ECLI:NL:RBNNE:2024:338

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
22/1375, 22/1376, 22/1379 en 22/1380
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing bij verkoop bouwkavel en planschadevergoeding

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet voor het jaar 2015. De inspecteur van de Belastingdienst had hen een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij het voordeel van de verkoop van een perceel bouwgrond als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (row) werd aangemerkt. Eisers betogen dat dit resultaat moet worden gezien als compensatie voor door hen geleden planschade. De rechtbank oordeelt dat het voordeel dat eisers hebben behaald met de verkoop van het perceel terecht is aangemerkt als belastbaar row. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een vergoeding van planschade, omdat eisers geen verzoek om planschadevergoeding hebben ingediend volgens de wettelijke procedure. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur beschikte over het vereiste nieuwe feit bij het opleggen van de navorderingsaanslagen aan eiseres. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, waardoor de navorderingsaanslagen in stand blijven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige belastingkamer op 23 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/1375, 22/1376, 22/1379 en 22/1380
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 23 januari 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres,
gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: G. Miedema),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, de inspecteur

(gemachtigde: [gemachtigde inspecteur] ).

Inleiding

Zaaknummers 22/1375 en 22/1376 (aanslagen eiser)
1.1.
De inspecteur heeft voor het jaar 2015 met dagtekening 18 juli 2020 aan eiser een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 234.592. Tegelijk met dit besluit heeft de inspecteur bij beschikking een bedrag van
€ 17.665 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft voor het jaar 2015 met dagtekening 31 juli 2020 aan eiser een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd, berekend naar het maximale bijdrage-inkomen van € 51.976. Tegelijk met dit besluit heeft de inspecteur bij beschikking een bedrag van € 60 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 januari 2022 heeft de inspecteur het bezwaar van eiser tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 gegrond verklaard. De inspecteur heeft de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 verminderd tot een bedrag van € 128.264 en de belastingrente verminderd tot een bedrag van € 8.818.
1.4.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 januari 2022 heeft de inspecteur het bezwaar van eiser tegen de navorderingsaanslag Zvw 2015 ongegrond verklaard.
Zaaknummers 22/1379 en 22/1380 (aanslagen eiseres)
1.5.
De inspecteur heeft over het jaar 2015 met dagtekening 6 maart 2021 aan eiseres een navorderingsaanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 159.313. Tegelijk met dit besluit heeft de inspecteur bij beschikking een bedrag van € 10.318 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.6.
De inspecteur heeft over het jaar 2015 met dagtekening 6 maart 2021 aan eiseres een navorderingsaanslag Zvw opgelegd, berekend naar het maximale bijdrage-inkomen van € 51.976. Tegelijk met dit besluit heeft de inspecteur bij beschikking een bedrag van € 455 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.7.
Bij uitspraken op bezwaar van 20 januari 2022 heeft de inspecteur de bezwaren van eiseres tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en Zvw 2015 ongegrond verklaard.
Alle zaaknummers
1.8.
Eisers hebben op 28 februari 2022 beroep ingesteld tegen de onder 1.3, 1.4 en 1.7 genoemde uitspraken op bezwaar.
1.9.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.10.
Door partijen zijn voor de zitting nadere stukken ingediend.
1.11.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de inspecteur, bijgestaan door [bijstand gemachtigde inspecteur 1] en [bijstand gemachtigde inspecteur 2] .

Feiten

2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2.1.
Eisers zijn in gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2.
Eiser drijft een eenmanszaak onder de naam “ [naam eenmanszaak eiser] ”. Eiseres is in dienstbetrekking bij de [werkgever eiseres] .
2.3.
Over het jaar 2015 hebben eisers aangifte IB/PVV gedaan en beide aanslagen zijn conform de ingediende aangiften opgelegd. De dagtekening van de definitieve aanslag van eiseres is 3 februari 2017.
2.4.
Op 19 mei 2006 hebben eisers een perceel bouwterrein, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [kavelnummer] , ter grootte van 5.784 m², gelegen in het deelgebied [wijk] te [woonplaats] , aangekocht voor een koopsom van € 500.000 plus
€ 95.000 omzetbelasting. Op dit perceel is de eigen woning van eisers gerealiseerd (de woning). Het adres is [adres] te [woonplaats] .
2.5.
Aan de straat [straat] lagen oorspronkelijk zes [kavels] , waarvan de kavel van eisers er één is. Op 2 juli 2013 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [gemeente] (B en W) de notitie “verruiming bouwmogelijkheden [wijk] ” besproken. In de notitie staat vermeld dat in het stedenbouwkundig plan was voorzien dat op elk van deze [kavels] slechts één woning gebouwd mocht worden met een binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid voor maximaal vier woningen per [kavel] . Aangezien sinds de start van het project in 2005 slechts één kavel was verkocht (die van eisers), is door B en W een voorgenomen besluit geformuleerd om de bouwmogelijkheden per [kavel] te verruimen.
2.6.
Naar aanleiding van het voorgenomen besluit van 2 juli 2013 (zie 2.5.) hebben eisers bij brief van 25 september 2013 aan B en W – kort gezegd – aangegeven wat hun zienswijze op de voorgenomen verruiming van de bouwmogelijkheden is. In deze brief staat – voor zover van belang – het volgende:

