ECLI:NL:RBNNE:2024:3346

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
LEE 24/3341
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom voor herplanting van houtsingels

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 30 augustus 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van een ondernemer behandeld. De ondernemer heeft een last onder dwangsom opgelegd gekregen, waarbij hij verplicht is om enkele gekapte houtsingels te herplanten voor 15 november 2024. Indien hij hier niet aan voldoet, kan hij geconfronteerd worden met dwangsommen tot maximaal € 82.500,-. De ondernemer vreest dat er niet tijdig een besluit op zijn bezwaar tegen deze last zal worden genomen en vraagt de voorzieningenrechter om de last op te schorten.

Het college van gedeputeerde staten heeft echter aangegeven dat zij uiterlijk twee weken voor het verstrijken van de begunstigingstermijn, dat wil zeggen voor 31 oktober 2024, een besluit op het bezwaar zal nemen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, omdat er voldoende tijd is voor het college om een beslissing te nemen voordat de begunstigingstermijn verstrijkt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook af, met de overweging dat het verzoek kennelijk ongegrond is. Dit betekent dat de ondernemer de last onder dwangsom moet naleven en dat er geen proceskostenveroordeling wordt opgelegd.

De uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, in aanwezigheid van griffier mr. A.P. Voorham, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3341

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. P.J.G. Goumans),
en

Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen, het college

(gemachtigde: J.F. Meijer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de last onder dwangsom van 26 april 2024. Verzoekster moet voor 15 november 2024 -kort gezegd- enkele houtsingels herplanten. Doet zij dit niet conform de opgelegde last, dan moet zij dwangsommen van maximaal € 82.500,- betalen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.2.
Met het bestreden besluit van 26 april 2024 heeft het college de last onder dwangsom opgelegd. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De hoorzitting van de commissie Rechtsbescherming is gepland op 6 september 2024.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Het college heeft aangegeven uiterlijk 31 oktober 2024 een besluit op het bezwaar te kunnen nemen. Dit betekent dat er voor het verstrijken van de begunstigingstermijn duidelijkheid is over de vraag of het college de last ongewijzigd in stand laat.
2.1.
Verzoekster heeft aangegeven dat zij tussen 31 oktober 2024 en datum waarop de begunstigingstermijn verstrijkt onvoldoende tijd heeft om aan de last te kunnen voldoen. De voorzieningenrechter overweegt dat – mocht dit daadwerkelijk het geval zijn –het college hiermee rekening kan houden in zijn beslissing op het bezwaar.
2.2.
De conclusie is dat er geen enkel spoedeisend belang is.
Conclusie en gevolgen
3. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.