ECLI:NL:RBNNE:2024:3259

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
18-109679-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak in zedenzaken wegens gebrek aan bewijs van dwang en feitelijke hulpverleningsrelatie

Op 27 augustus 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting, aanranding en ontucht met een patiënt. De rechtbank heeft de verdachte integraal vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van het vermeende slachtoffer, die stelde dat zij gedurende een lange periode onder dwang seksuele handelingen had moeten ondergaan. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanwezigheid van dwang in de zin van onvermijdbaarheid, en dat er geen feitelijke hulpverleningsrelatie kon worden vastgesteld tussen de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als bewijs voorhanden is, en dat deze verklaring voldoende betrouwbaar moet zijn. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende steun vond in ander bewijs, en dat de omstandigheden niet wezenlijk genoeg waren om te spreken van dwang. De vordering van de benadeelde partij werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank de feiten niet bewezen achtte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.109679.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 augustus 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 juli 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, primair, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 1999 tot 25 maart 2010, op diverse data, te [adres] en/of te [adres] , (althans) in Nederland, (meermalen) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1983) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte:
  • zijn penis en/of vinger(s) en/of een dildo in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
  • zijn penis en/of tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of
  • de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of betast
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
  • is doorgegaan met het plegen van voornoemde handeling(en), terwijl die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze het niet wilde en/of
  • voornoemde handeling(en) met die [slachtoffer] heeft gepleegd terwijl die [slachtoffer] minderjarig was en/of woonachtig was bij hem, verdachte en/of terwijl die [slachtoffer] bij hem, verdachte, logeerde en/of
  • voornoemde handeling(en) bij die [slachtoffer] heeft gepleegd, terwijl hij, verdachte een hoge positie en/of veel aanzien binnen de [gemeenschap] had en/of (daarbij) de zielzorger en/of vertrouwenspersoon van die [slachtoffer] was
en/of (aldus) gezien het psychisch overwicht dat hij, verdachte, op die [slachtoffer] had door het leeftijdsverschil en/of de afhankelijkheidsrelatie en/of kwetsbare positie waarin die [slachtoffer] zich bevond, een situatie heeft doen ontstaan waaraan die [slachtoffer] zich niet heeft kunnen onttrekken en/of waarvan zij geen weerstand aan verdachte heeft kunnen bieden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2008 tot 25 maart 2010, op diverse data, te [adres] en/of te [adres] , (althans) in Nederland, (meermalen) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1983) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit:
  • het brengen van zijn penis en/of vinger(s) en/of een dildo in de vagina van die [slachtoffer] en/of
  • het brengen van zijn penis en/of tong in de mond van die [slachtoffer] en/of
  • de betasten en/of likken van/aan de vagina van die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
  • is doorgegaan met het plegen van voornoemde handeling(en), terwijl die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze het niet wilde en/of
  • voornoemde handeling(en) met die [slachtoffer] heeft gepleegd terwijl die [slachtoffer] minderjarig was en/of woonachtig was bij hem, verdachte en/of terwijl die [slachtoffer] bij hem, verdachte, logeerde en/of
  • voornoemde handeling(en) bij die [slachtoffer] heeft gepleegd, terwijl hij, verdachte een hoge positie en/of veel aanzien binnen de [gemeenschap] had en/of (daarbij) de zielzorger en/of vertrouwenspersoon van die [slachtoffer] was
en/of (aldus) gezien het psychisch overwicht dat hij, verdachte, op die [slachtoffer] had door het leeftijdsverschil en/of de afhankelijkheidsrelatie en/of kwetsbare positie waarin die [slachtoffer] zich bevond, een situatie heeft doen ontstaan waaraan die [slachtoffer] zich niet heeft kunnen onttrekken en/of waarvan zij geen weerstand aan verdachte heeft kunnen bieden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2008 tot 25 maart 2010, op diverse data, te [adres] en/of te [adres] , (althans) in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg (te weten als de zielzorger en/of vertrouwenspersoon binnen de [gemeenschap] ), (meermalen) ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, hebbende verdachte:
  • zijn penis en/of vinger(s) en/of een dildo in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
  • zijn penis en/of tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of
  • de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of betast.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primaire feit tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Ook heeft hij een contactverbod met aangeefster gevorderd voor een periode van vijf jaren, waarbij in geval van overtreding van deze maatregel de vervangende hechtenis telkens één week bedraagt tot een maximum van zes maanden.
Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. De aangifte is betrouwbaar en dient als uitgangspunt voor de beoordeling van de zaak.
Verdachte erkent dat er, vanaf het moment dat aangeefster 18 was, sprake was van seksuele handelingen tussen hem en aangeefster, maar betwist dat er seksuele contacten waren toen aangeefster minderjarig was. De verklaring van aangeefster over de seksuele contacten ten tijde van haar minderjarigheid vindt op onderdelen steun in andere bewijsmiddelen. Uit de getuigenverklaringen van de moeder en de zus van aangeefster en de getuigen [getuige] en [getuige] volgt dat het gedrag van aangeefster in de ten laste gelede periode veranderde en zij verklaren over hun waarneming van de verhouding tussen verdachte en aangeefster. Aangeefster heeft medio 2017 haar verhaal met deze getuigen gedeeld en uit hun verklaringen (en die van getuige [getuige] ) blijkt dat het verhaal consistent is met de aangifte.
Gelet op de volgende omstandigheden kan bovendien worden vastgesteld dat sprake was van dwang door middel van een andere feitelijkheid: aangeefster was (aan het begin van de periode) minderjarig en woonde bij verdachte in huis, verdachte had aanzien binnen de [gemeenschap] (hierna: [gemeenschap] ) waartoe ook aangeefster behoorde, verdachte was vertrouwenspersoon of zielzorger van aangeefster en was ouder dan zij. Dit zijn omstandigheden die maakten dat aangeefster zich niet kon onttrekken noch weerstand kon bieden aan verdachte. Daarbij komt dat verdachte in een gesprek met [getuige] toegeeft dat sprake was van overwicht en afhankelijkheid. Anders dan verdachte stelt was de seksuele relatie tussen hem en aangeefster dus niet consensueel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Kort samengevat heeft zij daartoe aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster en haar naasten onvoldoende betrouwbaar zijn, dat er een gebrek is aan steunbewijs, dat er geen sprake is van dwang in de zin van de artikelen 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) noch dat sprake is van werkzaamheden in de maatschappelijke zorg zoals bedoeld in artikel 249 Sr.
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. In geval van een ontkennende verdachte, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als belangrijkste bewijsmiddel voorhanden is. Deze op zichzelf staande verklaring moet voldoende betrouwbaar zijn.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de door één getuige waargenomen feiten en omstandigheden op zichzelf staan en deze onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad in zedenzaken kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de seksuele handelingen als zodanig bevestiging dienen te vinden in ander bewijsmateriaal. Het is afdoende wanneer de verklaring van een aangever op bepaalde onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen die verklaring en het overige bewijsmateriaal mag hierbij niet een te ver verwijderd verband bestaan.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Als er sprake is van voldoende steunbewijs en daarmee wettig bewijs voor de seksuele handelingen, staat voorts, ten aanzien van het primaire en subsidiaire feit, in de strafbepalingen van de artikelen 242 en 246 Sr het bestanddeel dwingen centraal. Daarbij is onvrijwilligheid op zich onvoldoende voor een veroordeling van verkrachting dan wel aanranding.
Van dwingen door (bedreiging met) geweld of (bedreiging met) een andere feitelijkheid als bedoeld in de artikelen 242 en 246 Sr kan slechts sprake zijn indien de verdachte heeft veroorzaakt dat de aangever de in dat artikel bedoelde seksuele handelingen tegen de wil heeft ondergaan en dat de seksuele handelingen voor de aangever niet of nauwelijks te vermijden zijn geweest. De door de verdachte uitgeoefende dwang moet dus van voldoende kaliber zijn om de weerstand van het slachtoffer te breken. Bovendien moet kunnen worden bewezen dat de verdachte opzet op het dwingen heeft gehad en moet er een causaal verband bestaan tussen de dwangmiddelen (geweld of feitelijkheid) en de seksuele handelingen.
