ECLI:NL:RBNNE:2024:3445

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
23/2495
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 27 augustus 2024, wordt het verzoek van eiser om een proceskostenvergoeding afgewezen. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin zijn bezwaar tegen de afwijzing van een tegemoetkoming op grond van de Regeling tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden werd afgewezen. Eiser had eerder in een herzieningsprocedure bij het Gerechtshof vermindering en teruggave van aanslagen premie volksverzekeringen verkregen, waardoor hij geen procesbelang meer had en zijn beroep introk. De rechtbank oordeelt dat de minister niet aan eiser is tegemoetgekomen, omdat de besluiten tot vermindering van de aanslagen door een ander bestuursorgaan, de Inspecteur van de Belastingdienst, zijn genomen. Hierdoor voldoet het verzoek van eiser niet aan de voorwaarden van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast heeft de minister verzocht om eiser te veroordelen in de proceskosten, omdat hij zou hebben geprocedeerd zonder alle relevante informatie te verstrekken. De rechtbank oordeelt echter dat de bijzondere rechtsgang van artikel 8:75a Awb alleen kan worden gebruikt voor het verkrijgen van een uitspraak over de veroordeling van een bestuursorgaan in de kosten die de indiener van het beroepschrift heeft gemaakt. Aangezien eiser zijn beroep heeft ingetrokken, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of er sprake is van misbruik van procesrecht. De rechtbank wijst ook dit verzoek van de minister af.

De rechtbank concludeert dat beide verzoeken om proceskostenvergoeding worden afgewezen, en deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee leden, in aanwezigheid van de griffier. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2495

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. van Dam),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister

(gemachtigde: mr. M.J. in 't Veld en C.E.A. Engels).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van eiser om een veroordeling van de minister in de proceskosten. De rechtbank beoordeelt tevens het verzoek van de minister om een veroordeling van eiser in de proceskosten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst de verzoeken om een proceskostenveroordeling af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 12 april 2023 waarin het bezwaar van eiser is afgewezen. De procedure betrof de afwijzing van een tegemoetkoming op grond van de Regeling tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden (hierna: de Regeling) [1] met betrekking tot de jaren 2007 en 2009.
2.2.
In de beroepsprocedure heeft de minister erop gewezen dat eiser, na een herzieningsprocedure bij het Gerechtshof [ressort], over de jaren 2007 en 2009 vermindering en teruggave van de aanslagen premie volksverzekeringen heeft gekregen. Eiser heeft ter zitting van 12 juni 2024 aangegeven hierdoor geen procesbelang meer te hebben nu er geen sprake meer was van dubbele premielasten, en het beroep in te trekken. Hij heeft zijn reeds eerder ingediende verzoek om een proceskostenvergoeding gehandhaafd.
Ten aanzien van het verzoek van eiser:
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten [2] .
3.1.
Artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is echter niet toepasbaar als de intrekking van een beroep zijn grond vindt in een tegemoetkoming door een ander bestuursorgaan dan het verwerende bestuursorgaan [3] .
Is de minister aan eiser tegemoetgekomen?
3.2.
De rechtbank moet derhalve beoordelen of het de minister is die geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen of dat dat een ander bestuursorgaan is.
3.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. De besluiten tot vermindering van de aanslagen voor premies volksverzekeringen zijn genomen door de Inspecteur van de Belastingdienst, namens de minister van Financiën. De rechtbank stelt vast dat dit een ander bestuursorgaan is dan de minister. De minister heeft in de onderhavige procedure zijn standpunt gehandhaafd dat eiser geen recht had op de tegemoetkoming op grond van de Regeling omdat hij niet aan de toekenningsvoorwaarden voldeed. De rechtbank oordeelt dat de minister dus niet aan eiser is tegemoetgekomen. Eiser heeft door besluiten van een ander bestuursorgaan feitelijk hetzelfde resultaat bereikt, namelijk geen dubbele premielasten in 2007 en 2009, maar dat doet er niet aan af dat de minister de tegemoetkoming is blijven weigeren. Daarbij ziet de rechtbank geen mogelijkheid om, zoals namens eiser ter zitting is verzocht, de Belastingdienst te veroordelen in de proceskosten, nu de Belastingdienst geen partij is in deze procedure.
3.4.
De rechtbank oordeelt dat het verzoek van eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8:75a van de Awb en wijst het verzoek daarom af.
Ten aanzien van het verzoek van de minister:
Moet eiser in de proceskosten worden veroordeeld?
4. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter redelijkerwijs heeft moeten maken. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. [4]
4.1.
De minister heeft verzocht eiser te veroordelen in de proceskosten omdat sprake zou zijn van misbruik van recht. Eiser zou niet alle relevante informatie hebben verstrekt, zoals dat over de jaren 2007 en 2009 verminderingsbeschikkingen waren afgegeven. Omdat de tegemoetkoming op grond van de Regeling bedoeld is om dubbele premieheffing te voorkomen en eiser geen dubbele premies verschuldigd was, heeft hij lichtvaardig geprocedeerd.
4.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Aan beantwoording van de vraag of sprake is van misbruik van procesrecht komt de rechtbank niet toe. Eiser heeft het beroep namelijk ingetrokken en uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever heeft beoogd dat de bijzondere rechtsgang van artikel 8:75a Awb alleen kan worden gebruikt voor het verkrijgen van een uitspraak over de veroordeling van een bestuursorgaan in de kosten die de indiener van het beroepschrift heeft gemaakt, en dus niet over de veroordeling van een andere partij dan het bestuursorgaan of een veroordeling ten behoeve van een andere partij dan de indiener van het beroepschrift [5] .
4.3.
Het verzoek van de minister wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst de verzoeken om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, voorzitter, en mr. T.F. Bruinenberg en mr. H.P. Eckert, leden, in aanwezigheid van mr. L.J. van der Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2024.
De griffier is verhinderd
voorzitter

de uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Stcrt. 24 december 2021, 50396
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.College van het Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) 27 augustus 2002, AWB 02/1113
4.Dit volgt uit artikel 8:75, eerste lid van de Awb.
5.MvT Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 780, nr. 3 (bladzijde 7)