In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de definitieve berekening van zorg- en huurtoeslag over het jaar 2021, en de daaropvolgende terugvordering van een voorschot huurtoeslag van € 2.851,-. Eiser ontving in 2021 een lumpsum van € 41.000,- als smartengeld na een ongeval. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het immateriële gedeelte van deze lumpsum, ter hoogte van € 9.430,-, buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de toeslagen, omdat dit als bijzonder vermogen wordt beschouwd. Eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont, maar heeft dit gebrek gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de nadere motivering van verweerder voldoende was om het besluit te dragen. De rechtbank oordeelt dat de hoogte van het immateriële schadebedrag van € 9.430,- door verweerder op juiste wijze is vastgesteld, en dat eiser geen recht heeft op huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2021.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de terugvordering van het voorschot huurtoeslag. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten, maar het griffierecht wordt hem wel teruggegeven. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast op 7 augustus 2024.