Mogelijke oplossingsrichting
Indien er een verruiming van de bouwmogelijkheden komt op de [kavels] van [wijk] , zien wij een verruiming van de bouwmogelijkheden op [adres] als een oplossingsrichting om de (plan)schade te kunnen vergoeden. Hiervoor is wel een nadere afspraak over de (gemeentelijke) groenstrook grenzend aan onze kavel noodzakelijk.
Met dit initiatief zijn wij de afgelopen maanden in gesprek gegaan met uw ambtenaren [gemeenteambtenaren] en hebben wij een tweetal voorstellen bekeken.
Voorstel 1: plaatsen van 2 extra woningen op perceel [adres]
Een voorstel voor 2 duurzame/energie-neutrale woningen op het achterste deel van [adres] , waarbij de toegangsweg zal lopen over de gemeentelijke groenstrook. Hiervoor is wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk en moet er iets (juridisch) geregeld worden voor de toegangsweg (recht van overpad of eigendomsoverdracht).
(...)
Een verdere uitwerking van voorstel 1 heeft daardoor onze voorkeur.
Voordat wij het gemaakte schetsontwerp voor voorstel 1 verder uitwerken ontvangen wij van u graag een aanbod voor het gebruik van de groenstrook als toegangsweg naar de te bouwen woningen op [adres] .
Wij denken hierbij aan twee opties:
a) overdracht van eigendom voor een symbolisch bedrag;
b) recht van overpad met als tegenprestatie het onderhouden van de groenstrook.
Wij menen dat beide opties ook voordelen voor de gemeente heeft (geen planschadeclaim, geen toekomstige onderhoudskosten groenstrook).
2.7.
Op 19 november 2013 heeft B en W een beslissing genomen over een vervolgadvies omtrent de verruiming van de bouwmogelijkheden op de [kavels] . Hierin staat – voor zover van belang – het volgende:

“Hoe nu verder

(…)
In het huidige bestemmingsplan is het reeds mogelijk om maximaal vier woningen in een bouwmassa op elk [kavel] te bouwen. Voor de zes [kavels] betekent dit dat er maximaal 24 woningen zouden kunnen komen. Voorgesteld wordt om dit als richtlijn op te nemen in het veldpaspoort.

[adres]

[adres] , neemt een bijzondere positie in omdat op dit [kavel] al één woning is gebouwd. De bewoners, [eiseres] en [eiser] , hebben aangegeven dat zij om diverse redenen nadenken over een invulling van hun [kavel] met meerdere woningen. Hierover zijn ambtelijk ook al gesprekken met hen gevoerd, waarin de mogelijkheden voor meer woningen op [de kavel] zijn verkend.
(...)
Ten behoeve van de woningbouw achter op [de kavel] en de aanleg van een oprit naar de twee extra woningen is gesproken over de aangrenzende strook gemeentegrond op [de kavel] (…)
Uiteindelijk is overeengekomen om over te gaan tot eigendomsoverdracht van de grond. Aangezien de strook grond grotendeels wordt benut voor de aanleg van een toegangsweg/oprit was verkoop voor het tarief van bouwgrond niet realistisch. Bovendien heeft de verkoop voor de gemeente een tweeledig financieel voordeel. Enerzijds hoeft deze strook niet meer door de gemeente onderhouden te worden, wat structureel ruwweg € 2.000 per jaar scheelt voor maaiwerk en onderhoud van de slootkanten. Anderzijds word in de koopovereenkomst opgenomen dat in het koopbedrag tevens eventuele planschade vanwege toekomstige ontwikkelingen op de overige eilanden is verdisconteerd. Deze argumenten rechtvaardigen verkoop van de strook grond voor het gangbare tarief van snippergroen in [wijk] , ofwel € 10,00 per m2. De totale koopsom wordt € 25.620,00 excl 2% overdrachtsbelasting en kosten koper.
(...)
Bestemmingsplan
Gestart is met een herziening van het bestemmingsplan [wijk] . De verruiming van de bouwmogelijkheden op de [kavels] in [wijk] wordt echter niet op voorhand al meegenomen in dit bestemmingsplan. Indien dit wel opgenomen zou worden, zou dit direct een titel voor indienen van planschadeclaims zijn, terwijl nog onzeker is hoeveel woning uiteindelijk gebouwd zullen worden.
2.8.
Op 20 februari 2014 hebben eisers een perceel grond, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [kavelnummer] , ter grootte van 2.562 m², aangekocht van de gemeente [gemeente] tegen een koopsom van € 25.260. Dit betreft de groenstrook (zie 2.6.), grenzend aan het perceel van de woning van eisers. Op dezelfde dag hebben eisers een zogenoemde planschadeovereenkomst gesloten met de gemeente [gemeente] . Hierin staat – voor zover van belang – het volgende:

