Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Het (verdere) procesverloop
2.De feiten
3.De beoordeling
4.Beslissing
7 augustus 2024,voor een
pro forma behandeling;
7 augustus 2024schriftelijk berichten over:
Arnhem-Leeuwarden
871
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 februari 2024 een tussenbeschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige A] en [de minderjarige B]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [de minderjarige A], geboren in 2015, ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Hij heeft aangegeven bang te zijn voor zijn moeder en heeft geen contact meer met haar. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om ondertoezichtstelling van [de minderjarige A] en heeft ook zorgen geuit over de ontwikkeling van [de minderjarige B], geboren in 2020. De rechtbank heeft beide minderjarigen onder toezicht gesteld van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid voor de duur van een jaar, omdat de ouders onvoldoende in staat zijn om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de ouders gezamenlijk belast moeten worden met het gezag over [de minderjarige B]. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige A] bij hem te bepalen, maar de rechtbank heeft dit verzoek als prematuur afgewezen, omdat de hulpverlening nog in een beginfase verkeert. De rechtbank heeft de beslissing over de zorgregeling aangehouden, zodat de ouders de gelegenheid krijgen om in het kader van ouderschapsmediation tot een definitieve regeling te komen. De rechtbank benadrukt dat de GI moet monitoren hoe de gesprekken met de kinderpsycholoog verlopen en of [de minderjarige A] klaar is voor omgang met zijn moeder.
De rechtbank heeft de zaak voor verdere behandeling op 7 augustus 2024 geagendeerd, waarbij partijen hun actuele standpunten moeten indienen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.