Indien het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard, is ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde doorslaggevend of de seksuele relatie tussen de aangever en de verdachte zich afspeelde tussen een persoon (de verdachte) die werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, met iemand (de aangever) die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd. In artikel 249 Sr staat de bescherming van afhankelijke personen tegen seksuele handelingen centraal. Aan de zinsnede werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg geeft de Hoge Raad een ruime uitleg die ertoe strekt om in alle gevallen waarin sprake is van misbruik van psychisch overwicht door hulpverleners bescherming te bieden. Er hoeft daarbij geen sprake te zijn van een behandelingsovereenkomst noch van een erkende hulpverlener. Bepalend is of er een feitelijke hulpverleningsrelatie bestaat tussen de verdachte en het slachtoffer.
Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, moet de rechter ten slotte de overtuiging hebben gekregen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en zij overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster heeft diverse verklaringen afgelegd met betrekking tot het ten laste gelegde. In een informatief gesprek zeden op 26 oktober 2017 wordt voor het eerst bij de politie een beknopte omschrijving gegeven van hetgeen zou zijn voorgevallen vanaf haar zestiende tot haar vijfentwintigste jaar. Vervolgens doet zij op 12 december 2017 aangifte waarin zij uitvoerig de afzonderlijke seksuele gedragingen herhaalt die zouden hebben plaatsgevonden totdat zij 25/26 jaar was. Hierin beschrijft aangeefster zeer gedetailleerd de seksuele handelingen die (zij en) verdachte zou(den) hebben verricht en in welke gemoedstoestand zij zich daarbij telkens bevond. Zij koppelt deze (intensiverende) seksuele contacten aan specifieke leeftijdsfases, tijdstippen, locaties en plaatsen. Dat maakt haar verklaring authentiek. Verder is aangeefster op 11 november 2021, 4 jaren na haar aangifte, bij de rechter- commissaris als getuige gehoord en heeft zij in het kader van een kerkelijke tuchtprocedure tegen verdachte ook verschillende verklaringen afgelegd. Deze verklaringen komen in hoofdlijnen overeen met de inhoud van haar aangifte, wat betekent dat aangeefster consistent is in haar verklaringen, ondanks het aanzienlijke tijdsverloop tussen de aangifte en het gehoor bij de rechter-commissaris.
Resumerend acht de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar en deze verklaring kan in beginsel gebezigd worden als bewijsmiddel.
Steunbewijs seksuele handelingen
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen en zij neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Uit het dossier komt naar voren dat slechts aangeefster en verdachte aanwezig waren bij de seksuele handelingen. Voor wat betreft de periode na de meerderjarigheid van aangeefster erkent verdachte in de politieverhoren en ter terechtzitting dat er sprake was van een seksuele relatie tussen hen tot 2010, in die zin dat deze kort samengevat bestond uit zoenen, strelingen en aanrakingen, orale seks, gebruik van een vibrator en vingeren. Ten aanzien van dat gedeelte van de tenlastelegging in die periode wordt de aangifte dus in voldoende mate ondersteund door de verklaring van verdachte.
Ten aanzien van de seksuele gedragingen die zien op de periode dat aangeefster minderjarig was, ligt dat anders, aangezien verdachte ontkent dat er toentertijd seksuele contacten met haar waren. Aangeefster heeft verklaard dat zich in die periode twee situaties hebben voorgedaan; toen zij zestien jaar was zou verdachte haar pyjamabroek en onderbroek naar beneden hebben getrokken en op haar zeventiende zou hij zijn tong in haar mond hebben gestopt. Weliswaar bevestigt getuige [getuige] de man van aangeefster de verklaring van aangeefster dat het zoenen en het strelen voor haar achttiende jaar zijn begonnen, maar deze informatie is van aangeefster afkomstig en geen eigen waarneming van de getuige. Datzelfde geldt voor de getuigenverklaringen van [getuige] , [getuige] , [getuige] en [getuige] voor zover het gaat om de seksuele handelingen van verdachte. Deze getuigen hebben daarnaast verklaard over de gedragsverandering van aangeefster en de verhouding tussen haar en verdachte in de ten laste gelegde periode, maar deze bevindingen zijn te weinig concreet om als directe gevolgen van de verweten gedragingen aan te merken. Gelet op het voorgaande vindt de verklaring van aangeefster, dat verdachte voordat zij de leeftijd van achttien jaar had bereikt reeds seksuele handelingen bij haar had verricht, onvoldoende ondersteuning in een ander bewijsmiddel.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat voor de periode van 26 maart 2001 tot en met 25 maart 2010 voldoende steunbewijs voor de seksuele handelingen in het dossier aanwezig is, maar dat dit niet geldt voor de periode daarvoor. Voor de seksuele gedragingen in de periode 26 maart 1999 tot en met 25 maart 2001 ontbreekt daarom het wettig bewijs en dat deel van de tenlastelegging kan niet bewezen worden verklaard.
Dwang door feitelijkheden
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er sprake is geweest van dwang door andere feitelijkheden in de periode van 26 maart 2001 tot en met 25 maart 2010. De rechtbank heeft uit het dossier geen feiten en omstandigheden kunnen herleiden die duiden op dwang door middel van (bedreiging met) geweld of bedreiging met andere feitelijkheden, zodat die varianten geen nadere toelichting behoeven.
De rechtbank stelt vast dat er tussen verdachte en aangeefster een afhankelijkheidsrelatie bestond. Uit de verklaringen van zowel aangeefster als verdachte volgt immers dat aangeefster al op minderjarige leeftijd bij hem en zijn vrouw kwam inwonen. Daarmee was aangeefster onder meer aan de zorg van verdachte toevertrouwd. Daarnaast was de [gemeenschap] erg belangrijk voor aangeefster en had verdachte, ook in voornoemde periode, een behoorlijk aanzien binnen de [gemeenschap] . Zo heeft getuige [getuige] bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte als een toekomstig leider gold, in het bijzonder in de ogen van jonge mensen. Verder blijkt uit de brochure Ware Liefde Wacht dat verdachte rond de eeuwwisseling toespraken hield voor die aan de gemeenschap verbonden jeugdbeweging. In het opgenomen gesprek met [getuige] heeft verdachte ook toegegeven dat sprake was van een situatie van overwicht en dat aangeefster afhankelijk van hem was. Tot slot was er sprake van een aanzienlijk leeftijdsverschil (van ruim dertien jaren) tussen aangeefster en verdachte.
Naast de afhankelijkheidsrelatie moet de rechtbank voor een bewezenverklaring van dwang ook kunnen vaststellen dat de seksuele handelingen voor aangeefster niet of nauwelijks te vermijden zijn geweest. De rechtbank kan deze onvermijdbaarheid echter niet vaststellen. Uit de verklaringen van aangeefster de aangifte en het verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris zijn hiervoor namelijk de volgende contra-indicaties op te maken. Aangeefster heeft tot haar achttiende jaar (en nog zes weken op haar negentiende) bij verdachte in [adres] gewoond. Hierna woonde zij twee jaren bij haar ouders in [adres] om vervolgens vrijwillig opnieuw bij verdachte in [adres] haar intrek te nemen. Vanaf haar
drieëntwintigste jaar vestigde aangeefster zich in diverse andere plaatsen in Nederland en onderhield zij ook sociale contacten buiten de kerkgemeenschap om. Zo ging aangeefster met collegas uit eten en zwemmen. Ten slotte is aangeefster op vijfentwintigjarige leeftijd voor een half jaar naar Israël vertrokken. Deze omstandigheden wekken de indruk dat aangeefster zich vrijelijk kon bewegen in binnen- en buitenland en dat zij ook een leven had buiten de [gemeenschap] .
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat aangeefster onder geen beding weerstand kon bieden aan (psychische) dwang. De rechtbank acht daarom het primair en het subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Feitelijke hulpverleningsrelatie
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat sprake is geweest van een afhankelijkheidsrelatie tussen aangeefster en verdachte. Dit betreft echter een andersoortige relatie dan een feitelijke hulpverleningsrelatie, omdat niet kan worden aangenomen dat aangeefster als cliënt of patiënt in verhouding tot verdachte stond. Op basis van het dossier is evenmin vast te stellen dat verdachte de enige zielzorger van aangeefster is geweest.
Daarmee is de rechtbank van oordeel dat ook het meer subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen is en verdachte zal ook daarvan worden vrijgesproken.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 788,24 ter vergoeding van materiële schade,
50.000,- ter vergoeding van immateriële schade en 405,94 ter vergoeding van proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal voor toewijzing in aanmerking komt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de gehele vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primaire, het subsidiaire en het meer subsidiaire feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte hun eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. M. Lok, rechters, bijgestaan door mr. M. Huiskamp, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 augustus 2024.
Mr. M.S. van der Kuijl is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.