In aanmerking nemende:
dat de verzoeker bij de gemeente een verzoek heeft ingediend om een planologische maatregel ten behoeve van het bij hem in eigendom zijnde perceel, plaatselijk bekend [adres] op te nemen in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “ [wijk] ”, namelijk het op dit perceel mogelijk maken van twee additionele woningen;
dat de gemeente pas dan kan besluiten tot deze planologische maatregel als daarbij sprake is van een goede ruimtelijke ordening;
dat de gemeente uit eerste onderzoek niet is gebleken van doorslaggevende planologische beletselen om mee te werken aan het gemelde verzoek, aangezien het verzoek voldoet aan de kaders gesteld in het “Veldpaspoort [kavels] [wijk] ”;
dat er echter uit de planologische maatregel zoals deze door de verzoeker wordt verzocht, planschade kan voortvloeien om welke reden er bij de gemeente gerede twijfel bestaat over de vereiste economische uitvoerbaarheid van deze planologische maatregel;
dat de gemeente bereid is de planologische maatregel zoals deze door de verzoeker is verzocht, op te nemen in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “ [gemeente] – [wijk] ” en dit verder in procedure te brengen, onder voorwaarde dat de verzoeker zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van deze planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende voor tegemoetkoming in aanmerking komende planschade evenals de kosten van advies van een onafhankelijke planschadeadviseur volledig aan de gemeente te compenseren, voor zover deze planschade veroorzaakt wordt door de planologische maatregel ten behoeve van perceel [adres] ;
dat de gemeente een Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente [gemeente] 2008 heeft vastgesteld op grond waarvan de verzoeker betrokken wordt bij de behandeling en beoordeling van aanvragen om tegemoetkoming in planschade, voorzover deze planschade veroorzaakt wordt door de planologische maatregel ten behoeve van perceel [adres] .
(...)

Artikel 2

De gemeente zal de planologische maatregel zoals deze door de verzoeker is verzocht en door de gemeente nader is en wordt vormgegeven in procedure brengen als onderdeel van bestemmingsplan “ [gemeente] – [wijk] ”.

Artikel 4

De verzoeker verbindt zich om aan de gemeente het totale bedrag te compenseren van de planschade evenals de advieskosten die onherroepelijk voor tegemoetkoming door de gemeente in aanmerking komt en die voortvloeit uit de planologische maatregel zoals deze naar aanleiding van het door de verzoeker ingediende verzoek door de gemeente wordt vastgesteld, respectievelijk verleend en in werking treedt.
2.9.
Bij akte van 14 december 2015 hebben eisers een perceel bouwgrond, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [kavelnummers] , ter grootte van respectievelijk 1.125 m² en 395 m², geleverd aan derden tegen een koopsom van € 250.000 (excl. 6% overdrachtsbelasting). Het perceel bestaat voor 1.125 m² uit het in 2014 gekochte perceel (zie 2.8.) en voor 395 m² uit het in 2006 gekochte perceel (zie 2.4.). Op het perceel is een woning gebouwd. Het adres is [adres verkochte kavel 1] .
2.10.
Bij brief van 4 december 2019 heeft eiser bij de inspecteur een verzoek om vooroverleg ingediend over de fiscale behandeling van de verkoop van de woning op de kavel [adres verkochte woning] . In dit verzoek staat – voor zover van belang – het volgende:

[eiser] drijft de onderneming [naam eenmanszaak eiser] . De onderneming heeft als doel het drijven van een organisatieadviesbureau op het gebied van bouwmanagement. Enige jaren geleden heeft de familie [eisers] een grote bouwkavel gekocht te [adres] . Inmiddels is de kavel kadastraal gesplitst en zijn er naast [adres] , twee bouwkavels ontstaan ( [adres verkochte kavel 1] en [adres verkochte woning] ). [adres verkochte kavel 1] is in 2016(opmerking rechtbank: bedoeld wordt 2015)
verkocht. Op de tweede kavel ( [adres verkochte woning] ) heeft [eiser] een schuurwoning ontworpen. Deze wordt nu afgebouwd en kan naar verwachting eind maart 2020 worden opgeleverd. Aangezien er al vergevorderde onderhandelingen met een koper gaande zijn zou cliënt graag vooraf zekerheid willen over de fiscale behandeling van de nieuwbouw.

