ECLI:NL:RBNNE:2024:3274

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
18-336059-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige en beoordeling van leeftijdsverschil in strafrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1993, heeft in de periode van 1 mei 2013 tot en met 31 december 2013 meermalen seksuele handelingen verricht met een slachtoffer, geboren in 1998, die op dat moment veertien en later vijftien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een niet-gering leeftijdsverschil van zes jaar, wat in strijd is met de sociaal-ethische norm. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat alle seksuele handelingen zoals beschreven in de tenlastelegging hebben plaatsgevonden.

De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat er sprake was van een vrijwillige relatie met een gering leeftijdsverschil, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de seksuele handelingen als ontuchtige handelingen moeten worden aangemerkt, gezien de kwetsbaarheid van de minderjarige en het feit dat de verdachte meer seksuele ervaring had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van een jaar, rekening houdend met de affectieve relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, de goedkeuring van de ouders en het blanco strafblad van de verdachte.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding toegewezen voor een bedrag van 1.500 euro, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schade deels een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit, maar dat niet het volledige gevorderde bedrag kan worden toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoedingsmaatregel na te komen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/336059-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 augustus 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 augustus 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.T. Huisman, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. drs. J. Hoekman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 1 mei 2013 tot en met 31 december 2013 te [adres] , gemeente [adres] , meermalen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1998, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] , te weten
  • het betasten van haar vagina
  • het laten vasthouden van zijn penis en (vervolgens) zich door haar laten aftrekken/masturberen
  • het inbrengen van zijn vingers in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen, en/of
  • het brengen en/of houden van zijn geslachtsdeel in haar vagina en/of mond.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster niet in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Er was tussen aangeefster en verdachte sprake van een affectieve relatie, vrijwillig seksueel contact en een gering leeftijdsverschil.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 augustus 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 januari 2022, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021321771 d.d. 13 december 2022, inhoudend de verklaring van aangeefster [slachtoffer] .

