ECLI:NL:RBNNE:2024:332

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
189569
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen en gezagskwesties in een complexe familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 februari 2024 een tussenbeschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige A] en [de minderjarige B]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [de minderjarige A], geboren in 2015, ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Hij heeft aangegeven bang te zijn voor zijn moeder en heeft geen contact meer met haar. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om ondertoezichtstelling van [de minderjarige A] en heeft ook zorgen geuit over de ontwikkeling van [de minderjarige B], geboren in 2020. De rechtbank heeft beide minderjarigen onder toezicht gesteld van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid voor de duur van een jaar, omdat de ouders onvoldoende in staat zijn om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de ouders gezamenlijk belast moeten worden met het gezag over [de minderjarige B]. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige A] bij hem te bepalen, maar de rechtbank heeft dit verzoek als prematuur afgewezen, omdat de hulpverlening nog in een beginfase verkeert. De rechtbank heeft de beslissing over de zorgregeling aangehouden, zodat de ouders de gelegenheid krijgen om in het kader van ouderschapsmediation tot een definitieve regeling te komen. De rechtbank benadrukt dat de GI moet monitoren hoe de gesprekken met de kinderpsycholoog verlopen en of [de minderjarige A] klaar is voor omgang met zijn moeder.

De rechtbank heeft de zaak voor verdere behandeling op 7 augustus 2024 geagendeerd, waarbij partijen hun actuele standpunten moeten indienen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/189569 / FA RK 23-1024 en C/17/193056 / JE RK 23/1144
beschikking van 7 februari 2024
In de zaak C/17/193056 / JE RK 23/1144 (over de ondertoezichtstelling) van:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen de Raad,
over
[naam minderjarige A], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige A] .
De rechtbank merkt in de zaak over de ondertoezichtstelling als belanghebbenden aan:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vader,
advocaat mr. F. Stoelinga, kantoorhoudende te Leeuwarden,
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de moeder,
advocaat mr. E.H. Jansen, kantoorhoudende te Groningen.
In de zaak C/17/189569 / FA RK 23-1024 (over het gezag, de omgang en het hoofdverblijf):
de vader,
advocaat mr. F. Stoelinga, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
de moeder,
advocaat mr. E.H. Jansen, kantoorhoudende te Groningen.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank in de zaak C/17/189569 / FA RK 23-1024 van 8 november 2023, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, heeft de rechtbank bepaald dat de ouders voortaan gezamenlijk zijn belast met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige A] . Iedere verdere beslissing is aangehouden, in afwachting van het onderzoek van de Raad en de inzet van hulpverlening.
1.2.
Na de beschikking van 8 november 2023 heeft de rechtbank kennisgenomen van de volgende stukken:
- de rapportage van de Raad, binnengekomen bij de griffie op 21 december 2023;
- de brief met bijlagen van de vader, tevens houdend een aanvullend verzoek, binnengekomen bij de griffie op 5 januari 2024.
1.3.
De Raad heeft het onderzoek inzake het gezag en de omgang ambtshalve uitgebreid en ook de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel onderzocht. De Raad heeft in het rapport van 21 december 2023 verzocht [de minderjarige A] onder toezicht te stellen van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (hierna te noemen de GI). De rechtbank heeft dit verzoek geregistreerd onder zaaknummer C/17/193056 / JE RK 23/1144.
1.4.
Gelet op de samenhang tussen de familierechtelijke zaak en het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige A] , heeft de rechtbank beide zaken gelijktijdig mondeling behandeld op de zitting van 24 januari 2024. Daarbij zijn aanwezig geweest:
- mr. F. Stoelinga, namens de vader;
- de moeder, bijgestaan door mr. E.H. Jansen;
- [naam] , namens de Raad.
1.5.
Daarnaast was [naam] , namens de GI, als toehoorder bij de zitting aanwezig.
1.6.
De vader is opgeroepen voor de zitting maar is niet verschenen, omdat [de minderjarige A] ziek was en hij geen andere oppas kon regelen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [naam minderjarige A] , geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] ;
- [naam minderjarige B] , geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] .
2.2.
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder. De vader heeft de minderjarigen erkend. De moeder oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige B] .
2.3.
Bij beschikking van 20 juli 2023 is bepaald dat de moeder de vader zo spoedig mogelijk informeert over zaken gerelateerd aan de gezondheid van de kinderen en medische zaken betreffende de kinderen. Daarnaast is een voorlopige omgangsregeling bepaald tussen de vader en de kinderen die er - kort weergegeven - op neerkomt dat de kinderen (na een opbouw) van zaterdag 10:00 uur tot zondag 13:00 uur bij de vader verblijven. Iedere verdere beslissing over het gezag en de omgang is toen aangehouden, in afwachting van het traject ouderschapsmediation bij het Kenniscentrum Kind en Echtscheiding (hierna te noemen het KKE).
2.4.
Na de beschikking van 20 juli 2023 heeft de vader de rechtbank geïnformeerd dat [de minderjarige A] sinds 16 juli 2023 volledig bij de vader verblijft en geen contact met zijn moeder heeft. Daarnaast is de ouderschapsmediation bij het KKE niet gestart, waarop de Raad heeft besloten om onderzoek te gaan doen. De zaak is in verband met de hiervoor genoemde ontwikkelingen op verzoek van de vader opnieuw mondeling behandeld op 17 oktober 2023. De ouders hebben ter zitting afgesproken om opnieuw deel te nemen aan ouderschapsmediation bij het KKE. De vrouw heeft toen aangeven nu wel bereid te zijn fysiek deel te nemen aan het KKE-traject.
2.5.
De ouders zijn bij beschikking van 8 november 2023 samen belast met het gezag over [de minderjarige A] . Iedere verdere beslissing over het gezag ten aanzien van [de minderjarige B] en de omgang is toen aangehouden, in afwachting van het raadsonderzoek en de inzet van hulpverlening.
2.6.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend geworden dat in het vonnis in kort geding van 15 november 2023 is bepaald dat de tenuitvoerlegging van de beschikking van deze rechtbank van 20 juli 2023 ten aanzien van de voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige A] is geschorst, totdat er een nadere rechterlijke beslissing over de omgang van kracht wordt of de ouders hierover in onderling overleg met de hulpverlening andere afspraken maken, en is bepaald dat [de minderjarige A] iedere dag bij de vader verblijft. Verder is bepaald dat [de minderjarige B] (na een korte opbouw) weer omgang heeft met de vader zoals in de beschikking van 20 juli 2023 is bepaald en dat de moeder een dwangsom moet betalen aan de vader voor iedere dag dat zij dit niet nakomt.

3.De beoordeling

Ondertoezichtstelling
3.1.
De Raad verzoekt [de minderjarige A] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar en heeft daartoe - kort weergegeven- het volgende aangevoerd. [de minderjarige A] wordt volgens de Raad ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Hij geeft aan dat hij bang is voor zijn moeder en zegt door haar te worden geslagen. [de minderjarige A] heeft geen contact meer met zijn moeder. Er is sprake van een ernstig verstoorde verhouding tussen de ouders en [de minderjarige A] zit klem tussen hen. De ouders van [de minderjarige A] zijn volgens de Raad op dit moment onvoldoende bereid en in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de ontwikkelingsbedreigingen van [de minderjarige A] weg te nemen en de hulpverlening te accepteren. De hulpverlening in het vrijwillig kader komt onvoldoende van de grond. Het KKE en het wijkteam zien onvoldoende medewerking bij de moeder. De moeder geeft geen blijk van inzicht in haar eigen aandeel in de onveiligheid die [de minderjarige A] ervaart en zij ziet geen nut en noodzaak voor hulpverlening voor haar dan wel bij haar thuis. De vader is wel in staat [de minderjarige A] fysieke veiligheid te bieden, maar is onvoldoende in staat hem emotionele veiligheid te bieden. De vader voelt zich bedreigd door de familie van de moeder en de Raad vindt het voorstelbaar dat [de minderjarige A] dit ook meekrijgt, waardoor het gevoel van onveiligheid bij hem in stand wordt gehouden.
3.2.
Hoewel [de minderjarige B] ook opgroeit tussen twee strijdende ouders en dit zorgelijk is, vindt de Raad de ondertoezichtstelling van [de minderjarige B] niet nodig. De Raad ziet geen zorgen in het gedrag en de ontwikkeling van [de minderjarige B] en zij heeft - in tegenstelling tot [de minderjarige A] - contact met haar beide ouders. De Raad merkt wel op dat het lastig is om in te schatten wat er daadwerkelijk in [de minderjarige B] omgaat, nu zij dit zelf nog niet goed onder woorden kan brengen.
Standpunten van de ouders
3.3.
De vader stemt in met de ondertoezichtstelling van [de minderjarige A] . De vader vindt - anders dan de Raad - dat ook [de minderjarige B] onder toezicht moet worden gesteld. Hij heeft gemerkt dat [de minderjarige B] achteruitgaat in haar ontwikkeling. Volgens de vader is haar spraak achteruit gegaan, is haar gewicht afgenomen en ervaart zij spanningen. [de minderjarige B] kan niet tot nauwelijks praten, terwijl zij in [maand] 2024 al naar de basisschool zal gaan. De vader betwijfelt de juistheid van de informatie die de peuterspeelzaal heeft gegeven aan de Raad over de ontwikkeling van [de minderjarige B] , omdat de medewerkster van de peuterspeelzaal volgens de vader een goede vriendin is van de moeder. De vader vindt het niet in het belang van de kinderen dat er onderscheid tussen hen wordt gemaakt, omdat dit zou kunnen betekenen dat [de minderjarige A] wel en [de minderjarige B] niet de juiste hulp kan ontvangen.
3.4.
De moeder stemt in met de ondertoezichtstelling van [de minderjarige A] . Zij vindt een ondertoezichtstelling van [de minderjarige B] niet nodig. Zij herkent de zorgen van de vader over [de minderjarige B] niet en stelt dat het goed met haar gaat. De moeder betwist dat de medewerkster van de peuterspeelzaal een vriendin van haar is. Ook betwist de moeder dat zij niet meewerkt aan hulpverlening. Zij is van mening dat de mediator van het KKE niet naar haar luistert en in haar visie worden de belangrijke zaken niet besproken. Daarnaast kan de moeder geen vrij vragen van haar werk, waardoor het niet lukt om een vervolgafspraak te maken met het KKE. De moeder vindt dat het aan het KKE is om hier een oplossing voor te vinden en zij heeft recht op een andere mediator van het KKE, omdat zij geen klik heeft met de huidige mediator.
Oordeel van de rechtbank
3.5.
De rechtbank kan op grond van artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) een minderjarige onder toezicht stellen als een minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, de zorg die nodig is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen onvoldoende wordt geaccepteerd en de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een aanvaardbare termijn zelf weer kunnen dragen. Op grond van artikel 1:255 lid 5 BW kan de rechtbank, indien het verzoek niet alle minderjarigen betreft over wie de ouder of de ouders het gezag uitoefenen, het verzoek van de Raad ambtshalve aanvullen en deze minderjarige(n) eveneens onder toezicht stellen.
3.6.
De rechtbank deelt de zorgen van de Raad over [de minderjarige A] en is van oordeel dat [de minderjarige A] als gevolg van deze zorgen ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Ongeacht of de angst van [de minderjarige A] voor zijn moeder terecht is, is het de rechtbank duidelijk geworden dat [de minderjarige A] deze gevoelens van angst en onveiligheid wel ervaart en dat acht de rechtbank zeer zorgelijk. Er moet meer zicht komen op waar deze gevoelens vandaan komen en wat [de minderjarige A] hierin nodig heeft. [de minderjarige A] heeft al een geruime periode geen contact met zijn moeder en dat is schadelijk voor zijn identiteitsontwikkeling. Verder zijn er zorgen over de verstoorde verstandhouding en de strijd tussen de ouders, waardoor [de minderjarige A] klem zit tussen zijn ouders en belast wordt met volwassenenzaken.
3.7.
Anders dan de Raad en de moeder, is de rechtbank van oordeel dat ook [de minderjarige B] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en de zorg die nodig is om deze bedreigingen weg te nemen niet in vrijwillige kader voldoende wordt geaccepteerd. [de minderjarige B] groeit op in hetzelfde gezinssysteem als [de minderjarige A] , waardoor zij eveneens wordt belast met de verstoorde verstandhouding en de strijd tussen haar ouders. Bovendien blijken uit het raadsrapport ook zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en zorgen over in hoeverre de vader emotioneel voldoende beschikbaar is voor de kinderen. Deze zorgen hebben naar het oordeel van de rechtbank ook betrekking op [de minderjarige B] . [de minderjarige A] wijst zijn moeder af en is weggelopen van zijn moeder naar zijn vader. Voorkomen moet worden dat [de minderjarige B] op enig moment ook één van haar ouders zal afwijzen. De rechtbank weegt ook mee dat [de minderjarige B] nog niet goed kan praten, waardoor zij zelf niet onder woorden kan brengen in hoeverre zij last heeft van de spanningen tussen haar ouders. Tot voor kort klapte zij dicht op de peuterspeelzaal wanneer zij werd aangesproken op haar gedrag en raakte dan helemaal van slag. Dit gaat wel iets beter, maar het blijft lastig om haar goed te bereiken, aldus het rapport van de Raad en om dingen onder woorden te brengen, terwijl ze al bijna vier jaar oud wordt. Daarnaast maakt de rechtbank zich zorgen over de omgang en de totstandbrenging van een uitbreiding hiervan, gelet op de verstoorde verstandhouding tussen de ouders en het feit dat er eerder ook een periode geen omgang is geweest tussen [de minderjarige B] en de vader. De rechtbank merkt nog op dat zij geen reden ziet om te twijfelen aan de juistheid van de informatie van de peuterspeelzaal in het rapport van de Raad, nu de moeder voldoende heeft weersproken dat deze leidster een vriendin van haar is.
