ECLI:NL:RBNNE:2024:3488

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
18.325771.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 6 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18.325771.22, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De vordering was gericht op het vaststellen van een bedrag van 45.286,32 euro dat de veroordeelde zou hebben genoten als wederrechtelijk voordeel uit verduistering. Tijdens de zitting op dezelfde dag heeft de officier van justitie zijn vordering gematigd tot 27.973,54 euro, omdat niet kon worden vastgesteld dat het overige bedrag wederrechtelijk was verkregen.

De verdediging heeft vrijspraak bepleit in de onderliggende strafzaak en stelde dat de vordering tot ontneming afgewezen moest worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2021 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verduistering, maar kon niet vaststellen welk specifiek bedrag aan wederrechtelijk voordeel de veroordeelde had genoten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om het exacte bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over de bedragen die de veroordeelde zich wederrechtelijk had toegeëigend. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij mr. G. Eelsing als voorzitter fungeerde, en is uitgesproken in een openbare terechtzitting.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18.325771.22
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 6 september 2024 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboorte datum] 1963 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 31 juli 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van 45.286,32 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18.325771.22 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 6 september 2024.

Standpunten

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag zoals genoemd in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gematigd dient te worden tot een bedrag van 27.973,54 overeenkomstig het bedrag zoals ten laste gelegd en bewezen kan worden ter zake van verduistering in de onderliggende strafzaak. Van het overige bedrag kan namelijk niet worden vastgesteld dat verdachte zich dat wederrechtelijk heeft toegeëigend. Derhalve is ook onvoldoende aannemelijk geworden dat het overige bedrag wederrechtelijk verkregen voordeel betreft.
Standpunt van de verdediging
In de onderliggende strafzaak ter zake van verduistering heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Gelet op daarop heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen dient te worden.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van heden, 6 september 2024, in de zaak met parketnummer
18.325771.22 veroordeeld ter zake van het medeplegen van verduistering.
Bewezenverklaard is dat veroordeelde zich tezamen en in vereniging met een ander, in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2021, opzettelijk een hoeveelheid geld dat geheel toebehoorde aan een ander, wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Hoewel de rechtbank in de onderliggende strafzaak van oordeel is dat veroordeelde zich een hoeveelheid geld wederrechtelijk heeft toegeëigend, is de rechtbank anders dan de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden vastgesteld welk bedrag aan wederrechtelijk voordeel veroordeelde heeft genoten. Uit het dossier blijkt onvoldoende duidelijk welke exacte bedragen veroordeelde zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. De rechtbank zal derhalve de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afwijzen.

Beslissing

Wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze beslissing is gegeven door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. E.P. van Sloten en mr. L.S. Wachters, rechters, bijgestaan door mr. A. Kamphuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 september 2024.
Mr. E.P. van Sloten en mr. L.S. Wachters zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.