ECLI:NL:RBNNE:2024:3266

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
23/1584
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving melkrundveehouderij vanwege ontbreken Wnb-vergunning

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en vereniging Leefmilieu tegen de afwijzing van hun verzoek om handhavend op te treden tegen een melkrundveehouderij in Drenthe. Het verzoek om handhaving werd afgewezen door het college op basis van een natuurvergunning die op 30 mei 2013 was verleend. De rechtbank concludeert dat de vergunning geldig is en dat de melkrundveehouderij opereert binnen de grenzen van deze vergunning. Eiseressen stelden dat er geen geldige vergunning was voor de bedrijfsvoering, maar de rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft vastgesteld dat er geen overtreding is van de Wet natuurbescherming (Wnb). De rechtbank wijst erop dat de vergunning is verleend voor een project en niet voor een specifieke emissie, en dat de feitelijke situatie op de boerderij overeenkomt met de vergunde activiteiten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1584

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 augustus 2024 in de zaak tussen

Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A.en
vereniging Leefmilieu, uit Nijmegen, eiseressen
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en

Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden vanwege het ontbreken van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor de melkrundveehouderij aan de [adres] in [plaats].
1.1.
Het college heeft het verzoek om handhaving met het besluit van 23 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 februari 2023 op het bezwaar van eiseressen is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens het college: N. Drenth en mr. P. Mendelts. Eiseressen en hun gemachtigde waren niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Eiseressen hebben op 16 mei 2022 het college verzocht om handhavend op te treden omdat er in strijd wordt gehandeld met de Wnb vanwege het ontbreken van de vereiste natuurvergunning voor de integrale bedrijfsvoering van een melkrundveehouderij aan de [adres] in [plaats].
4.1.
Het college heeft de vraag of er sprake is van een overtreding van artikel 2.7 van de Wnb beantwoord aan de hand van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 uit 2013. Uit een uitgevoerde controle is volgens het college gebleken dat de melkrundveehouderij opereert binnen de grenzen van de vergunning uit 2013 en dat er geen sprake is van een overtreding. Het college heeft het verzoek op 23 augustus 2022 dan ook afgewezen.
4.2.
Eiseressen hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
4.3.
Het college heeft het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard en het bestreden besluit met een aanvullende motivering in stand gelaten. Volgens het college is er sprake van een volledige vergunning op basis van de Wnb, stond het planologisch regime van alle gronden op de referentiedatum bemesten toe en is dat sindsdien onafgebroken toegestaan, en is aangetoond dat de percelen voor de referentiedatum werden bemest.
Overgangsrecht
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Uit het overgangsrecht dat bij die wetgeving hoort vloeit voort dat op deze procedure het recht van toepassing is zoals dat gold voor 1 januari 2024.
Is er sprake van een overtreding?
6. Eiseressen voeren aan dat de natuurvergunning van 30 mei 2013 niet rechtsgeldig is verleend. Verder stellen eiseressen dat het college ten onrechte deze vergunning ook als referentie hanteert voor Overijsselse en Friese Natura 2000-gebieden.
Als de vergunning van 30 mei 2013 wel zou gelden voor Friese en Overijsselse Natura 2000-gebieden, is volgens eiseressen nog steeds sprake van een onjuiste referentiesituatie omdat die vergunning uitgaat van 150 melkkoeien en 110 stuks jongvee, met een emissie van 1.854 kilo NH3. Het college stelt echter dat feitelijk een emissie optreedt van 2066 kg NH3. Daarnaast kunnen de ten tijde van de referentiedatum vergunde melkkoeien niet gelijk worden gesteld met de op dit moment gehouden melkkoeien. Door het tegenwoordig gebruikte krachtvoer en de hogere melkproductie per melkkoe treden ook hogere ammoniakemissies op dan ten tijde van de vergunningverlening in 2013. Bovendien heeft het college geen rekening gehouden met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 november 2022 (D-278/21 Dansk Akvakultur) en het Stadt Papenburg arrest van 14 januari 2010 (ECLI:EU:C:2010:10). Met het intensiveren van de melkgift kan volgens eiseressen niet gesproken worden van een ongewijzigde voortzetting van het eerder toegelaten project.
7. De rechtbank overweegt dat het bestuursorgaan, als wordt verzocht om het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen, moet vaststellen of zich een overtreding voordoet ter zake waarvan hij bevoegd is handhavend op te treden.
7.1.
Vast staat dat eiseressen hebben verzocht om handhaving van de Wnb voor zover er een natuurvergunning ontbreekt voor de integrale bedrijfsvoering van de melkrundveehouderij.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de vraag of sprake is van een overtreding terecht beantwoord aan de hand van de natuurvergunning die op 30 mei 2013 is verleend [1] voor de melkrundveehouderij. Weliswaar is er op 2 november 2015 ook een PAS-melding [2] gedaan maar daarvan is achteraf gebleken dat die niet nodig was omdat het niet ging om een uitbreiding van het bedrijf maar om een verplaatsing van dieren binnen het bedrijf.
7.2.1.
De rechtbank ziet in hetgeen door eiseressen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de natuurvergunning uit 2013 onvolledig of niet rechtsgeldig zou zijn. Het college heeft een vergunning overgelegd die op 30 mei 2013 op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend voor het in werking hebben en uitbreiden van een melkrundveehouderij bestaande uit 150 melk- en kalfkoeien en 110 stuks vrouwelijk jongvee jonger dan twee jaar. Dat onder de Natuurbeschermingswet 1998 alleen een vergunning is verleend voor de Drentse Natura 2000-gebieden, laat onverlet dat in artikel 9.4 van de Wnb is bepaald dat een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 geldt als een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. De vergunning van 30 mei 2013 geldt dan ook als een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb.
7.3.
De rechtbank overweegt verder dat een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb wordt verleend voor een project. Bij vergunningverlening als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb wordt volgens vaste rechtspraak [3] niet een bepaalde stikstofemissie of stikstofdepositie vergund, maar bepaalde activiteiten.
7.4.
Het college heeft naar aanleiding van het verzoek om handhaving beoordeeld of de feitelijke activiteiten bij de melkrundveehouderij overeenkomen met hetgeen in 2013 vergund is. Tijdens de door het college uitgevoerde controle is geconstateerd dat 137 melk- en kalfkoeien aanwezig waren en 85 stuks jongvee jonger dan twee jaar. Dit is door eiseressen niet bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dan ook terecht geconcludeerd dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb omdat de feitelijke situatie op de rundveehouderij past binnen de activiteiten die vergund zijn met de vergunning van 30 mei 2013. Dat koeien in de huidige bedrijfsvoering vanwege een hogere melkgift dan in 2013 en veranderde veevoersamenstelling mogelijk een hogere ammoniakemissie hebben zoals door eiseressen gesteld is, doet vanwege het feit dat vergunning wordt verleend voor een project en niet voor een maximale emissie, niet ter zake.
7.5.
Gelet op het voorgaande heeft het college, naar het oordeel van de rechtbank, terecht geconcludeerd dat er geen sprake is van bedrijfsvoering zonder dat daarvoor een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is verleend en dus geen sprake van een overtreding. Het college heeft het handhavingsverzoek van eiseressen daarom terecht afgewezen.
7.6.
In de verwijzing van eiseressen naar het AquaPri-arrest [4] en het Stadt Papenburg-arrest [5] ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Uit wat eiseressen hebben aangevoerd blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat in deze handhavingszaak sprake is van een nieuw toe te laten project. Het handhavingsverzoek van eisers heeft betrekking op de bestaande bedrijfsvoering van de melkrundveehouderij en het college heeft terecht getoetst of de bestaande bedrijfsvoering past binnen hetgeen vergund is. Deze beroepsgrond slaagt alleen al daarom niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiseressen krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, voorzitter, en mr. M.S. van den Berg en mr. A.W.C.M. van Emmerik, leden, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit besluit is gedateerd op 30 mei 2013 en op 3 juni 2013 verzonden.
2.Op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en verwante wet- en regelgeving waren vanaf 1 juli 2015 bepaalde activiteiten uitgezonderd van de vergunningplicht in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb, omdat de stikstofdepositie ten gevolge van de activiteiten onder de grens- of drempelwaarde bleef van 1 mol/ha/jaar. Dergelijke activiteiten waren meldingsplichtig.
3.Waaronder de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1528.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 november 2022, ECLI:EU:C:2022:864.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 14 januari 2010, ECLI:EU:C:2010:10.