ECLI:NL:RBNNE:2024:3489

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
18-125192-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtigheid en rijden onder invloed

Op 6 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 9 mei 2022 te Emmen. De verdachte, die als bestuurder van een mini-shovel handelde, heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij een bromfietser ernstig gewond raakte en later overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos en onvoorzichtig heeft gehandeld door de heftruckvorken van zijn voertuig niet op een veilige hoogte te positioneren en niet te zorgen voor voldoende zicht op het fietspad. Daarnaast was de verdachte onder invloed van cannabis, met een THC-gehalte van 4,9 microgram per liter bloed, wat de rijvaardigheid beïnvloedde. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten, waaronder het rijden zonder het vereiste T-rijbewijs en het rijden onder invloed van drugs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Tevens werd hem een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van 24 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn jonge leeftijd en het tijdsverloop sinds het ongeval.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18.125192.22
Ter terechtzitting gevoegd parketnummer 96.045184.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
6 september 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 augustus 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.E.J. Torny, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, in de zaak met parketnummer 18.125192.22 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 mei 2022 te of nabij Emmen, gemeente Emmen, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een mini-shovel, voorzien van heftruckvorken, daarmee rijdende (vanuit een uitrit van een perceel 79) op (de berm van) het fietspad van de [adres] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
  • onder invloed van drugs, althans in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994
  • dat voertuig te besturen zonder dat hij in het bezit was van het daarvoor vereiste (T) rijbewijs;
  • en zonder dat hij de positionering van de heftruckvorken naar een veilige hoogte had aangepast, zodat deze zich op een hoogte van 88 cm boven het wegdek bevonden
  • en zonder dat hij, mede gezien het slechte zicht ter plaatse en het type voertuig dat hij bestuurde, voldoende veiligheidsmaatregelen had genomen,
  • en door vanaf het daar gelegen erf / de daar gelegen uitrit
  • in voorwaartse rijrichting
  • ( de berm van) het fietspad op te rijden
  • en/of dat motorrijtuig met die heftruckvorken zodanig te positioneren, dat de vrije doorgang op dat fietspad ernstig werd belemmerd
  • zonder de op dat fietspad (van rechts) komende bromfiets voor te laten gaan
waardoor tussen dat voertuig en die bromfiets een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [naam] ) zodanig zwaar letsel heeft bekomen, dat die [naam] (uiteindelijk) tengevolge van die verwondingen is komen te overlijden,
zulks terwijl verdachte verkeerde - onder invloed van drugs, althans in een toestand verkeerde als bedoeld in artikel 8, eerste of de lid van de Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 mei 2022 te of nabij Emmen, gemeente Emmen als bestuurder van een voertuig (mini-shovel, voorzien van heftruckvorken), daarmee rijdende (vanuit een uitrit van een perceel 79) op (de berm van) het fietspad van de [adres]
  • terwijl hij verkeerde onder invloed van drugs, althans in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994
  • dat voertuig heeft bestuurd zonder dat hij in het bezit was van het daarvoor vereiste (T) rijbewijs;
  • en zonder dat hij de positionering van de heftruckvorken naar een veilige hoogte had aangepast, zodat deze zich op een hoogte van 88 cm boven het wegdek bevonden
  • en zonder dat hij, mede gezien het slechte zicht ter plaatse en het type voertuig dat hij bestuurde, voldoende veiligheidsmaatregelen had genomen,
  • vanaf het daar gelegen erf / de daar gelegen uitrit
  • in voorwaartse rijrichting
  • ( de berm van) het fietspad is opgereden
  • en/of dat motorrijtuig met die heftruckvorken zodanig heeft gepositioneerd, dat de vrije doorgang op dat fietspad ernstig werd belemmerd
  • zonder de op dat fietspad (van rechts) komende bromfiets voor te laten gaan,
waardoor tussen dat voertuig en die bromfiets een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [naam] ) zodanig zwaar letsel heeft bekomen, dat die [naam] (uiteindelijk) tengevolge van die verwondingen is komen te overlijden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 9 mei 2022 te of nabij Emmen, gemeente Emmen een voertuig, te weten een mini- shovel, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 4.9 microgram THC (cannabis) per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
In de zaak met parketnummer 96.045184.23 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 9 juli 2022 te [plaats] , gemeente Emmen als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs was gevorderd en/of van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, [adres] , een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen;
2.
hij, op of omstreeks 9 juli 2022 te [plaats] , gemeente Emmen als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 295 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer 18.125292.22 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten en de onder parketnummer 96.045184.23 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 18.125292.22 onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in opdracht van zijn leidinggevende werkzaamheden met de minishovel is gaan uitvoeren zonder dat hem daartoe duidelijke (veiligheids-)instructies zijn gegeven. Ook was verdachte in de veronderstelling - mede door hetgeen zijn werkgever hem daarover heeft medegedeeld - dat het bezit van een B-rijbewijs volstond om op de minishovel te mogen rijden. Voorts heeft verdachte meerdere keren gekeken of er geen verkeer aankwam en derhalve de nodige maatregelen genomen om een ongeluk te voorkomen. Tot slot is door de raadsvrouw aangevoerd dat - hoewel in het bloed van verdachte een te hoge THC-waarde is aangetroffen - uit de inhoud van het dossier niet is gebleken dat verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed was van THC en dit heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Gelet op het voorgaande leveren de onderhavige feiten en omstandigheden naar het oordeel van de raadsvrouw geen schuld op in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 noch vallen zij onder de reikwijdte van het bepaalde in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft een bewezenverklaring van de onder parketnummer 18.125292.22 onder 2 en de onder parketnummer 96.045184.23 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 96.045184.23
De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 12 juli 2022, inclusief bijlagen, opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2022178447 d.d. 8 september 2022, inhoudend het relaas van verbalisanten [naam] en [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal artikel 9 Wegenverkeerswet 1994 d.d. 12 juli 2022, inclusief bijlagen, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [naam] en [naam] ;
Parketnummer 18.125192.22
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 23 augustus 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 9 mei 2022 reed ik met een minishovel, voorzien van heftruckvorken, vanuit een uitrit op de berm van het fietspad aan de [adres] te Emmen. Ik was niet in het bezit van een T-rijbewijs. Toen ik met de minishovel de berm op reed staken de heftruckvoren naar voren en hingen boven het fietspad. Ik heb de
hoogte van de heftruckvorken niet aangepast. Tijdens het oprijden had ik geen zicht op een deel van het fietspad. Er waren door mij of door het bedrijf waar ik voor werkte geen
(verkeers-)maatregelen getroffen op het moment dat ik de berm van het fietspad op reed. Ik heb er ook niet aan gedacht om iemand op de uitkijk te laten staan. Plots zag ik dat de jongen op de scooter op de heftruckvorken klapte.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse (09.05.2022.13.30.5016) d.d. 16 september 2022, opgenomen op pagina 38 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022115589 d.d. 29 november 2022, inhoudend als relaas van verbalisanten [naam] en [naam] :
Op 9 mei 2022 hebben wij een nader onderzoek ingesteld naar aanleiding van het hierna genoemde verkeersongeval. Bij dit ongeval waren de volgende voertuigen betrokken:
Voertuig 1
Soort voertuig: minishovel
Voertuig 2
Soort voertuig: bromfiets
Beknopte ongevalsbeschrijving
De bestuurder van voertuig 1 reed hiermee vanuit een uitrit het fiets-/bromfietspad op. Hierbij liet hij de bestuurder van voertuig 2 die voor hem van rechts kwam niet voorgaan. Voertuig 1 was aan de voorzijde voorzien van giek een met daarop een vorkenbord. Dit vorkenbord was voorzien van twee palletvorken. De bestuurder van voertuig 2 botste tegen deze vorken op de voorzijde van voertuig 1, welke zich geheel boven het fiets-/bromfietspad bevonden. De bestuurder van voertuig 2 liep daardoor zwaar lichamelijk letsel op. De bestuurder van voertuig 2 overleed op 9 juni 2022 aan zijn verwondingen.
