Door zo te handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat zij had gekregen, met grote financiële gevolgen voor [slachtoffer] . Het voornoemde rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor haar handelen en heeft zij de schuld grotendeels bij haar inmiddels overleden partner willen leggen.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte niet recentelijk voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat verdachte derhalve als first offender moet worden beschouwd.
Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, geen exact bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft kunnen vaststellen - ook niet bij benadering - komt de rechtbank tot een lagere straf dan zoals door de officier van justitie geëist. De rechtbank ziet in het verhandelde ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van 25 april 2024 geen aanleiding om naast een taakstraf nog een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden.
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 44.974,95 ter vergoeding van materiële schade en 1.400,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de materiële schade gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet duidelijk is geworden welk deel van het schadebedrag mogelijk bestaat uit uitgaven die wel ten behoeve van [slachtoffer] zijn gemaakt. Om op dit moment de exact hoogte van de materiële schade aan te tonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces. Derhalve dient de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de materiële schade niet ontvankelijk te worden verklaard. Het gevorderde bedrag aan immateriële schade is goed onderbouwd en komt derhalve voor toewijzing in aanmerking.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding afgewezen dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Voorts acht de rechtbank het gevorderde bedrag aan immateriële schade voldoende onderbouwd. De vordering tot vergoeding van de immateriële schade, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 december 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47 en 321 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf voor de duur van 120 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan (slachtoffer) te betalen: