ECLI:NL:RBNNE:2024:3256

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
c/17/196015
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis inzake omgangsregeling en ouderlijke verantwoordelijkheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die de ouders zijn van drie minderjarige kinderen. De vrouw, wonende in Nederland, heeft de man, die in België woont, aangeklaagd om de tenuitvoerlegging van twee eerdere vonnissen van de Belgische rechtbank op te schorten. De vrouw vorderde dat de rechtbank Noord-Nederland bevoegd is, dat zij ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen, en dat de vonnissen van de Belgische rechtbank worden opgeschort. De man voerde verweer en stelde dat de vrouw de Belgische uitspraken niet nakomt.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, waarbij de veiligheid van de kinderen in het geding is. De vrouw heeft zorgen geuit over de veiligheid van de kinderen bij de man, die in het verleden betrokken is geweest bij huiselijk geweld. De voorzieningenrechter heeft op basis van de overgelegde stukken van Veilig Thuis en het Gebiedsteam geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Belgische rechtbank moet worden opgeschort, omdat de kinderen anders blootgesteld zouden worden aan een ernstig risico op schade.

De voorzieningenrechter heeft de vrouw ontvankelijk verklaard in haar vorderingen en de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Familie- en Jeugdrechtbank in Dendermonde, België, van 27 juni 2024 opgeschort. De vordering om ook de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank in Antwerpen te schorsen, is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Kort-gedingnummer: C/17/196015 KG ZA 24-112
vonnis van de voorzieningenrechter in het kort-geding d.d. 21 augustus 2024
inzake
[de vrouw],
wonende in de [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. H.C.L. Crozier, kantoorhoudende te Sneek,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. E.Tj. van Dalen, kantoorhoudende te Groningen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de concept-dagvaarding van de vrouw, ontvangen op 5 augustus 2024;
  • de betekende dagvaarding van de vrouw met producties, ontvangen op 8 augustus 2024;
  • een productie van de vrouw, ontvangen op 12 augustus 2024;
  • de mondelinge behandeling op 13 augustus 2024;
  • de pleitaantekening van mr. Van Dalen, overgelegd op de zitting.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 13 augustus 2024 waren de vrouw en haar advocaat aanwezig, als ook de advocaat van de man. Verder is verschenen een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. De relatie is beëindigd.
2.2.
De vrouw woont in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. De man woont in België en is Brits staatsburger.
2.3.
Partijen zijn de ouders van drie minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2017,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag] 2019 en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag] 2021,
allen geboren in [geboorteplaats] , België.
2.4.
Partijen hebben samen met de kinderen in België gewoond. In 2022 is de vrouw met de kinderen naar Nederland vertrokken.
2.5.
Door de Familie- en Jeugdrechtbank in België (Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde), is in december 2022 en in december 2023 een (begeleide) contactregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld. Er hebben in 2023 drie begeleide contactmomenten plaatsgevonden, maar na oktober 2023 heeft de vrouw geen uitvoering meer gegeven aan de contactregeling. Dit heeft geleid tot een veroordelend vonnis jegens de vrouw op 8 mei 2024 van de rechtbank in Antwerpen, rechtdoend in correctionele zaken.
2.6.
Op 27 juni 2024 heeft de Familie- en Jeugdrechtbank in Dendermonde op verzoek van de man een vakantieregeling voor de kinderen tijdens de zomervakantie van 2024 vastgesteld, in die zin dat de kinderen gedurende drie periodes in juli en augustus 2024 een aantal dagen aaneengesloten bij de man in België zullen verblijven.
2.7.
Nadien zijn partijen een (iets) andere vakantieregeling overeengekomen, in die zin dat er twee vakantieperiodes voor omgang zullen zijn, namelijk van 5 tot 10 augustus 2024 en van 24 tot 30 augustus 2024. Laatstgenoemde periode komt overeen met de derde vakantieperiode die in het vonnis van 27 juni 2024 is vastgelegd.
2.8.
De afspraak over de eerste periode in de zomervakantie 2024 (van 5 tot 10 augustus 2024) is door de vrouw op advies van de Raad niet nagekomen.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw heeft gevorderd om bij vonnis, voor zo ver mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden bevoegd is van het geschil kennis te nemen;
II. de vrouw ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen;
III. de vonnissen van 8 mei 2024 van de Rechtbank in Antwerpen en van 27 juni 2024 van de Familie- en jeugdrechtbank in Dendermonde op te schorten dan wel rechtskracht te ontzeggen, althans een beslissing te nemen die de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht;
IV. de omgang tussen man en de minderjarigen op te schorten tot er een veiligheidsplan conform het advies van Veilig Thuis is geaccordeerd tussen partijen;
V. de man te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
De man heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot onbevoegdheid van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat de vorderingen moeten worden afgewezen, omdat een juridische grondslag ontbreekt.

4.Overzicht van de juridische procedures

4.1.
Ten behoeve van de beoordeling van de vorderingen geeft de voorzieningenrechter aan de hand van de overgelegde stukken hieronder een overzicht van de gevoerde en nog aanhangige juridische procedures die aan dit kort geding vooraf zijn gegaan.
4.2.
Bij beschikking van de rechtbank in Den Haag van 8 november 2022 is de terugkeer van de kinderen gelast naar België. Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. Omdat tussen de beslissing van de rechtbank Den Haag en de behandeling van het hoger beroep bij het gerechtshof in Den Haag een bodemprocedure in België (Dendermonde) is behandeld, waarbij de Familie- en Jeugdrechtbank in Dendermonde bij tussenvonnis van 22 december 2022 de hoofdverblijfplaats van de kinderen voorlopig bij de vrouw in Nederland heeft bepaald, is het verzoek tot teruggeleiding van de kinderen alsnog afgewezen door het gerechtshof Den Haag bij beschikking van 6 januari 2023.
4.3.
Bij voornoemd tussenvonnis van 22 december 2022 heeft de rechtbank in Dendermonde verder – voor zover voor deze procedure van belang – “inmiddels en voorlopig” het ouderlijk gezag over de kinderen aan partijen gezamenlijk toegekend, “gezegd voor recht” dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben met inschrijving van de kinderen in het bevolkingsregister op het adres van de man, een omgangsregeling tussen de man en de kinderen bepaald in Antwerpen via de neutrale bezoekruimte Het Huis (hierna: het omgangshuis) en “gezegd voor recht” dat er wekelijks videobelcontacten tussen de man en de kinderen plaatsvinden. De zaak is voor verdere behandeling wat betreft de maatregelen ten aanzien van de kinderen aangehouden.
4.4.
In het tussenvonnis van de Familie- en Jeugdrechtbank in Dendermonde van
7 december 2023 heeft de rechtbank “gezegd voor recht” dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw in Nederland hebben, met inschrijving van de kinderen op het adres van de vrouw en dat de contacten tussen de man en de kinderen verder zullen verlopen via het omgangshuis. Ook heeft de rechtbank (opnieuw) videobelmomenten tussen de man en de kinderen bepaald. De rechtbank heeft daarnaast de vordering van de vrouw om het ouderlijk gezag exclusief aan haar toe te kennen toegewezen. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat er ernstige aanwijzingen zijn voor intrafamiliaal geweld in het gezin, reden waarom de vrouw is vertrokken naar Nederland. Verder heeft de rechtbank onder meer meegewogen dat uit de beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in Nederland van 30 mei 2016 is gebleken dat de man zeer frequent werd veroordeeld wegens ernstige misdrijven. Ten slotte is vermeld dat de man niet wenst mee te werken aan crossborder mediation en dat hij zich moeilijk kan beheersen tijdens gesprekken met de vrouw en de kinderen. De zaak is voor verdere behandeling van de verzoeken opnieuw aangehouden.
4.5.
Bij vonnis van de rechtbank in Antwerpen, rechtdoende in correctionele zaken, van
8 mei 2024 is – kort en zakelijk weergegeven – de vrouw vanwege het niet nakomen van drie omgangsmomenten (in september, november en december 2023) in het omgangshuis veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden en tot een geldboete van € 800,-, waarbij uitstel van de tenuitvoerlegging is verleend wat betreft de gevangenisstraf voor een termijn van 3 jaar. Uit voornoemd vonnis volgt verder dat het omgangshuis na de gemiste omgang van december 2023 heeft besloten geen bezoeken meer te organiseren en het dossier af te sluiten.