1.4
Conclusie
Wij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van voertuig
1. Immers de bestuurder van voertuig 1 had de bestuurder van voertuig 2 voor moeten laten gaan.

2.Onderzoek op plaats ongeval

2.2.1
Wegsituatie
Het verkeersongeval vond plaats op het fiets-/bromfietspad gelegen langs de
[adres] , buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Emmen in de gemeente Emmen. Het verkeersongeval had plaatsgevonden ter hoogte van perceel 79A.
2.3
Aangetroffen situatie/sporen
In de rijrichting van voertuig 2, troffen wij aan de linkerzijde van het fietspad voertuig 1. Voertuig 1 was een shovel welke haaks dan wel nagenoeg haaks voor dit fietspad stond. Wij zagen dat het voertuig aan de voorzijde voorzien was van een giek met daaraan een vorkenbord met daarop twee palletvorken. Wij zagen dat deze vorken en de giek van het voertuig zich geheel boven het fietspad bevonden. De afstand van de voorzijde van deze palletvorken gemeten tot op het wegdek van het fietspad bedroeg circa 88 centimeter.
2.4
Proefnemingen
2.4.1
Bepaling botsposities
Aan de hand van de schades en de aangetroffen sporen werden de voertuigen zodanig
tegen elkaar geplaatst zodat duidelijk werd hoe de voertuigen dan wel opzittenden met elkaar in botsing waren gekomen. Wij zagen dat de vorken op voertuig 1 op een hoogte gevoerd werden dat ze tussen het voorscherm en het stuur van voertuig 2 doorgingen. Deze hoogte
kwam overeen met het letsel van de bestuurder van voertuig 2 welke zeer waarschijnlijk zittend op zijn voertuig tegen een van de vorken botste. Gezien de plaats van het letsel (lever
en milt) bevond deze vork zich op dat moment ongeveer ter hoogte van zijn navel. Uit dit onderzoek kon blijken dat de stand van de giek met daaraan het vorkenbord met de palletvorken op het moment van aantreffen gelijk was aan de stand op het moment van de botsing met de bestuurder van voertuig 2. De bestuurder van voertuig 1 heeft de stand van de giek, het vorkenbord en daarmee ook de palletvorken vrijwel zeker niet gewijzigd. De stand van de palletvorken is in ieder geval zo geweest dat de bestuurder van voertuig 2 hier niet onder door kon rijden zonder deze met zijn lichaam te raken.
3.2.3
Uitzicht
De bestuurder van voertuig 1 reed daarmee over het erf van perceel
[adres] in de richting van het fietspad. Bij het naderen van dit fietspad werd het uitzicht op dit fietspad voor hem ernstig belemmerd door de aanwezigheid van bosschages rechts van deze uitrit in de tuin van dat perceel. Gezien de aangetroffen bandensporen en de sporen op de achterbanden van voertuig 1 is het zeer aannemelijk dat de bestuurder van voertuig 1 ten tijde van de botsing stilstond. Tijdens het rijden naar het fietspad was het zicht op voertuig 2 over een relatief lange afstand zeer beperkt. Zelfs in de eind-/botspositie van voertuig 1 was het zicht op het gedeelte van het fietspad waarover de bestuurder van voertuig 2 reed nog zeer beperkt. Tijdens het naderen van het fietspad had de bestuurder van voertuig 1 zeer beperkt zicht op het gedeelte van het fietspad waarover de bestuurder van voertuig 2 reed. Voertuig 2 moet voor de bestuurder pas zichtbaar zijn geweest op zeer korte afstand van de uitrit. Omdat de vorken, het vorkenbord en een deel van de giek zich toen al boven het fietspad bevonden was de bestuurder van voertuig 1 niet in staat om een ongeval te voorkomen. Omdat ook voor de bestuurder van voertuig 2 het zicht op de uitrit ernstig werd belemmerd door bosschages was voertuig 1 voor hem pas vlak voor de botsing waarneembaar. Gezien de hoogte van de vorken boven het fietspad en de geringe dikte van deze vorken is het zeer goed mogelijk dat de bestuurder van voertuig 2 deze vorken niet heeft waargenomen.
3.2.5
Positie Giek/palletvorken
De bestuurder van voertuig 1 reed met dat voertuig met de giek en de palletvorken relatief hoog vanaf het wegdek. Hierdoor staken de palletvorken ver voor het voertuig uit. Op het moment dat de bestuurder de palletvorken op de hoogste stand had gezet bij het oprijden van het fietspad hadden deze delen hoger vanaf het wegdek gehangen en waren daardoor dan geen gevaar voor verkeer dat over dat fietspad reed.
3.2.8
Rijbewijs
Voertuig 1 betrof een minishovel welke valt onder de voertuig categorie Motorrijtuig met beperkte snelheid. Dit voertuig had weliswaar een breedte van beneden de 1.3 meter, maar was niet bedoeld voor in de regeling voertuigen gestelde doeleinden. Ook was het voertuig voorzien van een trekhaak. Hierdoor mag het voertuig op de openbare weg niet bereden worden door bestuurders die niet in het bezit zijn van een geldig T-rijbewijs. De bestuurder welke het voertuig ten tijde van het ongeval bestuurde was in het bezit van een rijbewijs voor de categorie B (personenautos) maar niet van de verplichte categorie T.

4.Interpretatie en analyse

4.2
Oorzaak, toedracht en gevolg
De bestuurder van voertuig 1 reed daarmee uit een uitrit van perceel 79A aan de [adres] te Emmen kennelijk met de bedoeling om het fietspad over te
steken dan wel gebruik te maken van dat fietspad. Hierbij liet hij de voor hem van rechts komende en over het fietspad rijdende bestuurder van voertuig 2 niet voorgaan. Voertuig 1 was een minishovel en aan de voorzijde voorzien van een tweetal palletvorken. Deze vorken staken voor het voertuig uit op een relatief lage hoogte vanaf het wegdek. Tijdens het oprijden van het fietspad kwamen deze vorken als eerste het fietspad op. De voorzijde van deze vorken werden door ons aangetroffen op een hoogte
van circa 90 centimeter boven het wegdek van het fietspad. De bestuurder raakte de rechter vork van voertuig 1 ongeveer ter hoogte van zijn navel. Doordat de bestuurder zijn passagier en het voertuig dat hij bereed voorwaartse snelheid hadden tijdens de botsing werd de bestuurder met kracht tegen deze palletvork gedrukt. Doordat de bestuurder met zijn lichaam (buik) op deze palletvork terechtkwam, waarbij de vork zijn lichaam binnendrong, liep hij zeer ernstig inwendig letsel op waaraan hij op 9 juni 2022 overleed. Gezien de relatief korte afstand van het eerste krasspoor na de palletvorken van voertuig 1 is het zeer aannemelijk dat de bestuurder van voertuig 2 op de rechter rijstrook reed ten tijde van de botsing. Dit was gezien zijn rijrichting de voor hem bestemde rijstrook. De bestuurder van voertuig 1 kon de bestuurder van voertuig 2 vrijwel zeker pas waarnemen op het moment dat deze de palletvorken al zeer dicht genaderd was. Gezien de aangetroffen rijsporen en de sporen op de achterbanden van voertuig 1 op de rand van de rijplaat waren de voorwielen van voertuig 1 al voor een gedeelte op het fietspad. De afstand vanaf de voorzijde van de vorken naar het hart van het stuurwiel werd door ons gemeten. Wij zagen dat dit een afstand was van circa 3.65 meter. Als de afstand vanaf het hart van het stuurwiel tot de voorzijde van het voertuig 3.5 meter of meer is moet het voertuig zijn voorzien van een systeem welke de bestuurder zicht geeft naar links en rechts voor het voertuig. Wij troffen een dergelijk systeem niet aan op het voertuig. Echter was de giek van het voertuig op een dermate hoogte gezet tijdens het rijden dat de afstand van 3.5 meter werd overschreden. Door de giek lager te zetten tijdens het rijden zal de afstand ruim binnen de 3.5 meter vallen. Door de wijze van de gevoerde hoogte van de giek tijdens het rijden was de afstand tussen het hart van het stuurwiel en de voorzijde van de palletvorken meer dan 3.5 meter, namelijk
3.65
meter. Het is niet onwaarschijnlijk dat de bestuurder van voertuig 2 de boven het wegdek hangende palletvorken niet dan wel te laat heeft waargenomen. Gezien de geringe dikte van de palletvorken en de hoogte waarop deze zich boven het wegdek bevonden waren de palletvorken voor de bestuurder van voertuig 2 slecht zichtbaar. Ook bevond voertuig 1 zich nog (deels) achter de bosschages, terwijl de palletvorken zich toen al boven het fietspad bevonden. Op het moment dat de voorzijde van de onderwagen (gedeelte van de shovel waaraan de wielen zijn bevestigd) zichtbaar werd voor de bestuurder van voertuig 2 waren de palletvorken al geheel boven het fietspad en deels boven de door hem gevolgde rijstrook en was hij deze palletvorken al zeer dicht genaderd.