3.8.
De rechtbank overweegt verder dat er sprake is van een patroon waarin de moeder niet meewerkt aan hulpverlening of voorwaarden stelt, waardoor de hulpverlening in het vrijwillig kader niet of zeer moeizaam van de grond komt. Het wijkteam heeft opgemerkt dat de moeder onvoldoende haar medewerking verleent en het is ook nog maar zeer de vraag of de ouderschapsmediation bij het KKE van de grond gaat komen, omdat de moeder heeft aangegeven dat zij geen klik ervaart met de mediator en niet met deze mediator verder wil. Ter zitting is gebleken dat de moeder haar eigen aandeel hierin niet ziet. De rechtbank acht het vrijwillig kader ontoereikend om de ontwikkelingsbedreigingen van [de minderjarige A] en [de minderjarige B] weg te nemen en acht regievoering in het gedwongen kader noodzakelijk.
3.9.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige A] en [de minderjarige B] zijn:
- er is sprake van een verstoorde verstandhouding en strijd tussen de ouders;
- [de minderjarige A] geeft aan bang te zijn voor zijn moeder en heeft geen contact met haar, wat schadelijk is voor zijn identiteitsontwikkeling;
- [de minderjarige B] heeft een periode geen omgang gehad met haar vader en het lukt de ouders niet om afspraken te maken over (uitbreiding van) de omgang;
- er zijn zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder;
- er zijn zorgen over in hoeverre de vader de kinderen emotionele veiligheid kan bieden en in hoeverre het hem lukt om de kinderen niet met volwassenenzaken te belasten;
- er zijn zorgen over de spraakontwikkeling van [de minderjarige B] .
3.10.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank [de minderjarige A] en [de minderjarige B] (ambtshalve) onder toezicht stellen van de GI voor de duur van een jaar. De rechtbank heeft niet de verwachting dat de ontwikkelingsbedreigingen binnen een kortere termijn zijn weg te nemen.
Gezag
Verzoek
3.11.
De vader heeft verzocht om samen met de moeder met het gezag over de kinderen te worden belast. Op het verzoek ten aanzien van [de minderjarige A] is in de beschikking van 8 november 2023 al beslist, zodat nu alleen het verzoek ten aanzien van [de minderjarige B] nog voorligt.
Advies van de Raad
3.12.
De Raad adviseert om het verzoek van de vader om mede met het gezag over [de minderjarige B] belast te worden toe te wijzen. In het onderzoek van de Raad zijn geen (onaanvaardbare) risico's gebleken waaruit volgt dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [de minderjarige B] zou zijn. De Raad vindt het belangrijk dat [de minderjarige B] de boodschap krijgt dat zij haar beide ouders nodig heeft en dat beide ouders verantwoordelijk voor haar zijn. Gezamenlijk gezag vindt de Raad daarom passend.
Standpunt van de moeder
3.13.
De moeder is het eens met het advies van de Raad. Zij vindt het belangrijk om de situatie voor [de minderjarige B] gelijk te trekken met de situatie van [de minderjarige A] , zodat de ouders over beide kinderen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
Oordeel van de rechtbank
3.14.
De rechtbank verwijst voor een uiteenzetting van het wettelijk kader waaraan wordt getoetst naar de beschikking van 8 november 2023 (rechtsoverweging 2.7).
3.15.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat er sprake is van een van de gronden uit artikel 1:253c lid 2 BW. Bovendien zijn de ouders het erover eens dat het in het belang van [de minderjarige B] is dat de ouders ook over haar gezamenlijk het gezag gaan uitoefenen. De rechtbank acht dat ook in het belang van [de minderjarige B] en zal het verzoek van de vader op dit punt daarom toewijzen.
