Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en aftrek van voorarrest. Ook heeft zij gevorderd om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: de 38z-maatregel) aan verdachte op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die medio september 2024 afloopt, zodat verdachte dan kan worden opgenomen in een kliniek in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman ziet geen noodzaak voor oplegging van de 38z-maatregel, omdat verdachte openstaat voor hulpverlening. Indien de rechtbank de 38z-maatregel zal opleggen, zal verdachte daaraan wel meewerken, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Reclassering Nederland d.d. 13 augustus 2024 en van GZ-psycholoog N. van der Weegen d.d. 2 april 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 juli 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Hij heeft een mortierbom geplaatst en afgestoken voor de deur van een restaurant in het centrum van Leeuwarden. De knal van de ontploffing was zo hard, dat de politie de ontploffing op drie kilometer afstand hoorde en direct richting het centrum van Leeuwarden is gereden. Kort voor en ten tijde van de ontploffing waren er meerdere personen aanwezig rondom het restaurant. Het mag een wonder heten dat er niemand (dodelijk) gewond is geraakt en het bij materiële schade is gebleven.
De rechtbank vindt het door verdachte gepleegde feit buitengewoon ernstig. De rechtbank ziet een zorgelijke tendens waarin in toenemende mate mensen die niet betrokken zijn bij een conflict toch bereid worden gevonden om in opdracht van anderen explosieven te plaatsen bij woningen en bedrijven, zo ook in deze zaak. Verdachte heeft, zoals blijkt uit hetgeen hij tegenover onder meer aangever op beeld heeft verklaard, zich in ruil voor de belofte van drugs laten gebruiken om een mortierbom te plaatsen en een ontploffing te veroorzaken, nota bene bij een restaurant waar hij regelmatig gratis broodjes kreeg. Verdachte heeft zijn middelengebruik en verslaving laten prevaleren boven de veiligheid van personen en goederen. Hij heeft levensgevaar voor anderen veroorzaakt en geen respect getoond voor de eigendommen van anderen.
Verdachte heeft op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en plaatst de schuld buiten zichzelf. Hoewel hij bij de politie nog een beroep deed op zijn zwijgrecht, bleef hij ter terechtzitting herhalen dat hij het heeft gedaan, maar dat hij is gebruikt en niet kon nadenken omdat hij op dat moment onder invloed was van cocaïne en methadon. Hij heeft verklaard dat hij zich geen moment heeft afgevraagd of hij door zijn handelen anderen in gevaar kon brengen. Kennelijk kon verdachte echter nog wel dusdanig helder nadenken dat hij, nadat hij de lont had aangestoken, zichzelf in veiligheid kon brengen voordat de bom ontplofte. Immers ter zitting heeft hij verklaard dat hij direct nadat hij het lont had aangestoken, zich uit de voeten heeft gemaakt.
De rechtbank neemt verdachte dit alles bijzonder kwalijk.
De persoonlijke omstandigheden
Verdachte is bekend met (druggerelateerde) verwervingscriminaliteit en ook het onderhavige delict past hierbij. In de periode voorafgaand aan dit delict is verdachte meermalen tot gevangenisstraffen veroordeeld wegens het plegen van vermogensfeiten. Blijkens het psychologisch onderzoek Pro Justitia van GZ-psycholoog N. van der Weegen d.d. 2 april 2024 lijdt verdachte aan een matige verstandelijke ontwikkelingsstoornis en ernstige stoornissen in het gebruik van opioïden en cocaïne. Dit was ook het geval tijdens het onderhavige delict en er lijkt volgens de psycholoog geen scenario denkbaar waarin de stoornissen niet hebben doorgewerkt. Daarbij stelt de psycholoog dat wanneer verdachte weer drugs gaat gebruiken, het risico op nieuwe vermogensdelicten hoog is. Ook de reclassering schat het recidiverisico in op gemiddeld-hoog. De psycholoog adviseert een (korte) klinische behandeling binnen een instelling met expertise op het gebied van mensen met een verstandelijke beperking en stoornissen in middelgebruik, gevolgd door een beschermde of begeleide woonvorm met dagbesteding. Hij zal permanent aangewezen blijven op begeleiding. Het voorgaande kan vormgegeven worden in een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden en een zo lang mogelijke proeftijd, eventueel met toevoeging van de 38zmaatregel, aldus de psycholoog. De reclassering adviseert oplegging van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, een klinische opname in [instelling] , ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het hebben van dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole, alsook de 38z-maatregel. De reclassering heeft contact gehad met [instelling] en verdachte zou daar half september 2024 kunnen worden opgenomen.
Gelet op de bevindingen van de psycholoog is de rechtbank van oordeel dat niet alleen de verslavingsproblematiek, maar ook de matige verstandelijke ontwikkelingsstoornis van verdachte een rol heeft gespeeld bij de besluitvorming en het handelen van verdachte in het onderhavige feit. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank zal daar bij de strafoplegging rekening mee houden.
De straf
Gelet op de ernst van het feit en rekening houdend met de recidive van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden is. Vanwege de ernstige problematiek en verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zal de rechtbank van voornoemde gevangenisstraf 12 maanden voorwaardelijk opleggen. Hieraan zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, omdat de rechtbank het, om herhaling te voorkomen, van belang vindt dat verdachte wordt behandeld en daarnaast begeleiding en reclasseringstoezicht krijgt. Verdachte heeft ter terechtzitting ook aangegeven te zullen meewerken aan die voorwaarden.
De 38z-maatregel
Ter bescherming van de algemene veiligheid van personen en goederen zal de rechtbank de 38z-maatregel opleggen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. Gelet op de rapportage van de psycholoog en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat er een noodzaak bestaat om verdachte na zijn straf onder toezicht te stellen, om het recidiverisico ook in de toekomst te kunnen terugdringen.
De rechtbank sluit zich aan bij de woorden van de psycholoog dat verdachte permanent aangewezen zal zijn op begeleiding. Er is bij verdachte sprake van hardnekkige verslavingsproblematiek en het is een feit van algemene bekendheid dat afkicken met vallen en opstaan gaat. Dit is ook terug te zien in de justitiële documentatie van verdachte, waarin hij in de periodes waarin hij clean was niet met politie en justitie in aanraking kwam en door een terugval in middelengebruik toch weer delicten is gaan plegen. Het voorgaande rechtvaardigt dan ook de oplegging van de 38z-maatregel.
Bij onherroepelijk vonnis van 21 september 2022 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 135 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 5 oktober 2022. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Bij vonnis van de politierechter d.d. 21 augustus 2023 zijn 30 dagen van voornoemde voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer gelegd.
De officier van justitie heeft bij vordering van 29 december 2023 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij haar vordering, maar wel aangevoerd dat al 30 dagen van de voorwaardelijke straf ten uitvoer zijn gelegd. Om die reden heeft zij haar vordering beperkt tot tenuitvoerlegging van 105 dagen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen, subsidiair verzocht een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het feit in de hoofdzaak op te leggen en het voorarrest vervolgens te verrekenen met een toewijzing van de vordering en meest subsidiair verzocht de vordering voor slechts 105 dagen gevangenisstraf toe te wijzen, omdat een deel al eerder ten uitvoer is gelegd.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.
Daarbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat verdachte al een tweede kans heeft gekregen van de politierechter d.d. 21 augustus 2023, die de voorwaardelijke gevangenisstraf toen slechts gedeeltelijk (voor 30 dagen) ten uitvoer heeft gelegd. Ondanks dat verdachte een gewaarschuwd man was, heeft hij toch het onderhavige feit gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte dan ook de consequenties daarvan moet ondervinden, door het restant van de voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten 105 dagen, te ondergaan.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38z en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.