Bewijsoverweging

Vaststaande feiten
Verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat alle seksuele handelingen zoals beschreven in de tenlastelegging, waaronder het seksueel binnendringen, hebben plaatsgevonden. Aangeefster was ten tijde van voornoemde handelingen aanvankelijk veertien jaar oud en later werd zij vijftien jaar oud. Verdachte
was destijds twintig jaar oud.
Juridisch kader
De vraag die aan de orde is, is of deze seksuele handelingen als ontuchtige handelingen moeten worden aangemerkt in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 Sr tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Bij ontuchtige handelingen in juridische zin moet het gaan om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm, anders gezegd: de meerderheidsopvatting over wat wel en niet aanvaardbaar is als het gaat om seksuele handelingen tussen en met jongeren. Het ontuchtig karakter kan ontbreken indien de handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die in geringe mate in leeftijd van elkaar verschillen én die een affectieve relatie met elkaar hebben en er sprake is van een zekere gelijkwaardigheid tussen de betrokken personen. Voor het oordeel of een seksuele handeling wel of niet ontuchtig is, is niet van belang of de jeugdige het initiatief tot de seksuele handeling heeft genomen of heeft ingestemd met het verrichten van de seksuele handeling.
Oordeel
De rechtbank oordeelt, anders dan de raadsman heeft bepleit, dat het leeftijdsverschil tussen aangeefster en verdachte niet-gering is, dat daarom de seksuele handelingen die tussen beide hebben plaatsgevonden als ontuchtig moeten worden aangemerkt en dat verdachte derhalve heeft gehandeld in strijd met de sociaal-ethische norm.
Op het moment van de seksuele handelingen was aangeefster veertien en later vijftien jaar oud, terwijl verdachte twintig jaar oud was. Een leeftijdsverschil van zes jaar en later vijf jaar. Een verschil dat naar het oordeel van de rechtbank niet als gering kan worden aangemerkt gelet ook op de levens- en ontwikkelingsfase die jongeren over het algemeen in deze periode van hun leven doormaken. Daar komt bij dat verdachte tijdens de zitting heeft verklaard dat hij sinds zijn zestiende al ervaring had op seksueel gebied, en aangeefster heeft verklaard dat zij nog geen ervaring had op dit gebied. De relatie tussen aangeefster en verdachte was in dat opzicht dus niet gelijkwaardig.
Het is daarnaast, zoals hierboven aangegeven, niet relevant of aangeefster zelf (ook) het initiatief tot de seksuele handelingen heeft genomen of daarmee heeft ingestemd. Artikel 245 Sr is juist (ook) bedoeld om jeugdigen te beschermen tegen verleidingen, zelfs als deze verleiding uit henzelf uitgaat. Het feit dat de ouders van zowel aangeefster als verdachte op de hoogte waren van het seksuele karakter van de relatie tussen aangeefster en verdachte, en hier min of meer toestemming voor hebben gegeven, doet hieraan niets af. Wat de ouders van zowel aangeefster als verdachte destijds aanvaardbaar achtten, is niet doorslaggevend; er moet gekeken worden naar de meerderheidsopvatting binnen de maatschappij omtrent hetgeen in dit opzicht aanvaardbaar wordt geacht. De rechtbank is van oordeel dat zowel ten tijde van de ontuchtige handelingen, alsook in de huidige tijd, het leeftijdsverschil in het onderhavige geval bepalend is om het handelen van verdachte als onaanvaardbaar en strafrechtelijk verwijtbaar te beschouwen..
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 mei 2013 tot en met 31 december 2013 te [adres] , gemeente [adres] , meermalen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1998, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
  • het betasten van haar vagina
  • het laten vasthouden van zijn penis en vervolgens zich door haar laten aftrekken/masturberen
  • het inbrengen van zijn vingers in haar vagina en tussen haar schaamlippen, en
  • het brengen en houden van zijn geslachtsdeel in haar vagina en mond.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van een jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien het feit door de rechtbank bewezen wordt verklaard, aan verdachte geen straf of maatregel moet worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende acht maanden schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn aanvankelijk veertienjarige en later vijftienjarige vriendin. Minderjarigen bevinden zich in een kwetsbare fase van hun leven waarin ze nog niet in staat zijn om volledig te begrijpen of te verwoorden wat hun grenzen zijn.
Dergelijke ontuchtige handelingen kunnen leiden tot diepgaande en langdurige gevolgen voor hun psychologische ontwikkeling wat vervolgens kan leiden tot trauma, verlies van vertrouwen en schade aan hun vermogen om gezonde relaties te vormen. Voor aangeefster zijn er ook ingrijpende gevolgen ontstaan, zoals bleek uit haar slachtofferverklaring.
In beginsel geldt dat, bij feiten zoals in deze zaak aan de orde zijn, alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Juist om een duidelijk signaal af te geven aan de maatschappij. De rechtbank ziet echter aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en bij de strafoplegging uitdrukkelijk mee te wegen dat er sprake was van een affectieve relatie tussen verdachte en aangeefster en dat deze relatie, ook op seksueel gebied, min of meer werd goedgekeurd door de ouders van zowel aangeefster als verdachte. Daarbij komt dat verdachte een blanco strafblad heeft, de ontucht zich elf jaar geleden heeft afgespeeld en dat de reclassering in haar rapport van 28 december 2023 de kans op recidive bij verdachte als laag inschat. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van een maand met een proeftijd van een jaar.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 3.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig moet worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering rechtstreeks verband mist en daarom moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade deels een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
Weliswaar blijkt uit de bij de vordering overlegde stukken dat bij aangeefster sprake is van meervoudige psychische problematiek, maar het is niet vast te stellen dat het gehele gevorderde bedrag een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal daarom ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid om de vordering vast te stellen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank schat de hoogte van de schade op 1.500,00.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van een maand.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
een jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2013 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2013 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. H.J. Schuth en
mr. L.S. Wachters, rechters, bijgestaan door mr. J. van der Wiel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 augustus 2024.
mr. M.M. Spooren en mr. L.S. Wachters zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.