Hoofdverblijf
Verzoek
3.16.
De vader heeft zijn verzoek aangevuld, in die zin dat hij de rechtbank nu ook verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair, te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige A] voortaan bij de vader zal zijn en dat [de minderjarige A] op het adres van de vader zal zijn ingeschreven;
II. subsidiair, te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige A] voorlopig, in ieder geval voor de duur dat de onderhavige procedure wordt aangehouden met betrekking tot de zorgregeling, bij de vader zal zijn en [de minderjarige A] op het adres van de vader zal zijn ingeschreven.
3.17.
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de vader aangevoerd dat [de minderjarige A] al sinds juli 2023 volledig bij hem verblijft en dat het niet de verwachting is dat hier op korte termijn verandering in gaat komen. De vader draagt op dit moment alle kosten voor [de minderjarige A] , terwijl de moeder de toeslagen voor [de minderjarige A] ontvangt. [de minderjarige A] staat - na onderzoek van de gemeente - sinds 22 december 2023 ingeschreven op het adres van de vader. Volgens de vader is de inschrijving van [de minderjarige A] op zijn adres en het vonnis van 15 november 2023 niet genoeg om de toeslagen voor [de minderjarige A] aan te kunnen vragen. Daarom verzoekt hij de rechtbank om het hoofdverblijf van [de minderjarige A] bij hem te bepalen.
Advies van de Raad
3.18.
De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van [de minderjarige A] te wijzigen te vroeg komt. De Raad vindt wijziging van het hoofdverblijf nu niet in het belang van [de minderjarige A] .
Standpunt van de moeder
3.19.
De moeder vindt het verzoek van de vader over het hoofdverblijf van [de minderjarige A] te prematuur. De hulpverlening is nog maar net gestart en er is nog veel onduidelijk. Zij vindt dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
3.20.
Op grond van artikel 1:253a lid 2 sub b BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen beslissen bij welke ouder een kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.21.
De rechtbank acht het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van [de minderjarige A] te wijzigen net als de Raad en de moeder prematuur. De hulpverlening is pas net gestart en het is nog onduidelijk hoe de verdeling van de zorgtaken tussen de ouders er op de langere termijn uit gaat zien. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat het niet mogelijk is om toeslagen voor [de minderjarige A] aan te vragen, nu hij staat ingeschreven op het adres van de vader. De rechtbank zit hierin dan ook onvoldoende reden om het hoofdverblijf van [de minderjarige A] per direct te wijzigen. De rechtbank zal de beslissing over het hoofdverblijf aanhouden, in afwachting van de ontwikkelingen de komende tijd.
Zorgregeling
3.22.
Nu de rechtbank hiervoor heeft beslist dat de vader ook mede met het gezag over [de minderjarige B] zal worden belast, is artikel 1:253a BW van toepassing op de verzoeken over de omgang. In navolging hiervan zal de rechtbank in deze beschikking de term regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) hanteren in plaats van de term omgangsregeling.
Advies van de Raad
3.23.
De Raad adviseert om de omgang tussen de vader en [de minderjarige B] zoals voorlopig is bepaald in de beschikking van 20 juli 2023 eerst zo te laten en de definitieve beslissing hierover aan te houden voor de duur van zes maanden, om de ouders de gelegenheid te geven om in het kader van ouderschapsmediation zelf tot een definitieve zorgregeling te komen.
3.24.
De Raad adviseert om op dit moment geen zorgregeling voor [de minderjarige A] vast te stellen en de beslissing hierop voor de duur van zes maanden aan te houden. Contact met de moeder roept op dit moment veel angst en weerstand op bij [de minderjarige A] . Eerst is er behandeling nodig voor [de minderjarige A] , waarbij beide ouders betrokken worden. Aan de hand van de uitkomsten en de bevindingen van de behandeling, moet duidelijk worden hoe de omgang van [de minderjarige A] met zijn moeder op een voor [de minderjarige A] veilige manier vorm gegeven kan worden en wat hierin aan ondersteuning nodig is.
Standpunt van de vader
3.25.
De vader kan zich vinden in het advies van de Raad ten aanzien van het contact tussen [de minderjarige A] en de moeder. De vader is van mening dat de zorgregeling met [de minderjarige B] kan worden uitbreid. De zorgregeling verloopt goed en dit zijn de enige momenten die [de minderjarige B] en [de minderjarige A] samen doorbrengen. De vader vindt het in hun belang dat zij meer tijd met elkaar kunnen doorbrengen. Hij wenst dat [de minderjarige B] iedere week van vrijdagavond voor het eten tot zondag 13:00 uur bij de vader verblijft, of, als de rechtbank dat teveel vindt, de ene week van vrijdagavond tot zondag en dan de andere week één nachtje.
