ECLI:NL:RBNNE:2024:3255

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
18-083895-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met mes in Drachten

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Tevens werd hem opgelegd om een schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 10 maart 2024 in Drachten, waar de verdachte met een mes meerdere keren heeft gestoken in de richting van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor poging tot doodslag op [slachtoffer 1], maar sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen met betrekking tot [slachtoffer 2]. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] heeft gecreëerd, wat leidde tot de veroordeling voor poging tot doodslag. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van het geweld op de slachtoffers. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding matigde.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-083895-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 20 augustus 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 augustus 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L. Klewer, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Veenstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 maart 2024 te Drachten, gemeente Smallingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de (boven)arm, althans in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of geprobeerd heeft om hem op één of meerdere plekken op zijn lichaam te raken met bovengenoemd voorwerp terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2024 te Drachten, gemeente Smallingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de (boven)arm, althans in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of geprobeerd heeft om hem op één of meerdere plekken in zijn lichaam te steken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 10 maart 2024 te Drachten, gemeente Smallingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2] , opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de rechterzij van [slachtoffer 2] heeft proberen te steken (waarbij het mes niet door zijn jas heen kwam) en/of geprobeerd
heeft om hem op één of meerdere plekken op zijn lichaam te raken met bovengenoemd voorwerp terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2024 te Drachten, gemeente Smallingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de rechterzij van heeft proberen te steken (waarbij het mes niet door zijn jas heen kwam) en/of
geprobeerd heeft om hem op één of meerdere plekken op zijn lichaam te raken met bovengenoemd voorwerp terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de feiten 1 primair en 2 subsidiair wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Ten aanzien van feit 1, poging doodslag, voert de officier van justitie aan dat verdachte meerdere wilde steekbewegingen naar het bovenlichaam van aangever [slachtoffer 1] heeft gemaakt en dat hij hem daarbij ook in de bovenarm heeft gestoken. Verdachte was boos en bij de rechter- commissaris heeft verdachte ook verklaard dat hij wist wat hij deed. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm en gezien ook het letsel bij aangever had verdachte de voorwaardelijke opzet op de dood van aangever. Ten aanzien van feit 2 is de officier van justitie van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging doodslag. Volgens de officier van justitie heeft verdachte zich wel schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling. Verdachte heeft eenmaal met het mes in de richting van aangever gezwaaid. Hij heeft alleen zijn jas geraakt, maar hij had hem ook zwaar kunnen verwonden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en feit 2 primair en subsidiair. Daartoe heeft hij ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijke) opzet had op het van het leven beroven van aangever [slachtoffer 1] . Verdachte heeft doelbewust de arm van aangever vastgepakt en hem in de arm gestoken. Anders dan de aangevers verklaren heeft verdachte niet in de buurt van de nek gestoken of in de buurt van andere vitale lichaamsdelen en dat levert dan niet de aanmerkelijke kans op de dood op. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsman zich primair op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van poging doodslag én poging zware mishandeling. Verdachte had daartoe geen (voorwaardelijk) opzet. Verdachte zwaaide eenmaal met het mes in de richting van aangever [slachtoffer 2] om hem op afstand te houden en het staat niet vast dat verdachte daarbij de jas van aangever raakte. Subsidiair verzoekt de raadsman deels vrijspraak van feit 2 subsidiair omdat verdachte niet meermalen stekende bewegingen heeft gemaakt en hij aangever niet meermalen heeft proberen te raken met het mes.
Oordeel van de rechtbankFeit 1 primair
De rechtbank overweegt als volgt.
Om tot een bewezenverklaring van poging doodslag te komen moet bewezen kunnen worden dat bij verdachte vol opzet of voorwaardelijke opzet op de dood van aangever [slachtoffer 1] aanwezig is geweest. De rechtbank komt tot het oordeel, net als de officier van justitie en de raadsman, dat er geen bewijs is voor vol opzet op de dood.
Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood teweeg heeft gebracht, verdachte zich bewust was van die aanmerkelijke kans en die kans ook heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden. Verdachte heeft aangever [slachtoffer 1] vastgepakt en met het mes vijf, snelle, stekende bewegingen in de richting van het bovenlichaam van verdachte gemaakt, waarbij verdachte instak op de bovenarm en op de bovenkant van de schouder van aangever. Ook schampte een steekbeweging af op het bovenste deel van de rug van aangever. Na ingrijpen van aangever [slachtoffer 2] laat verdachte los, maar daarna loopt verdachte weer op aangever [slachtoffer 1] af en probeert hij hem bovenin zijn schouder te steken. Als beide aangevers weglopen, achtervolgt verdachte aangever [slachtoffer 1] , waarna verdachte weer in de richting van het bovenlichaam van aangever steekt en hem in de bovenarm lijkt te raken.
In het ziekenhuis blijkt dat aangever [slachtoffer 1] steekverwondingen in zijn bovenarm heeft opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen en belangrijke (slag)aders bevinden en dat zich in de hals, schouder en bovenarm ook een belangrijke slagader bevindt. Naar het oordeel van de rechtbank zal daarom bij het steken in (de richting van) het bovenlichaam al snel de aanmerkelijke kans in het leven worden geroepen dat een vitaal orgaan of een slagader wordt geraakt en dat het slachtoffer komt te overlijden. De gedragingen van verdachte, het met een mes vele malen steken in de richting van het bovenlichaam van aangever, waardoor aangever in ieder geval steekverwondingen heeft opgelopen in zijn linker bovenarm, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op het toebrengen brengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van aangever bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin was gericht op de dood van aangever. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan poging tot doodslag.
Feit 2
Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte tijdens de aanval op aangever [slachtoffer 1] éénmaal met het mes een zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van aangever [slachtoffer 2] . Aangever [slachtoffer 2] heeft een scheur in zijn jas, maar daarvan is niet vast komen te staan of die scheur door de zwaaiende beweging met het mes is veroorzaakt. Op de camerabeelden zijn door de rechtbank geen stekende bewegingen waargenomen. Op grond hiervan kan rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen of verdachte met de zwaaiende beweging aangever [slachtoffer 2] heeft geraakt of had kunnen raken en of verdachte met dat handelen een aanmerkelijke kans op de dood of (zwaar) lichamelijk letsel teweeg had kunnen brengen.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van onder het 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 6 augustus 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: Ik was boos en ik heb [slachtoffer 1] met een mes gestoken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 maart 2024, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024063772 / 2024063713 / 2024063723 d.d. 16 maart 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]
Ik ben op 10 maart 2024 op [adres] in Drachten gestoken. De jongen had het mes nog steeds op dezelfde manier vast. Met zijn vuist in de lucht en met de punt van het mes naar voren. Ik zag dat hij op mij in begon te steken. Ik probeerde weg te komen maar dat lukte niet. Ik zag dat hij ook probeerde op mijn nek
in te steken. Ik kon dit afweren met mijn arm.. Terwijl hij mij aan het steken was voelde ik op een gegeven moment hevige pijn aan mijn linkerarm. Ook voelde ik dat er bloed in mijn mouw stroomde. Ik was met het mes door hem geraakt.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van de spoedeisende hulp van het Medisch Centrum Leeuwarden, voor zover inhoudend:
Dhr. [slachtoffer 1] is een man van 31 jr. die zich op 10-3-2024 op de SEH presenteerde van het Medisch Centrum Leeuwarden.
Uitwendig bloedverlies: ja, bij steekverwonding linker arm, mid humerus.
Steekverwonding arm links: twee-tal steek verwonding lateraal mid humerus 1 cm, mediaal mid humerus
0.5
cm, imponeert als twee losstaande verwondingen.
4. De eigen waarneming van deze rechtbank, inhoudende:
De rechtbank heeft op de camerabeelden (bestandsnaam [naam] ) het volgende waargenomen. Van de personen (verdachte en de aangevers) die te zien zijn op de beelden en waarvan, in combinatie gezien met de overige inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, duidelijk is wie het betreffen, zal de rechtbank in de waarneming de aangevers bij naam duiden. Vanaf 01:34 neemt de rechtbank het volgende waar:
Verdachte achtervolgt [slachtoffer 1] . In zijn rechterhand heeft hij een mes. Hij pakt [slachtoffer 1] vast en maakt met zijn rechterhand waarin hij het mes vasthoudt, van boven naar beneden, vijf snelle, stekende bewegingen in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer 1] . Verdachte steekt in de bovenarm en op de bovenkant van de schouder van [slachtoffer 1] vlakbij de hals. Ook schampt een steekbeweging af op het bovenste deel van de rug van [slachtoffer 1] . Na ingrijpen van [slachtoffer 2] laat verdachte [slachtoffer 1] los, maar daarna loopt verdachte weer op [slachtoffer 1] af en probeert hij hem bovenin zijn schouder te steken. Als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] weglopen, achtervolgt verdachte [slachtoffer 1] , waarna verdachte weer in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer 1] steekt en hem in de bovenarm lijkt te raken. [slachtoffer 1] grijpt naar zijn linker bovenarm.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 10 maart 2024 te Drachten, gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in de bovenarm van [slachtoffer 1] heeft gestoken en geprobeerd heeft om hem op meerdere plekken op zijn lichaam te raken met bovengenoemd voorwerp terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair poging tot doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie vordert aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door de reclassering geadviseerd. De officier van justitie heeft bij de bepaling van zijn strafeis in strafverminderende zin rekening gehouden met de persoon van verdachte en de context waarin het conflict zich heeft afgespeeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en feit 2 primair en heeft daarom gepleit voor de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de duur van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het advies van de reclassering van 28 mei 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De ernst van het feit
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag. Verdachte was boos omdat hij door het slachtoffer en de broer van het slachtoffer was belaagd en geslagen. Hij heeft een mes gepakt en daarmee heeft hij meerdere keren ingestoken op het slachtoffer. Het slachtoffer heeft zich in het ziekenhuis moeten laten behandelen aan steekwonden in zijn arm. Er mag van geluk worden gesproken dat het steken door verdachte geen fatale afloop heeft gehad. Door zijn handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft hij het leven van het slachtoffer op het spel gezet. Daar komt bij dat het feit heeft plaatsgevonden in het uitgaansgebied van Drachten waardoor omstanders getuige zijn geweest van een steekpartij op straat. Dit zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid bij het uitgaanspubliek en bewoners.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsdelict.
Uit het advies van de reclassering maakt de rechtbank op dat verdachte stabiele huisvesting heeft, dat hij deelneemt aan een inburgeringscursus en dat hij ondersteunende familiecontacten heeft. Naast deze beschermende factoren ziet de reclassering het psychosociaal functioneren van verdachte als een risicoverhogende factor. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van de bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante begeleiding en ambulante behandeling, eventueel met inname van medicatie. De rechtbank zal dit advies overnemen met uitzondering van het
onderdeel waar het inname medicatie betreft.
Straf
De rechtbank komt tot de oplegging van een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist omdat de rechtbank verdachte vrij zal spreken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde. Verder zal de rechtbank in strafverminderende zin laten meewegen dat verdachte kennelijk kampt met psychische problemen. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat aangever het conflict is begonnen door de auto waarin verdachte reed tot stoppen te dwingen en hem vervolgens een aantal maal in het gezicht heeft gestompt, waardoor verdachte letsel heeft opgelopen. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante begeleiding en ambulante behandeling.
Benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 207,-- ter vergoeding van materiële schade en 1.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële deel van de vordering, behoudens het bedrag van 28,41 voor oogdruppels, kan worden toegewezen. De raadsman is van mening dat het immateriële deel van de vordering dient te worden gehalveerd. De uitspraak die door de benadeelde partij ter onderbouwing is bijgevoegd betreft een ernstiger feit en bovendien heeft de benadeelde partij zelf het geweld opgezocht. Hij heeft immers eerst verdachte aangevallen en mishandeld.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade ( 207,--) is de rechtbank van oordeel dat de schadepost oogdruppels ( 28,41) geen rechtstreeks verband houdt met het feit zoals ten laste gelegd en bewezen verklaard. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op de eigen rol van de benadeelde partij in het ontstaan van de confrontatie en de escalatie van het geweld, zal de rechtbank het immateriële deel van de vordering matigen. De rechtbank acht een immateriële schadevergoeding ter hoogte van 750,-- redelijk en billijk. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14, 14c, 45, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
veroordeelde zich binnen veertien dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij reclassering Leger des Heils op het adres Zoutbranderij 1 te Leeuwarden . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
veroordeelde zich houdt aan de afspraken met [instelling] , of een soortgelijke instantie, voor zolang de reclassering dit nodig acht.
3. veroordeelde laat zich behandelen door [instelling] en/of [instelling] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart het overig gedeelte van de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 928,59 (zegge: negenhonderdachtentwintig euro en negenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 178,59 aan materiële schade en 750,-- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 18 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. G.C. Koelman en
mr. J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door K. de Ruiter, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 augustus 2024.
Mrs. Koelman en Kroeze zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.