3. Een geneeskundige verklaring, zijnde een schouwverslag, op 9 juni 2022 opgemaakt en ondertekend door drs. S. Brouwer, forensisch arts GGD Groningen, voor zover inhoudend als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Cliënt: [naam]
Geboren op: [geboortedatum] -1994 te [geboorteplaats]
Hij was op 9 mei 2022 als bestuurder betrokken bij een ongeval van een scooter met een vorkheftruck. Bij het ongeval heeft hij ernstig inwendig buikletsel opgelopen met multi-orgaanfalen. Ondanks meerdere operaties en uitgebreide behandeling verslechterde de conditie van betrokkene steeds verder en is hij vanmorgen overleden. De inwendige verwondingen en de grote buikwond passen bij letsel dat veroorzaakt kan worden door de vorken van een heftruck die penetreren.
Conclusie: Een niet natuurlijk overlijden ten gevolge van de verwondingen welke opgelopen zijn bij een verkeersongeval op 9 mei 2022.
Bewijsoverweging
Op 9 mei 2022 heeft er op de [adres] te Emmen een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij het slachtoffer - rijdend op een bromfiets - in botsing is gekomen met de heftruckvorken op de minishovel welke door verdachte werd bestuurd. Het slachtoffer liep daarbij ernstige verwondingen op waaraan hij uiteindelijk op 9 juni 2022 is komen te overlijden. Door de raadsvrouw is aangevoerd dat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Met betrekking tot dit standpunt overweegt de rechtbank het volgende.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is vereist dat vast komt te staan dat verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan
zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. Bij de beantwoording hiervan komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is pas sprake in geval van - ten minste - een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarnaast is het zo dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van een dergelijke mate van schuld.
THC in het bloed
In het ten laste gelegde is - onder meer - opgenomen dat verdachte onder invloed was van drugs, althans onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.
In Nederland mag het bloed van een bestuurder van een motorvoertuig maximaal 3,0 microgram tetrahydrocannabinol (hierna: THC) per liter bevatten. De grenswaarden zijn bepaald op basis van effecten bij een gemiddelde, niet-gewende persoon. Onder een niet-gewende persoon wordt verstaan: een incidentele gebruiker of een persoon die weliswaar door meermalen gebruik gedurende maanden of jaren vertrouwd is met de werking van de drug, maar niet door regelmatig gebruik gewenning voor het effect heeft ontwikkeld. Indien iemand een hogere hoeveelheid THC in het bloed heeft, maakt deze persoon zich schuldig aan overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Hoewel algemeen bekend is dat recent cannabisgebruik nadelige gevolgen heeft voor de rijvaardigheid, geeft de vastgestelde THC-waarde geen directe informatie over de daadwerkelijke mate van verminderde rijvaardigheid. Het is derhalve niet mogelijk om een bloedconcentratie aan te geven waarboven de rijvaardigheid van gewende gebruikers nadelig wordt beïnvloed. Voorts is, anders dan bij alcohol, bij drugs niet vast te stellen in welke mate het gevaar voor de verkeersveiligheid precies toeneemt afhankelijk van de hoeveelheid van de stof in het lichaam.