Standpunt van de moeder
3.26.
De moeder is het niet eens met het advies van de Raad over haar contact met [de minderjarige A] . Zij heeft [de minderjarige A] al heel lang niet gezien en wil dat het contact tussen hen zo snel mogelijk wordt hersteld. De moeder wil dit bespreken bij het KKE, maar volgens de moeder geeft het KKE geen prioriteit aan het contactherstel tussen haar en [de minderjarige A] .
3.27.
De moeder is niet tegen een uitbreiding van de omgang tussen [de minderjarige B] en de vader, maar is van mening dat [de minderjarige B] dan eens per 14 dagen een weekend bij de vader zou moeten verblijven van vrijdagavond tot en met zondag. Het voorstel van de vader zou immers betekenen dat de moeder nooit meer een weekend kan doorbrengen met [de minderjarige B] . Daar kan de moeder niet mee instemmen.
Oordeel van de rechtbank
3.28.
De rechtbank zal het advies van de Raad volgen en de beslissing over de definitieve zorgregeling van de kinderen aanhouden voor de duur van zes maanden. Ten aanzien van het contact tussen [de minderjarige A] en de moeder overweegt de rechtbank dat de gesprekken van [de minderjarige A] met de kinderpsycholoog nog moeten beginnen. Voor de rechtbank is het lastig te overzien of het schadelijk is voor [de minderjarige A] om nu al te starten met (begeleide) omgang, gelet op de angst die hij ervaart. De rechtbank zal daarom geen voorlopige zorgregeling vaststellen, omdat het op dit moment nog te onduidelijk is wat in het belang van [de minderjarige A] is en de Raad ook adviseert nu nog geen zorgregeling vast te leggen. De eerder bepaalde voorlopige zorgregeling is geschorst door de voorzieningenrechter op 15 november 2023, zodat er op dit moment geen regeling is. De rechtbank benadrukt dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling moet monitoren hoe de gesprekken met de kinderpsycholoog verlopen en of [de minderjarige A] eraan toe is om omgang te hebben met zijn moeder. Zodra omgang tussen [de minderjarige A] en de moeder mogelijk is, moet hiermee worden gestart.
3.29.
De rechtbank zal de omgang tussen de vader en [de minderjarige B] voor nu laten zoals in het vonnis van 15 november 2023 is opgenomen. Hoewel de rechtbank de vader kan volgen in zijn standpunt dat het voor de kinderen fijn zou zijn om elkaar meer te zien, staat daartegenover dat als het voorstel van de vader wordt gevolgd, [de minderjarige B] geen weekenden meer met haar moeder kan doorbrengen. Als het voorstel van de moeder wordt gevolgd, zou er meer tijd tussen de omgangsmomenten van [de minderjarige B] met haar vader zitten en dat acht de rechtbank gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige B] niet passend. De moeder geeft aan dat zij wel openstaat voor uitbreiding van het contact tussen [de minderjarige B] en haar vader (en [de minderjarige A] ). De rechtbank hoopt dat partijen dit bij het KKE gaan bespreken. Daarnaast kan de GI in het kader van de ondertoezichtstelling bekijken welke mogelijkheden er zijn voor uitbreiding van de zorgregeling tussen [de minderjarige B] en de vader. Tot dat partijen nadere afspraken maken, geldt wat in het vonnis van 15 november 2023 is bepaald.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt [naam minderjarige A] , geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] , en [naam minderjarige B] , geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] , onder toezicht van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid met ingang van 7 februari 2024 tot 7 februari 2025;
4.2.
bepaalt dat partijen voortaan gezamenlijk zijn belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige [de minderjarige B] , voorzover hun bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
verwijst de zaak ten aanzien van het hoofdverblijf (van [de minderjarige A] ) en de zorgregeling naar de zitting van
7 augustus 2024,voor een
pro forma behandeling;
4.5.
bepaalt dat partijen de rechtbank uiterlijk op
7 augustus 2024schriftelijk berichten over:
- hun actuele standpunten ten aanzien van de voorliggende verzoeken;
- hoe de procedure moet worden voortgezet;
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, kinderrechter, bijgestaan door mr. A.J. van Dijk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn:
871