Inkomstenbelasting

Cliënt is van mening dat het bouwproject behoort tot de inkomsten uit overige werkzaamheden. De reden daarvan is het incidentele karakter van de bouwactiviteiten. Vooralsnog is het nieuwbouwproject door [eiser] nog niet in de administratie verwerkt. De bouwkavel is dus ook nog niet geactiveerd op de balans van een werkzaamheid. Deze administratieve verwerking zal uiteraard nog plaatsvinden.

Voor het bepalen van het resultaat van de werkzaamheid moet rekening worden gehouden met de waarde van de ingebrachte bouwkavel. Deze waarde wordt bepaald op het moment van de aanvang van de werkzaamheid. Cliënt gaat daarbij uit van een waarde van € 250.000, hetzelfde bedrag als waarvoor de vergelijkbare kavel [adres verkochte kavel 1] is verkocht. Een afschrift van de afrekening treft u als bijlage. Graag verneem ik of u kunt instemmen met deze fiscale boekwaarde van de grond.
Het verwachte resultaat van de nieuwbouw bedraagt ca. € 60.000.
2.11.
De inspecteur heeft met dagtekening 18 juli 2020 en 31 juli 2020 aan eiser de in geschil zijnde navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en Zvw 2015 opgelegd (zie 1.1. en 1.2.). Het door de inspecteur berekende resultaat van € 214.000 behaald met de verkoop van het perceel [adres verkochte kavel 1] wordt volledig bij eiser in aanmerking genomen.
2.12.
In de motivering van zijn bezwaar van 2 november 2020 heeft eiser aangegeven dat hij meer subsidiair van mening is dat het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (row) slechts voor de helft bij hem in aanmerking kan worden genomen, omdat de verkoop de gezamenlijke eigendom betreft van een onverdeelde helft van een onroerende zaak. De andere helft behoort toe aan eiseres.
2.13.
De inspecteur heeft per brief van 14 januari 2021 contact gezocht met de gemeente Westerkwartier (voorheen gemeente [gemeente] ) en verzocht om informatie te verstrekken. In deze brief staat – voor zover van belang – het volgende:

Vaststaat dat in de koopsom een bedrag voor planschade is verdisconteerd. Door het uitvoeren van deze transactie heeft een vergoeding van planschade in natura plaatsgevonden.
Voor de Inkomstenbelastingheffing van [eisers] is het van belang om de verrekende planschade te waarderen.
1.
Graag ontvang ik van u het volledige dossier dat aan deze transactie ten grondslag ligt ter inzage;
2)
Indien dit niet uit het dossier blijkt: kunt u aangeven wat de prijs voor de grond was geweest die [eisers] aan de gemeente hadden moeten betalen indien ergeen planschadeverrekend zou worden? Waarbij dus verder wel rekening gehouden wordt met alle feiten en omstandigheden die op dat moment aan de orde waren.
Of kunt u anders een indicatie geven van de prijs die zonder verrekening van planschade gevraagd zou zijn door de Gemeente?
2.14.
Per e-mail van 5 februari 2021 heeft de gemeente – voor zover van belang – als volgt gereageerd:

In uw brief geeft u aan :” Vaststaat dat in de koopsom een bedrag voor planschade is verdisconteerd. Door het uitvoeren van deze transactie heeft een vergoeding van planschade in natura plaatsgevonden.” Dit is niet juist. In de koopovereenkomst staat dat eventuele toekomstige planschade welke zou kunnen ontstaan, is verrekend in de koopsom. De strook grond is in 2014 verkocht voor een bedrag van € 10,00 per m2, wat destijds het gangbare tarief was de verkoop van zogeheten overhoeken in de rand van de wijk [wijk] .
De passage over de planschade is in de koopovereenkomst opgenomen om te voorkomen dat, indien later zou blijken dat er sprake zou zijn van planschade vanwege de verruiming van bouwmogelijkheden op aangrenzende percelen, [eisers] hier geen aanspraak op zouden kunnen maken. Zij profiteerden immers zelf ook van de verruiming van bouwmogelijkheden, die ook gold voor hun eigen perceel. Door de aankoop van de strook grond konden zij namelijk twee woningen extra bouwen op hun perceel. De grond was nodig om deze twee extra woningen te ontsluiten.
Planschade ontstaat wanneer de planologische situatie wijzigt en dit een planologisch nadeliger situatie oplevert. Dat is hier niet aan de orde. Er heeft geen bestemmingsplanwijziging plaatsgevonden om de bouwmogelijkheden te kunnen verruimen, dit paste ook binnen de oude planologie. In een planschaderisicoanalyse die SAOZ in 2018 heeft opgesteld wordt geconcludeerd: “Wanneer de nieuwe verkavelingsdichtheid en-opzet wordt vergeleken met het planologische regime van het bestemmingsplan “ [wijk] ” uit 2007 is voor geen van omliggende woningen een relevant nadeliger situatie ontstaan, zodat wij de op basis van artikel 6.1 Wro te vergoeden indirecte planschade taxeren op: NIHIL”. Deze planschaderisicoanalayse is in 2018 tevens verstrekt aan de [eisers] .
Pas na vaststelling dat er sprake is van planschade, kan een berekening worden gemaakt van een bedrag. Daar zijn we hier niet aan toegekomen, omdat er geen sprake was van planschade. Het tarief wat in 2014 betaald is voor de grond, was het normale tarief voor verkoop van overhoeken. Hier heeft geen verrekening in plaats gevonden, niet in geld en evenmin in natura.
2.15.
De inspecteur heeft per e-mail van 19 februari 2021 vervolgvragen gesteld aan de gemeente, die op 25 februari 2021 – voor zover van belang – door de gemeente als volgt zijn beantwoord (onderstreept):

