Op 27 augustus 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting, aanranding en ontucht met een patiënt. De rechtbank heeft de verdachte integraal vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van het vermeende slachtoffer, die stelde dat zij gedurende een lange periode onder dwang seksuele handelingen had moeten ondergaan. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanwezigheid van dwang in de zin van onvermijdbaarheid, en dat er geen feitelijke hulpverleningsrelatie kon worden vastgesteld tussen de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als bewijs voorhanden is, en dat deze verklaring voldoende betrouwbaar moet zijn. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende steun vond in ander bewijs, en dat de omstandigheden niet wezenlijk genoeg waren om te spreken van dwang. De vordering van de benadeelde partij werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank de feiten niet bewezen achtte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig.