ECLI:NL:RBNNE:2024:3478

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
AWB_24-2431
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake parkeerbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 10 september 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen de parkeerbelasting. Eiser had op 2 mei 2023 bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar heeft geen beslissing genomen binnen de wettelijk voorgeschreven termijn. Eiser heeft de heffingsambtenaar op 5 januari 2024 in gebreke gesteld, maar er is nog steeds geen uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar binnen zes weken na de uitspraak alsnog een beslissing moet nemen op het bezwaar.

Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 5.000. Ook wordt een bestuurlijke dwangsom vastgesteld van € 1.442, die verschuldigd is vanaf 20 januari 2024 tot 2 maart 2024. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door de heffingsambtenaar moeten worden betaald. De rechtbank wijst ook de wettelijke rente toe over de te vergoeden bedragen, te rekenen vanaf vier weken na de uitspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de mogelijkheid voor betrokkenen om beroep in te stellen bij niet tijdige beslissingen. De rechtbank bevestigt dat eiser recht heeft op een hoorzitting en dat de heffingsambtenaar de nodige stappen moet ondernemen om aan de uitspraak te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2431
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 10 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de heffingsambtenaar volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 2 mei 2023.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een bezwaarschrift, kan de betrokkene in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen beslissing is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. De heffingsambtenaar heeft in dit dossier geen stukken ingediend. De rechtbank gaat daarom uit van de door eiser verstrekte informatie. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 2 mei 2023. Op grond van artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet, doet de heffingsambtenaar, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, uitspraak in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen ingeval het bezwaarschrift niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar. Oftewel: de beslistermijn eindigde in dit geval op 31 december 2023.
4. Eiser heeft de heffingsambtenaar op 5 januari 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn meer dan twee weken voorbijgegaan.
Welke beslistermijn moet aan de heffingsambtenaar worden opgelegd?
5. Omdat de heffingsambtenaar nog steeds geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar dit alsnog moet doen.
5.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de heffingsambtenaar dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn ingebrekestelling heeft aangegeven dat hij niet afziet van het recht te worden gehoord. Eiser verzoekt om een telefonische hoorzitting. De rechtbank ziet hierin aanleiding om te bepalen dat de heffingsambtenaar binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak een besluit neemt op het bezwaar. Eiser moet ervoor zorgen dat hij op korte termijn kan worden gehoord.
Welke rechterlijke dwangsom wordt aan de heffingsambtenaar opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn (zie 5.1) nu nog wordt overschreden door de heffingsambtenaar. Daarbij geldt wel een maximum van € 5.000.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
7. Eiser heeft ook verzocht om een bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [2]
7.1.
De heffingsambtenaar heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 20 januari 2024 tot 2 maart 2024 en bedraagt € 1.442.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de heffingsambtenaar de onder 5.1 genoemde termijn van 6 weken na de verzending van deze uitspraak krijgt om alsnog een uitspraak op bezwaar te doen en in dat verband aan de heffingsambtenaar de onder 6 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
8.1.
De rechtbank stelt ook de door de heffingsambtenaar al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 7.1 berekend.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden plus de daarmee samenhangende dwangsom (gewicht: 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
8.3.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van wettelijke rente over de toe te kennen dwangsom, proceskostenvergoeding en het te vergoeden griffierecht. Deze is, conform vaste rechtspraak, toewijsbaar vanaf 4 weken na de datum van deze uitspraak.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt de heffingsambtenaar op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar aan eiser een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 5.000;
- stelt de door de heffingsambtenaar te betalen dwangsom vast op € 1.442, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan eiser moet vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 weken na deze uitspraak tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 weken na deze uitspraak tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van
R.H. Wolfslag, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2024.
w.g. griffier
w.g. rechter

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.