ECLI:NL:RBNNE:2024:3488
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
Op 6 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18.325771.22, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De vordering was gericht op het vaststellen van een bedrag van 45.286,32 euro dat de veroordeelde zou hebben genoten als wederrechtelijk voordeel uit verduistering. Tijdens de zitting op dezelfde dag heeft de officier van justitie zijn vordering gematigd tot 27.973,54 euro, omdat niet kon worden vastgesteld dat het overige bedrag wederrechtelijk was verkregen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit in de onderliggende strafzaak en stelde dat de vordering tot ontneming afgewezen moest worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2021 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verduistering, maar kon niet vaststellen welk specifiek bedrag aan wederrechtelijk voordeel de veroordeelde had genoten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om het exacte bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over de bedragen die de veroordeelde zich wederrechtelijk had toegeëigend. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij mr. G. Eelsing als voorzitter fungeerde, en is uitgesproken in een openbare terechtzitting.