In het bloed van verdachte is een waarde van 4,9 microgram THC per liter aangetroffen, waarmee de toegestane grenswaarde fors is overschreden. De verdachte heeft verklaard destijds regelmatig te blowen en ook de avond voorafgaand aan de dag van het ongeval cannabis te hebben gerookt. De rechtbank overweegt dat het niet onwaarschijnlijk is dat de verdachte daardoor de volgende dag een hogere concentratie THC in zijn bloed heeft gehad dan de toegestane grenswaarde.
De rechtbank kan gelet op de mate van overschrijding van de toegestane grenswaarde niet zonder meer vaststellen, of en zo ja, in hoeverre de aangetroffen concentratie THC in het bloed van verdachte invloed heeft gehad op het rijgedrag van verdachte. Ook overigens blijkt niet uit de inhoud van het dossier dat sprake is geweest van rijgedrag dat duidt op rijden onder invloed van drugs. Dit brengt met zich dat de rechtbank niet zonder twijfel kan vaststellen dat verdachte ten gevolge van de aangetroffen concentratie THC in zijn bloed niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Anders dan door de officier van justitie gesteld is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ongeval mede onder invloed van drugs heeft veroorzaakt.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank vorenbedoelde omstandigheid ook niet meewegen in de verdere beoordeling of het ongeval is te wijten aan de schuld van verdachte.
Overige gedragingen
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen bewezen worden verklaard dat verdachte de minishovel heeft bestuurd zonder dat hij in het bezit was van een daarvoor vereist T-rijbewijs. Dat de werkgever van verdachte hem daar niet op heeft gewezen doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Verdachte heeft immers een eigen
verantwoordelijkheid om te beschikken over een rijbewijs voor het voertuig waar hij mee rijdt.
Verdachte is verder met de minishovel de berm van het fietspad opgereden zonder dat hij de heftruckvorken naar een veilige hoogte had aangepast of had ingeklapt. De heftruckvorken bevonden zich zodoende op een hoogte van 88 centimeter boven het fietspad, waardoor zij bij een botsing met een fietser of scooterrijder vrijwel zeker (en daarmee voor verdachte redelijkerwijs voorzienbaar) de buik- of borststreek zouden raken. De heftruckvorken staken bovendien een aantal meters voor de cabine uit. De vrije doorgang op het fietspad werd daardoor ernstig belemmerd. Hoewel verdachte heeft geconstateerd dat de situatie ter plaatse onoverzichtelijk was en hij op enig moment geen zicht had op (een deel van) het fietspad en naderend verkeer, is verdachte met de minishovel opgereden en heeft hij deze op een zodanige wijze gepositioneerd dat het slachtoffer, rijdend op het fietspad, daarop niet tijdig heeft kunnen reageren en tegen de heftruckvorken is gebotst. Daar komt bij dat verdachte, hoewel hij door zo te handelen voorzienbaar een levensgevaarlijke verkeerssituatie in het leven had geroepen, nagelaten heeft om op wat voor manier dan ook veiligheidsmaatregelen te nemen om het gevaar weg te nemen en een ongeval te voorkomen.
De voorgaande omstandigheden leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden waardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en waarbij het slachtoffer uiteindelijk aan zijn verwondingen is komen te overlijden. Verdachte is in aanmerkelijke mate tekort geschoten in de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder van de minishovel mocht worden verwacht. Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, dan ook van oordeel dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De gedragingen van verdachte zijn niet toereikend voor het oordeel dat de verdachte de hoogste mate van schuld heeft en dat hij roekeloos heeft gereden. De rechtbank zal verdachte derhalve van dit bestanddeel partieel vrijspreken. Nu de rechtbank reeds heeft overwogen de omstandigheid dat verdachte een hogere concentratie THC in zijn bloed heeft gehad niet te zullen betrekken in de beoordeling of het ongeval te wijten is geweest aan de schuld van verdachte, zal verdachte eveneens partieel worden vrijgesproken van de in artikel 175, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 vervatte en aan verdachte ten laste gelegde wettelijke strafverzwaringsgrond.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Naar het oordeel van de rechtbank kan wel bewezen worden verklaard dat verdachte de minishovel heeft bestuurd, terwijl verdachte een hogere grenswaarde THC in zijn bloed heeft gehad dan toegestaan. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 7 juli 2022, inclusief bijlagen, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022115856 d.d. 29 november 2022, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] .