1) Kunt u mij nogmaals bevestigen dat waar in de akte gesproken wordt over een verrekening, deze feitelijk niet plaatsgevonden heeft?Aangezien de strook grond grotendeels werd benut voor de aanleg van een toegangsweg/oprit was verkoop voor het tarief van bouwgrond niet realistisch. Bovendien heeft de verkoop voor de gemeente een tweeledig financieel voordeel. Enerzijds hoefde deze strook niet meer door de gemeente onderhouden te worden, anderzijds werd in de koopovereenkomst opgenomen dat in het koopbedrag tevens eventuele planschade vanwege toekomstige ontwikkelingen op de overige eilanden is verdisconteerd. Deze argumenten rechtvaardigen verkoop van de strook grond voor het gangbare tarief van snippergroen in [wijk] , ofwel € 10,00 per m2.
[eisers] doen middels de clausule over de eventuele toekomstige te claimen planschade afstand van hun recht om deze schade eventueel in de toekomst te claimen. Begrijpelijk is dat de Gemeente hierbij gebaat is om dit op deze manier af te kopen.
Maar wat is het belang geweest voor [eisers] om afstand te doen van dit recht? De strook hebben ze gekocht voor het normale gangbare tarief, hierbij hebben zij geen voordeel gehad, toch zijn ze akkoord gegaan met het opnemen van de planschade-clausule in de koopovereenkomst.
2) Wat is volgens u het belang geweest voor [eisers] om akkoord te gaan met de planschade-clausule?Met de aankoop van de strook grond werd het voor hen mogelijk om twee extra woningen op hun perceel te ontsluiten en te bouwen. Het vergroten van hun perceel met de gekochte strook leidt tot meer mogelijkheden om de extra woningen op het perceel op een landschappelijk fraaie wijze te positioneren. Met de aankoop van de strook hebben zij twee kavels met woningen op hun perceel kunnen verkopen, wat financieel voordeel met zich mee heeft gebracht.
(...)
4) Heeft de gemeente de groenstrook voorafgaand aan de verkoop nog laten taxeren? Zo ja, dan ontvang ik deze taxatie graag van u.Nee, dit betrof het gebruikelijke tarief wat ook elders in de rand van de wijk [wijk] werd gehanteerd voor groenstroken.
[eisers] hebben op 9 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming van planschade, dit verzoek is op 22 juni 2020 door de gemeente afgewezen.
5) Hoe verhoudt dit verzoek zich tot de clausule in de koopovereenkomst van de groenstrook dat geen beroep meer zal worden gedaan op eventuele toekomstige planschade?Een clausule zoals deze ziet op de laatste zinsnede van artikel 6.1, lid 1 Wro. Namelijk: “voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd”. Het verzoek om tegemoetkoming in planschade is in dit geval afgewezen omdat er geen planologisch nadeel (geen schade) is geconstateerd. De adviseur is daarom niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van een schade in het kader van eventuele voorzienbaarheid of een schadewaardering. In het kader van dat laatste zou het verkoopcontract voor de groenstrook zijn betrokken, om te beoordelen of de eventuele planologische schade (deels) anderszins verzekerd was. Met andere woorden, dan zou worden beoordeeld of er naast nadeel ook sprake is van voordeel van dezelfde planologische wijziging, die tegen elkaar zouden kunnen worden weggestreept. Nu er in casu geen sprake is van schade, is aan een weging van de schade dan ook niet toegekomen.
2.16.
Met dagtekening 6 maart 2021 heeft de inspecteur aan eiseres de in geschil zijnde navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en Zvw 2015 opgelegd (zie 1.5. en 1.6.).
2.17.
Op 16 maart 2021 heeft de inspecteur aan eiser de voorgenomen uitspraak op bezwaar gestuurd. Hierin geeft hij aan dat volgens hem geen sprake is van civielrechtelijk vastgestelde planschade. Volgens de inspecteur wordt voldaan aan de eisen om het resultaat dat is behaald met de verkoop van het perceel in 2015 te belasten als row. Omdat eisers wensen dat het resultaat 50/50 wordt verdeeld, bedraagt het aan ieder van hen toe te rekenen resultaat € 107.672. Het resultaat is als volgt berekend:
Netto opbrengst verkoop perceel in 2015
€ 234.716,30
43,9% van de aankoopprijs inclusief 2% ovb van € 26.132,40
€ 11.472,12 -/-
onttrekking 00.03.95 Ha oorspronkelijke EW-perceel, aangesloten bij € 20 per m2 bij opleggen navorderingsaanslag
€ 7.900,00 -/-
Resultaat (afgerond)
€ 215.344

Beoordeling van het geschil

3. De rechtbank beoordeelt de vraag of het voordeel dat eisers hebben behaald met de verkoop van het perceel belastbaar is als row. Het geschil spitst zich daarbij allereerst toe op de vraag of het behaalde resultaat moet worden gezien als compensatie voor de planschade die eisers stellen te hebben geleden. Is geen sprake van een vergoeding van planschade dan zal de rechtbank beoordelen of de inspecteur het resultaat terecht en tot het juiste bedrag heeft gerekend als row. Ten aanzien van de navorderingsaanslagen aan eiseres zal de rechtbank ook nog beoordelen of de inspecteur wel beschikte over het vereiste nieuwe feit. Hoewel dit voor eiseres het meest verstrekkende verweer is, zal de rechtbank dit verweer als laatste bespreken. De overige beroepsgronden van eiser en eiseres zijn immers gelijk zodat de rechtbank alle beroepsgronden hoe dan ook moet bespreken. Als de conclusie ten aanzien van de overige beroepsgronden zou zijn dat de inspecteur ten onrechte heeft nagevorderd, dan komt de rechtbank aan de beoordeling van het nieuwe feit niet meer toe.
4. De rechtbank is van oordeel dat het voordeel dat eisers hebben behaald met de verkoop van het perceel terecht en tot het juiste bedrag is gerekend tot het belastbaar row. Ook is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur beschikte over het vereiste nieuwe feit bij het opleggen van de navorderingsaanslagen aan eiseres. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het behaalde resultaat aan te merken als vergoeding voor planschade?
5.1.
Eisers stellen dat het resultaat dat zij hebben behaald met de verkoop van het perceel moet worden gezien als compensatie in natura voor de door hen geleden planschade. Eisers stellen dat door de herinrichting van de andere eilanden hun woning in waarde is gedaald. Volgens eisers heeft de gemeente, om te voorkomen dat een verzoek tot planschade zou worden ingediend, contact met hen gezocht om tot een oplossing te komen. Partijen zijn daarbij tot overeenstemming gekomen. De compensatie bestaat volgens eisers allereerst uit de mogelijkheid die hen is geboden om de groenstrook te kopen voor een lagere waarde. Daarnaast heeft de gemeente aan eisers toestemming gegeven om hun eigen kavel te herverkavelen en de nieuwe kavels te verkopen. Eisers wijzen ter onderbouwing van dit standpunt op de beslissing van B en W van 19 november 2013 (zie 2.7.) en de planschadeovereenkomst (zie 2.8.) die zij met de gemeente hebben gesloten.
5.2.
De inspecteur betwist dat er sprake is van geleden planschade in de zin van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Voor de onderbouwing van dit standpunt verwijst hij naar de informatie die hij van de gemeente heeft gekregen (zie de punten 2.13. tot en met 2.15.).
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 6.1 van de Wro kan door
B en W een vergoeding voor planschade worden toegekend als een onroerende zaak in waarde vermindert door een besluit in de ruimtelijke ordening. Het toekennen van de vergoeding gebeurt op grond van de aanvraag van de verzoeker. Een vergoeding van planschade voor de eigen woning is onbelast in de inkomstenbelasting, omdat de voordelen van de eigen woning, op grond van artikel 3.112 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001), forfaitair worden vastgesteld.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een vergoeding van planschade. Het standpunt van eisers dat dit wel het geval is, vindt geen steun in de feiten. Ter zitting hebben eisers desgevraagd verklaard dat zij niet hebben verzocht om vergoeding van de nu gestelde planschade overeenkomstig de door de Wro voorgeschreven wijze. De inspecteur heeft hierop verklaard dat er dus door B en W ook nooit een beslissing is genomen op dit verzoek. Ook de planschadeovereenkomst die tussen partijen is gesloten biedt geen grond voor het standpunt van eisers dat sprake is van door hen geleden planschade. In de planschadeovereenkomst is enkel geregeld dat de planschade die door de verkoop van de groenstrook mogelijk ontstaat bij andere omwonenden door de gemeente verhaald kan worden op eisers. Deze overeenkomst ziet dus niet op de door de eisers gestelde eigen planschade.
5.5.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het met de verkoop van het perceel behaalde voordeel niet kan worden gekwalificeerd als compensatie in natura voor door eisers gestelde eigen planschade.
Is het resultaat aan te merken als row?
6.
6.1.
Eisers stellen dat het resultaat dat zij behaald hebben met de verkoop van het perceel niet is aan te merken als row als bedoeld in artikel 3.90 in verbinding met artikel 3.91, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet IB 2001. Eisers stellen dat niet is voldaan aan de vereisten dat het voordeel moet zijn beoogd of in redelijkheid kon worden verwacht. Aangezien eisers het behaalde voordeel wilden compenseren met hun geleden schade kan er volgens hen geen sprake zijn van een voordeel.
6.2.
Volgens de inspecteur is wel voldaan aan alle bronvereisten. Eisers wisten op het moment dat zij de groenstrook aankochten dat ze de kavel zouden herverkavelen en de verschillende kavels zouden gaan verkopen, zo stelt de inspecteur. Doel daarbij was juist om een voordeel te behalen en dit was ook redelijkerwijs te verwachten. De inspecteur wijst daarbij ook op de kennis en ervaring waarover eiser beschikt als ondernemer op het gebied van bouwmanagement.
6.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Een voordeel uit een werkzaamheid kan alleen als resultaat uit overige werkzaamheden worden belast, indien er sprake is van het verrichten van arbeid in het economische verkeer, waarbij voordeel wordt beoogd en welk voordeel redelijkerwijs kan worden verwacht. Deze voorwaarden dienen in onderlinge samenhang te worden beoordeeld. De rechtbank stelt voorop dat op de inspecteur de last rust om feiten en omstandigheden aan te voeren – en bij betwisting daarvan door eisers aannemelijk te maken – dat sprake is van een werkzaamheid.
6.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat het resultaat is behaald door het verrichten van arbeid en ook niet dat is deelgenomen aan het economisch verkeer. De rechtbank zal daarom enkel beoordelen of het voordeel dat is behaald met de verkoop van het perceel ook door eisers was beoogd en redelijkerwijs was te verwachten. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is. Eiser drijft een onderneming op het gebied van bouwadvies en heeft in dat kader meer kennis en deskundigheid van de verrichte werkzaamheden dan de gemiddelde persoon. Bovendien was het voordeel voor eisers te verwachten gezien de medewerking van de gemeente en de mogelijkheid voor eisers om de aangekochte groenstrook te kunnen verkopen als bouwgrond, waarbij geldt dat een m² groenstrook een aanzienlijk lagere prijs kent dan een m² bouwgrond. Eisers beoogden ook om met de verkoop voordeel te behalen, en wel om hiermee, zoals zij zelf stellen, de door hen geleden planschade te compenseren. Zoals de rechtbank hiervoor onder 5.4. en 5.5. heeft overwogen en geconcludeerd was er geen sprake van planschade die voor compensatie in aanmerking kwam. Dat doet er echter niet aan af dat eisers het door hen behaalde voordeel hebben beoogd. Er is daarmee voldaan aan de bronvereisten.
6.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het resultaat dat eisers hebben behaald met de verkoop van het perceel grond in 2015 moet worden aangemerkt als belastbaar row in de zin van artikel 3.90 in verbinding met artikel 3.91, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet IB 2001.
Is het resultaat al dan niet tot een te hoog bedrag berekend?
7.
7.1.
Vervolgens dient de omvang van het resultaat dat eisers hebben behaald te worden bepaald. Eisers betogen dat het resultaat niet juist is berekend, omdat door de inspecteur is uitgegaan van een onjuist aanvangsmoment voor het row-regime. In juli 2015 zijn eisers overgegaan tot de kadastrale splitsing van het gehele perceel; daarvóór behoorde het perceel nog tot de eigen woning. Het aanvangsmoment van het row-regime kan volgens eisers niet eerder zijn gelegen dan na beëindiging van het eigen woning regime, dus na de kadastrale splitsing. Een vergelijking met de prijzen waarvoor de gemeente de omringende kavels verkocht rondom juli 2015, leidt er volgens eisers toe dat de inbrengwaarde van het perceel gesteld moet worden op € 234.716. Dit is ook het verkoopresultaat geweest waardoor per saldo een resultaat van nihil is behaald, zo stellen eisers.
7.2.
De inspecteur heeft betoogd dat hij is uitgegaan van het juiste aanvangsmoment van het row-regime en de juiste inbrengwaarde van het perceel. Het aanvangsmoment is volgens de inspecteur gelegen in 2014. Dit is namelijk het moment dat eisers de groenstrook hebben aangekocht, om de plannen voor de herverkaveling en de verkoop van de kavels te kunnen realiseren. Reeds op dat moment bestond het voornemen om het perceel groenstrook uiteindelijk te verkopen als bouwgrond. De aankoop van de groenstrook dient daarom voor het aankoopbedrag op de balans geactiveerd te worden. Voor de waardering van het overige gedeelte (395 m²) van het perceel sluit de inspecteur aan bij de taxatiewaarde van € 20 per m² zoals door de taxateur is voorgesteld.
