ECLI:NL:RBNNE:2024:3279

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
LEE 24/2983
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een last onder dwangsom met betrekking tot de bewoning van percelen en gebouwen onder overgangsrecht van het bestemmingsplan

Op 27 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.S. Visser, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen een last onder dwangsom van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde. Deze last verplichtte verzoeker om de bewoning van percelen en gebouwen aan een specifiek adres te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 29 juli 2024 en na de zitting geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bewoning onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt, waardoor er geen sprake is van een overtreding. De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoeker gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd voor zover deze betrekking hebben op het gebruik van de percelen en gebouwen ten behoeve van bedrijfswoningen door verzoeker en zijn huishouden. De voorzieningenrechter heeft het college veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan verzoeker. De uitspraak benadrukt de toepassing van het overgangsrecht in het omgevingsrecht en de voorwaarden waaronder een last onder dwangsom kan worden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/2983 en LEE 24/2548
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. J.S. Visser),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de last onder dwangsom om de bewoning van de percelen en de gebouwen aan de [adres], te beëindigen en beëindigd te houden en de weigering van het college om de begunstigingstermijn te verlengen met zes maanden.
1.1.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker met zijn gemachtigde en mr. M.Y. Ploeger namens het college.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het college in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of de bewoning van het perceel door eiser onder het overgangsrecht valt en een standpunt in te nemen over het eventueel intrekken van het bestreden besluit of het verlengen van de begunstigingstermijn. Het college heeft vervolgens laten weten het bestreden besluit niet in te trekken.
1.4.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de last onder dwangsom die is opgelegd aan verzoeker om de bewoning van de percelen en de gebouwen aan de [adres], te beëindigen en beëindigd te houden. Verder beoordeelt de voorzieningenrechter de weigering van het college om de begunstigingstermijn te verlengen met zes maanden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van verzoeker.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht
4. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Uit het overgangsrecht dat bij die wet hoort volgt dat op deze procedure de regelgeving van toepassing is zoals die gold voor 1 januari 2024.
Totstandkoming van het besluit
5. Eiser is sinds 2018 eigenaar van de gebouwen op het perceel [adres] in [plaats]. Hij heeft daar zijn hoveniersbedrijf gevestigd. Voor dit perceel is op 14 december 2022 het bestemmingsplan [bestemmingsplan] vastgesteld. Het perceel heeft de enkelbestemming ‘bedrijf’.
5.1.
Het college heeft op 13 december 2023 een last onder dwangsom opgelegd aan eiser vanwege het handelen in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college heeft geconstateerd dat eiser met zijn gezin op het perceel woont en dit perceel ook laat bewonen door twee anderen. Het college heeft eiser gelast om binnen zes maanden de illegale situatie, de bewoning van de percelen en de gebouwen aan de [adres], te beëindigen en beëindigd te houden. Wanneer geconstateerd wordt dat bovengenoemde overtreding niet is opgeheven, verbeurt eiser van rechtswege een dwangsom van € 15.000,- ineens.
5.2.
Het college heeft het hiertegen gemaakte bezwaar op 15 april 2024 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld (LEE 24/2548).
5.3.
Op 21 mei 2024 heeft verzoeker het college verzocht om uitstel van de begunstigingstermijn zoals op genomen in de last onder dwangsom van 13 december 2023 met een halfjaar.
5.4.
Het college heeft op 27 mei 2024 de begunstigingstermijn met vier weken verlengd. Deze verlenging tot uiterlijk 13 juli 2024 geldt uitsluitend voor verzoeker en voor zijn gezin. Ten aanzien van de bewoning op het perceel door derden blijft de begunstigingstermijn gelden zoals opgenomen in de last onder dwangsom, namelijk uiterlijk 13 juni 2024.
5.5.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en het college verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep op grond van artikel 7:1a van de Awb.
5.6.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd de werking van de besluiten van 15 april 2024 en 27 mei 2024 te schorsen tot zes weken na respectievelijk de uitspraak in beroep en de beslissing op bezwaar.
Omvang van het geding