Bewezenverklaring
Ten aanzien van parketnummer 18.125192.22
De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 9 mei 2022 te Emmen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een mini-shovel voorzien van heftruckvorken, daarmee rijdende vanuit een uitrit van een perceel 79 op de berm van het fietspad van de [adres] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend,
  • dat voertuig te besturen zonder dat hij in het bezit was van het daarvoor vereiste (T) rijbewijs;
  • en zonder dat hij de positionering van de heftruckvorken naar een veilige hoogte had aangepast, zodat deze zich op een hoogte van 88 cm boven het wegdek bevonden;
  • en zonder dat hij, mede gezien het slechte zicht ter plaatse en het type voertuig dat hij bestuurde, voldoende veiligheidsmaatregelen had genomen;
  • en door vanaf het daar gelegen erf / de daar gelegen uitrit;
  • in voorwaartse rijrichting;
  • de berm van het fietspad op te rijden;
  • en dat motorrijtuig met die heftruckvorken zodanig te positioneren, dat de vrije doorgang op dat fietspad ernstig werd belemmerd;
  • zonder de op dat fietspad van rechts komende bromfiets voor te laten gaan,
waardoor tussen dat voertuig en die bromfiets een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [naam] zodanig zwaar letsel heeft bekomen, dat die [naam] uiteindelijk ten gevolge van die verwondingen is komen te overlijden;
2.
hij op 9 mei 2022 te Emmen, een voertuig, te weten een mini-shovel, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 4.9 microgram THC (cannabis) per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Ten aanzien van parketnummer96.045184.23
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 9 juli 2022 te [plaats] , als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs was gevorderd en van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, [adres] , een motorrijtuig (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd;
2.
hij op 9 juli 2022 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 295 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar
nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 18.125192.22
primairovertreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
In de zaak met parketnummer 96.045184.23
overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder parketnummer 18.125292.22 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten en de onder parketnummer 96.045184.23 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht, een ambulante behandeling en een drugs- en alcoholverbod. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van verdachte reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn en - indien en voor zover de rechtbank tot een veroordeling voor artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt - te volstaan met het opleggen van een taakstraf en een deels voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat oplegging van een gevangenisstraf of langere ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen dan dat het rijbewijs van verdachte reeds ingevorderd is geweest ertoe zouden leiden dat het familiebedrijf failliet gaat en zowel verdachte als zijn familie in financiële problemen zullen raken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van 8 mei 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 9 mei 2022, als bestuurder van een minishovel, zonder in het bezit te zijn van een daarvoor geldend rijbewijs, welke was voorzien van heftruckvorken, zodanig gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer, rijdend op een bromfiets, is daarbij tegen de heftruckvorken aangebotst en liep ernstig inwendig letsel op als gevolg waarvan hij uiteindelijk is komen te overlijden. De verdachte had er op bedacht moeten zijn de stand van de heftruckvorken aan te passen, dan wel had hij voorzorgsmaatregelen moeten treffen om het fietspad veilig op te rijden. De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Hiermee heeft verdachte blijk gegeven van een miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer. Verdachte had zich bewust moeten zijn van het te hoge THC-gehalte in zijn bloed en had op dat moment geen motorvoertuig mogen besturen.
Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen van de ouders en vriendin van het slachtoffer is gebleken welke invloed het overlijden van het slachtoffer op hun levens heeft gehad en nog altijd heeft. Zij moeten verder zonder hun zoon en vriend, wiens leven plotseling uit dat van hun is weggerukt. Het leed dat dit veroorzaakt is zeer ingrijpend, onherstelbaar en intens verdrietig. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf in verhouding staat tot het leed van de nabestaanden en geen enkele straf dit leed kan doen wegnemen. Bij de strafoplegging dient de rechtbank echter voor ogen te houden dat een aan verdachte op te leggen straf in verhouding dient te staan tot de mate van verwijtbaarheid van zijn verkeersgedrag en niet in overwegende mate mag worden ingegeven door de ernst van de gevolgen daarvan. Dat neemt niet weg dat de rechtbank begrijpt dat de nabestaanden dit mogelijk anders zien en een straf verwachten die meer tegemoetkomt aan de gevolgen van het overlijden van het slachtoffer en hun verdriet dat dit teweeg heeft gebracht.
Verdachte heeft ter terechtzitting er blijk van gegeven terdege te beseffen welk leed hij heeft veroorzaakt. Verdachte voelt zich schuldig, vooral in de richting van de nabestaanden, en heeft ter terechtzitting oprecht berouw getoond. Hoewel de rechtbank begrijpt dat verdachte nooit een dodelijk ongeval heeft willen veroorzaken zal verdachte moeten leven met de wetenschap dat iemand door zijn schuld is komen te overlijden. De rechtbank acht het dan ook onbegrijpelijk en weegt in het nadeel van verdachte mee dat hij zich op 9 juli 2022 - slechts twee maanden na voornoemd dodelijk ongeval - schuldig gemaakt aan het
rijden onder invloed van alcohol en het rijden terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd
Persoon van verdachte
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, diens jonge leeftijd ten tijde van de strafbare feiten en hetgeen hij heeft verklaard over de psychische gevolgen die het ongeval ook voor hem hebben gehad. Uit het reclasseringsadvies van 8 mei 2023 blijkt ook dat verdachte onderhavig ongeval als een zware last met zich mee draagt, daartoe traumabehandeling heeft gevolgd en meerdere gesprekken heeft gevoerd.
Hoewel verdachte een belaste jeugd heeft gekend, heeft hij zijn praktische leefgebieden thans op orde. Gelet op het feit dat verdachte abstinent is van middelen, fors geschrokken is en thans op zijn hoede is aangaande eventuele risicos, schat de reclassering het recidiverisico als laag in. De reclassering adviseert het volwassenstrafrecht toe te passen en aan verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal melden bij de reclassering, zich - indien nodig - ambulant zal laten behandelen en zich zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol. De reclassering overweegt voorts dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een negatieve invloed zal hebben op de psychische gesteldheid van verdachte en zijn werk en inkomen zal verliezen.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een verkeersovertreding is veroordeeld. De rechtbank leidt daaruit af dat onderhavige strafbare feiten incidenten lijken te zijn geweest.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf voorts aansluiting gezocht bij straffen die voor soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: de oriëntatiepunten). Ten aanzien van het onder parketnummer 18.125292.22 onder 1 primair bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte leiden tot een aanmerkelijke mate van schuld. Volgens de oriëntatiepunten is bij het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld aan de zijde van verdachte - maar zonder dat er sprake is van een in artikel 175, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 vervatte strafverzwarende omstandigheid - waarbij de dood van het slachtoffer is gevolgd een taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar is aangewezen.
Redelijke termijn
Gelet op het tijdsverloop dient de rechtbank bij de strafoplegging voorts rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot een berechting moet komen. Vanaf het moment dat verdachte is verhoord en er gelet op de inhoud van het verhoor van uit mocht gaan dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd, tot aan deze uitspraak van de rechtbank zijn meer dan twee jaren verstreken. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
Strafoplegging
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden. Aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden dat verdachte zich zal melden bij de reclassering en zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs. Om de ernst van de feiten te benadrukken zal de rechtbank daarnaast aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging
van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van verdachte reeds ingevorderd en ingehouden is geweest. De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie gevorderd, mede vanwege de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, het tijdsverloop en de rechtbank de in artikel 175, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 vervatte en aan verdachte ten laste gelegde wettelijke strafverzwaringsgrond niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 9, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het onder parketnummer 18.125192.22 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde en het onder parketnummer 96.045184-23 onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal met de veroordeelde contact opnemen voor het maken van de eerste afspraak;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
een taakstraf voor de duur van 240 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen - bromfietsen daaronder begrepen - voor de duur van 24 maanden.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte,
groot 18 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. E.P. van Sloten en
mr. L.S. Wachters, rechters, bijgestaan door mr. M. Mans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 september 2024.