7.3.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het resultaat tot het juiste bedrag heeft berekend. Uit de stukken in het dossier leidt de rechtbank af dat eisers vanaf 2013 verschillende werkzaamheden hebben verricht voorafgaand aan de verkoop van het perceel. Zo hebben eisers op 25 september 2013 een brief gestuurd naar de gemeente (zie 2.6.) met daarin meerdere voorstellen voor de herinrichting van [de kavel] . Daaropvolgend hebben meerdere gesprekken tussen eisers en de gemeente plaatsgevonden over deze herinrichting. Al deze werkzaamheden houden direct verband met het omvormen van één kavel in drie kavels en de verkoop van twee van deze kavels. Omdat de werkzaamheden naar het oordeel van de rechtbank reeds in 2013 zijn gestart, kan niet gezegd worden dat het aanvangsmoment van 2014 van de inspecteur te vroeg is. Dit brengt met zich mee dat eisers bij aankoop van de groenstrook deze hadden moeten activeren voor de waarde in het economisch verkeer op hun openingsbalans. Dit geldt ook voor het overige gedeelte van het perceel van 395 m² dat voor € 20 per m² is gewaardeerd. De inbrengwaarde van dit gedeelte van het perceel is door de inspecteur onderbouwd met een advies van een taxateur en is bovendien niet als zodanig betwist door eisers. De rechtbank gaat daarom uit van de inbrengwaarde van het perceel zoals door de inspecteur is vastgesteld en concludeert dat het resultaat van € 215.344 tot het juiste bedrag is berekend.
Conclusie aanslagen eiser
8.
8.1.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en Zvw 2015 van eiser niet tot te hoge bedragen vastgesteld.
8.2.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikkingen belastingrente.
Beschikt de inspecteur over een nieuw feit ten aanzien van eiseres?
9.
9.1.
Eiseres heeft het standpunt ingenomen dat de aan haar opgelegde navorderingsaanslagen vernietigd moeten worden, omdat de inspecteur geen nieuw feit heeft. In 2019 heeft eiser weliswaar het verzoek om vooroverleg ingediend bij de inspecteur, maar uit de daarop volgende correspondentie blijkt volgens eiseres dat een eventueel belastbaar resultaat niet alleen bij eiser had moeten opkomen, maar ook voor de helft aan haar toegerekend had moeten worden. Nu de inspecteur ervoor heeft gekozen om het enkel bij eiser in aanmerking te nemen, is geen sprake meer van een nieuw feit ten aanzien van eiseres, dat navordering rechtvaardigt.
9.2.
De inspecteur heeft betoogd dat hij wel beschikt over het vereiste nieuwe feit. De inspecteur heeft het resultaat in eerste instantie enkel bij eiser in aanmerking genomen, omdat het verzoek om vooroverleg ook alleen namens eiser was ingediend. Daarnaast is volgens de inspecteur, tijdens de gesprekken en in de schriftelijke stukken, nooit uitdrukkelijk aan de orde geweest dat het resultaat bij ieder voor de helft moest opkomen.
9.3.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 16, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een navorderingsaanslag kan worden opgelegd als sprake is van een nieuw feit. Van een nieuw feit is sprake als dit betreffende feit bij de inspecteur ten tijde van het opleggen van de definitieve aanslag nog niet bekend was of bekend had moeten zijn.
9.4.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur wel beschikte over een nieuw feit dat navordering bij eiseres rechtvaardigt. De definitieve aanslag van eiseres is op
3 februari 2017 vastgesteld. De inspecteur is op zijn vroegst op de hoogte geraakt van het mogelijke row op het moment dat eiser zijn verzoek tot vooroverleg heeft ingediend. Het verzoek tot vooroverleg is door eiser met zijn brief van 4 december 2019 (zie 2.10.) bij de inspecteur ingediend. Omdat deze datum is gelegen ná de datum van de definitieve aanslag van eiseres, is sprake van een nieuw feit en mocht de inspecteur navorderen.
Conclusie aanslagen eiseres
10.1.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen
IB/PVV 2015 en Zvw 2015 van eiseres terecht en niet tot te hoge bedragen opgelegd.
10.2.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikkingen belastingrente.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de navorderingsaanslagen in stand blijven. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Praamstra, voorzitter, en mr. F. Brekelmans en mr. P.P.D. Mathey-Bal, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.