6. De voorzieningenrechter overweegt dat het college met het besluit van 27 mei 2024 het bestreden besluit van 15 april 2024 heeft gewijzigd in die zin dat de daarin gestelde begunstigingstermijn, wordt verlengd met vier weken tot en met 13 juli 2024. De voorzieningenrechter merkt het besluit van 27 mei 2024 aan als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb, waardoor het onderhavige beroep tevens daarop betrekking heeft.
Is er sprake van een overtreding?
7. Verzoeker betoogt dat er geen sprake is van een overtreding. Volgens verzoeker is het toegestaan om ter plaatse wonen en valt de bewoning onder het overgangsrecht. Verzoeker heeft ter zitting toegelicht dat hij vanaf 2019 onafgebroken in de bedrijfswoning aan de [adres] heeft gewoond en daar zijn bedrijf gevestigd heeft.
Bedrijfswoning
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het betoog van verzoeker slaagt.
8.1.
Op grond van artikel 10.2 van de planregels van het geldende bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’, mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, (ononderbroken) worden voortgezet, tenzij dat gebruik in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.
8.2.
Op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan ‘De Linten’ gold ter plaatse de bestemming ‘Bedrijf’. Op grond van die bestemming zijn gebouwen toegestaan ten behoeve van - voor zover in deze zaak van belang – bedrijven van de eerste en tweede categorie, en bedrijfwoningen. [1]
8.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat het college na de zitting heeft erkend dat het gebruik van het perceel voor bedrijfswoningen valt onder het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’. Het voorheen geldende bestemmingsplan ‘De Linten’ had volgens het college namelijk eveneens de bestemming ‘bedrijf’ en stond bedrijfswoningen toe. Omdat ten tijde van het vaststellen van het huidige bestemmingsplan het hoveniersbedrijf van verzoeker al aanwezig was, valt het gebruik van het perceel als bedrijfswoning volgens het college onder het overgangsrecht.
8.4.
Aangezien verzoeker sinds 2019 onafgebroken in de bedrijfswoning woont en daar zijn hoveniersbedrijf heeft en het college heeft erkend dat dit gebruik van het perceel als bedrijfswoning valt onder het overgangsrecht, heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter ten onrechte geconcludeerd dat er sprake is van een overtreding. Het college was dan ook niet bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen ten aanzien van het gebruik van het perceel als bedrijfswoning. Het betoog van verzoeker slaagt dan ook.
8.4.1.
Dat het college het gebruik niet wenselijk acht gezien de ‘Regeling specifieke aankoop woningen onder een hoogspanningsmast’, leidt niet tot een ander oordeel. De civielrechtelijke afspraken tussen partijen vallen buiten de omvang van dit geschil.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De voorzieningenrechter vernietigt de bestreden besluiten voor zover de besluiten zien op het gebruik van de percelen en gebouwen aan de [adres] ten behoeve van bedrijfswoningen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor het overige in stand blijven. Dat betekent dat de last ten aanzien van derden blijft gelden.
9.1.
De voorzieningenrechter zal zelf in deze zaak voorzien en het primaire besluit herroepen, voor zover het ziet op het gebruik van de percelen en gebouwen aan de [adres] ten behoeve van bedrijfswoningen door verzoeker en zijn huishouden.
10. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan verzoeker vergoeden en krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten voor zover die betrekking hebben op het gebruik van het perceel en gebouwen aan de [adres] in [plaats] ten behoeve van bedrijfswoningen door verzoeker en zijn huishouden;
  • herroept het primaire besluit van 13 december 2023, voor zover dat betrekking heeft op het gebruik van het perceel en gebouwen aan de [adres] in [plaats] ten behoeve van bedrijfswoningen door verzoeker en zijn huishouden;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van de besluiten;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Bestemmingsplan De Linten

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
[…]
1.13
bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, die verbonden is aan het ter plaatse gevestigde bedrijf;
[…]
5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
1. bedrijven, welke zijn genoemd in Bijlage 2 onder de categorieën 1 en 2, niet zijnde geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
[…]
3. bedrijfswoningen, al dan niet met ruimte voor:
- een aan-huis-verbonden beroep;
- een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in Bijlage 1;
- mantelzorg;
[…]
met de daarbijbehorende:
f. parkeervoorzieningen;
g. tuinen, erven en terreinen;
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voetnoten

1.Artikel 5.1, aanhef en onder a, ten eerste en ten derde van het bestemmingsplan ‘De Linten’.