4.6.
Bij het tussenvonnis van de Familie- en Jeugdrechtbank in Dendermonde, België, van 27 juni 2024 heeft de rechtbank beslist op het verzoek van de man over de vakantieregeling van de kinderen tijdens de zomervakantie van 2024. De rechtbank heeft overwogen dat de man sinds de aanvang van de procedure op 27 januari 2022 de kinderen slechts driemaal heeft gezien in het omgangshuis, te weten op 24 juni 2023, 23 augustus 2023 en op 25 oktober 2023 en dat de vrouw voor het overige de opgelegde contactregeling niet is nagekomen. Uit de verslagen van het omgangshuis blijkt dat de bezoeken steeds goed zijn verlopen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat van tegenindicaties tegen een verblijf van de kinderen bij de man tijdens de zomervakantie van 2024 niet is gebleken en dat het opnieuw inschakelen van het omganghuis, zoals de vrouw wil, het contactherstel tussen de man en de kinderen opnieuw op de lange baan schuift, nu het omgangshuis in de zomervakantie geen contacten kan organiseren. Gelet op de jonge leeftijd van de kinderen en dat zij nog niet bij de man thuis hebben verbleven, is een opbouw van de vakantieregeling wel aangewezen. De rechtbank heeft bepaald dat de kinderen van 20 tot en met 23 juli 2024, van 10 tot en met 14 augustus 2024 en van 24 tot en met 30 augustus 2024 bij de man zullen verblijven, waarbij een persoon uit het paternale milieu instaat voor het ophalen van de kinderen bij de vrouw als ook voor het weer bij haar terugbrengen, een en ander behoudens andersluidende afspraken tussen partijen. De beslissingen op de overige verzoeken van partijen worden aangehouden tot de behandeling van de zaak op 26 september 2024.

5.Het geschil en de standpunten van partijen

5.1.
Aan de voorzieningenrechter ligt – kort gezegd – de vraag voor of er gronden zijn om de tenuitvoerlegging van de twee vonnissen genoemd onder 4.5. en 4.6. op te schorten.
5.2.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de veiligheid van de kinderen niet kan worden gegarandeerd als zij naar de man in België gaan. De vrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar door haar overgelegde stukken van Veilig Thuis en het Gebiedsteam. Op advies van voornoemde instanties en de Raad heeft zij de kinderen voor de eerste vakantieperiode, die zou starten op 5 augustus 2024, niet meegegeven aan (de broer van) de man voor omgang in België en op advies van de instanties is zij deze gerechtelijke procedure in Nederland gestart. De vrouw stelt dat haar niet bekend is waar de man met de kinderen gaat verblijven tijdens de vakantie. Hij wil haar dat niet vertellen. Ook is niet duidelijk of hij geschikte woonruimte heeft om met de kinderen te verblijven. Er is geen toezicht tijdens de omgang, terwijl tijdens de relatie sprake is geweest van huiselijk geweld door de man jegens de vrouw en de kinderen. De vrouw heeft angst voor de man en daarom is zij gevlucht naar Nederland. Daarbij komt dat de man heeft aangegeven dat hij de kinderen alleen wil zien als zij hun identiteits-/reisdocumenten meekrijgen, terwijl hij heeft gedreigd de kinderen te ontvoeren naar het buitenland (Pakistan).
5.3.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw keer op keer de uitspraken van de Belgische rechter niet nakomt en dat zij deze nu via de Nederlandse rechter probeert te omzeilen. De Belgische rechter heeft geoordeeld dat er geen enkele contra-indicatie is voor een verblijf van de kinderen bij de man in België. Veilig Thuis, de Raad en het Gebiedsteam hebben hun conclusies en adviezen enkel gebaseerd op de eenzijdige input van de vrouw zonder dat zij deze ter wederhoor aan de man hebben voorgelegd. De beschuldigingen en verwijten van de vrouw aan het adres van de man zijn in de Belgische procedures meegewogen. De vrouw moet de vakantieregeling nakomen.

6.De beoordeling

6.1.
Omdat het geschil de executie van een vonnis over de ouderlijke verantwoordelijkheid betreft, is de Verordening Brussel II ter (Verordening EU 2019/1111 van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering) van toepassing. In Hoofdstuk IV van deze verordening (hierna ook: Verordening Brussel II ter) zijn specifieke bepalingen over (geschillen over) de tenuitvoerlegging van vonnissen opgenomen. Omdat de kinderen in Nederland (gemeente Súdwest-Fryslân) wonen waardoor de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Belgische rechter (te weten de overdracht van de kinderen aan de broer van de man) in Nederland, dient plaats te vinden, is de Nederlandse rechter op grond van (artikel 56 lid 4 van) deze verordening bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
6.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat zij een beslissing kan nemen in alle spoedeisende zaken die gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad vereisen (artikel 254 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Met het gegeven dat er een vonnis van de Familie- en Jeugdrechtbank in Dendermonde (België) van 27 juni 2024 ligt dat bepaalt dat de kinderen op 24 augustus 2024 naar de man in België dienen te gaan en dat de vrouw stelt hieraan in het belang van de kinderen niet te kunnen meewerken, is het spoedeisend belang voldoende gegeven en is de vrouw in zoverre ontvankelijk in haar vorderingen.
6.3.
Uitgangspunt van de Verordening Brussel II ter is dat een in een lidstaat gegeven beslissing zonder nadere speciale procedures door andere lidstaten wordt erkend en ten uitvoer kan worden gelegd. In artikel 56 van de verordening is bepaald in welke gevallen van schorsing/opschorten van een in een andere lidstaat gegeven beslissing sprake kan zijn. Op grond van het bepaalde in lid 4 van dit artikel kan de (voorzieningen)rechter in uitzonderlijke gevallen de tenuitvoerlegging opschorten indien de tenuitvoerlegging het kind zou blootstellen aan een ernstig risico op fysieke of psychologische schade als gevolg van tijdelijke belemmeringen die zijn ontstaan nadat de beslissing is gegeven, of op grond van een andere belangrijke wijziging van de omstandigheden.
6.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een wijziging van de omstandigheden die is ontstaan nadat het vonnis van 27 juni 2024 is afgegeven. De voorzieningenrechter baseert zich hiervoor op de door de vrouw overgelegde stukken van Veilig Thuis, het Gebiedsteam en de opmerkingen en het advies van de Raad op de zitting. Ondanks het feit dat de kant van het verhaal van de man niet meegenomen kon worden door deze instanties ziet de voorzieningenrechter in deze stukken toch dusdanig zwaarwegende nieuwe omstandigheden dat van de vrouw niet gevergd kan worden dat zij haar medewerking verleent zolang de rechter in de bodemzaak in België (die op 26 september 2024 zal worden voortgezet) zich geen oordeel heeft kunnen vormen over deze nieuwe omstandigheden.
6.5.
In de overgelegde brief van Veilig Thuis van 2 augustus 2024, gericht aan de vrouw, is aangegeven dat Veilig Thuis een zorgmelding van de politie heeft ontvangen op 30 juli 2024 over de kinderen. Veilig Thuis heeft contact opgenomen met het Gebiedsteam en heeft informatie opgevraagd bij het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling in Gent. De zorgen van de politie hebben betrekking op het huiselijk geweld waarvoor de vrouw met de kinderen is gevlucht uit België. De man is tot ongewenst vreemdeling verklaard in Nederland, omdat hij een ernstige bedreiging voor de samenleving vormt vanwege strafrechtelijke veroordelingen voor geweldgerelateerde misdrijven. De man heeft gevraagd om de identiteitsbewijzen van de kinderen als zij bij hem komen op 5 augustus 2024. De vrouw heeft aangegeven dat de man in het verleden gedreigd heeft de kinderen te ontvoeren als ze bij hem zijn. De politie maakt zich daarom zorgen over de veiligheid van de kinderen, temeer omdat vanuit Nederland niet getoetst is of de kinderen veilig zijn bij de man in België. Het Gebiedsteam heeft, na contact met het Centrum Internationale Kinderontvoering, aan Veilig Thuis teruggekoppeld dat alle signalen overduidelijk zijn dat er een kans op ontvoering is van de kinderen door de man. Het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling heeft meegedeeld dat er geen recente informatie over de man bekend is. In 2022 werd het niet veilig geacht dat de man de kinderen zonder toezicht/begeleiding zou zien, aldus het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling. De kinderen waren bekend met trauma door de gebeurtenissen in de thuissituatie bij de man. Het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling heeft het dossier ten aanzien van de kinderen van partijen gesloten, maar de man is nadien nog bekend in andere dossiers bij Het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling. Veilig Thuis stelt zorgen te hebben over de kinderen, die getuige en slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld door de man. De oudste twee kinderen hebben trauma's opgelopen en zijn/worden daarvoor in Nederland behandeld. Gezien de mishandeling in het verleden, dat de kinderen de man ongeveer twee jaar niet hebben gezien, de man geen gezag heeft en hij heeft gedreigd met ontvoering van de kinderen acht Veilig Thuis de situatie bij de man voor de kinderen niet veilig en vindt Veilig Thuis het ongewenst dat de kinderen onbegeleid contact met de man hebben. Veilig Thuis adviseert de vrouw om de kinderen niet naar de man te laten gaan.
6.6.
Verder heeft de vrouw een formulier met een 'Verzoek tot onderzoek door de Raad' van 12 juli 2024 van het Gebiedsteam (van de gemeente waar de vrouw en de kinderen wonen) in het geding gebracht. In dit formulier is onder meer vermeld dat de vrouw op 15 februari 2022 een melding heeft gedaan dat de man naar Sneek is gekomen en dat hij haar en haar dochter wilde ontvoeren. Toen is Veilig Thuis betrokken geraakt. In 2022 is ook melding gemaakt van huiselijk geweld (gepleegd) door de man vanaf 2016 en heeft de vrouw aangifte gedaan van bedreiging door de man. Er zijn hulpverleningstrajecten en therapieën ingezet voor de vrouw en de oudste twee kinderen. [minderjarige 2] krijgt nog speltherapie en [minderjarige 1] heeft traumatherapie gehad, beiden in verband met het huiselijk geweld dat zij hebben meegemaakt. Verder is in juni 2023 (door de politie) een Afspraak Op Locatie op de woning van de vrouw geplaatst in verband met acties van de man. Het gebiedsteam is van mening dat (onbegeleide) omgang op basis van bovengenoemde feiten de kinderen (ernstig) kan schaden in hun ontwikkeling. (Onbegeleide) Omgang kan er in resulteren dat zij opnieuw heftige spanningen zullen ervaren, alleen al gelet op het feit dat zij, zonder hun moeder, door een oom naar de man worden gebracht.
6.7.
De Raad heeft op de zitting aangegeven dat op verzoek van Veilig Thuis is overwogen of een ondertoezichtstelling van de kinderen in deze situatie een passende maatregel zou kunnen zijn. De Raad is van mening dat er geen zorgen zijn over de kinderen in de thuissituatie bij de vrouw. Ze worden bij haar niet in hun ontwikkeling bedreigd. Daarom is een ondertoezichtstelling van de kinderen niet de juiste maatregel. Ook dan moet (in beginsel) het Belgische vonnis over de omgang worden nagekomen. De Raad begrijpt dat de vrouw aldus klem zit; zij kan geen kant uit. De Raad vindt het niet goed dat de hiervoor genoemde zorgen onder 6.5. en 6.6. hoofdzakelijk gebaseerd zijn op informatie afkomstig van de vrouw. Anderzijds is het de vraag in hoeverre de Belgische rechter informatie van Nederlandse instanties heeft kunnen meewegen. Uit informatie van betrokken hulpverlening komen grote zorgen naar voren. Dat die zorgen er zijn, blijkt ook wel uit het feit dat de vrouw het eenhoofdig ouderlijk gezag heeft gekregen vanwege het huiselijk geweld door de man. De Raad is van mening dat er omgang moet zijn, maar het moet wel op een veilige manier. Door de signalen vanuit Veilig Thuis heeft de Raad de vrouw geadviseerd om de kinderen op 5 augustus 2024 niet aan (de broer van) de man mee te geven. Ook voor de komende vakantieperiode adviseert de Raad om de kinderen niet voor de omgang naar België te laten gaan. Het is niet duidelijk waar de man woont en of hij geschikte woonruimte heeft en waar hij met de kinderen wil gaan verblijven. Hij vraagt om de reisdocumenten van de kinderen mee te geven, maar het is niet duidelijk waarvoor hij die nodig heeft. De Raad heeft wel contact gehad met de man en hij heeft aangegeven dat hij geen veiligheidsafspraken wil maken.
6.8.
Volledigheidshalve stelt de voorzieningenrechter vast dat de stelling in de brief van Veilig Thuis van 2 augustus 2024 dat de kinderen de man twee jaar niet hebben gezien niet overeenkomt met hetgeen in het vonnis van de Belgische rechter van 27 juni 2024 is vermeld, te weten dat de kinderen de man voor het laatst hebben gezien op 25 oktober 2023. Dat gegeven maakt echter het oordeel van de voorzieningenrechter zoals hierna verder verwoord, niet anders.
6.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het dringende advies aan de vrouw van een Nederlandse kinderbeschermingsautoriteit (gebaseerd op eigen onderzoek, informatie van Veilig Thuis en het Gebiedsteam), die zicht heeft op de kinderen omdat er aan de twee oudste kinderen hulp is en wordt verleend, om de kinderen niet af te geven voor omgang met de man in België, een belangrijke wijziging van de omstandigheden betreft. Indien dit advies terzijde zou worden geschoven zou dat de kinderen blootstellen aan een ernstig risico op fysieke of psychische schade. Voor de voorzieningenrechter weegt daarin zwaar mee dat de man niet heeft willen zeggen waar hij met de kinderen zal verblijven en, zonder toelichting, uitdrukkelijk vraagt om hun identiteits-/reisdocumenten. Dat in het vonnis niet is bepaald dat de man is gehouden deze informatie te verstrekken, maakt dit niet anders. Als gezaghebbende ouder heeft de vrouw immers recht en belang om te weten waar de kinderen zijn, te meer gelet op de voorgeschiedenis van partijen. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Familie- en Jeugdrechtbank in Dendermonde, België, van 27 juni 2024 op te schorten. Dat betekent concreet dat de vrouw de kinderen niet op 24 augustus 2024 aan (de broer van) de man hoeft mee te geven.
6.10.
Wat betreft de vordering van de vrouw om ook de tenuitvoerlegging van de rechtbank in Antwerpen, rechtdoende in correctionele zaken, van 8 mei 2024 om dezelfde reden te schorsen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Indien en voor zover dit vonnis al kan worden aangemerkt als een beslissing inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, geldt dat de vrouw niet heeft onderbouwd welk (spoedeisend) belang zij heeft bij opschorting van de tenuitvoerlegging, omdat in voornoemd vonnis is vermeld dat uitstel van tenuitvoerlegging is verleend voor een termijn van drie jaar ten aanzien van de gevangenisstraf. Het is, zo begrijpt de voorzieningenrechter, aan de Belgische rechter om te beoordelen of de vrouw na ommekomst van de periode van drie jaar, de opgelegde straf zou moeten ondergaan. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
6.11.
De vordering van de vrouw onder IV begrijpt de voorzieningenrechter als een subsidiaire vordering waar zij, omdat de (primaire) vordering tot opschorting van het vonnis van 27 juni 2024 wordt toegewezen, niet aan toe komt. Bovendien geldt dat de noodzaak van een eventueel door partijen geaccordeerd veiligheidsplan, alvorens onbegeleide omgang (in een vakantie) kan plaatsvinden, ter gelegenheid van de voortzetting van de zaak (over de omgang) bij de Familie- en Jeugdrechtbank in Dendermonde op 26 september 2024 aan de orde dient komen.
6.12.
Gelet op het familierechtelijk karakter van deze procedure zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om van dit gebruikelijke uitgangspunt af te wijken.

7.Beslissing

De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding:
7.1.
verklaart zich bevoegd kennis te nemen van het geschil;
7.2.
verklaart de vrouw ontvankelijk in haar vorderingen;
7.3.
schort op de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Familie- en Jeugdrechtbank in Dendermonde, België, van 27 juni 2024 ten aanzien van de (zomer)vakantieregeling;
7.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Dölle, voorzieningenrechter, bijgestaan door
mr. J. Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.
[handtekening]
[handtekening]
[stempel]