ECLI:NL:RBNNE:2024:3254

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
18-150217-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel wegens fietsendiefstal met vrijspraak voor heling

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die beschuldigd werd van fietsendiefstal en heling. De verdachte, geboren in 1971 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door advocaat mr. J. Andonovski, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. D.P. Menting. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de diefstal van een racefiets van het merk Cinelli op 1 mei 2024 en de verwerving van een Gazelle-fiets op 2 mei 2024, waarvan de verdachte wist of had moeten vermoeden dat deze door misdrijf verkregen was.

Tijdens de zitting op 6 augustus 2024 heeft de verdachte verklaard dat hij op de camerabeelden te zien is terwijl hij de racefiets wegneemt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte en camerabeelden voldoende bewijs bieden voor de diefstal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de Cinelli-fiets, maar sprak hem vrij van de heling van de Gazelle-fiets, omdat er onvoldoende bewijs was dat deze door misdrijf verkregen was.

De officier van justitie heeft de oplegging van de ISD-maatregel voor twee jaar gevorderd, gezien de problematiek van de verdachte, die eerder al twee keer deze maatregel opgelegd had gekregen. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd, omdat verdachte een hoog recidiverisico vertoont en er een dringende noodzaak is voor behandeling van zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van 400 euro toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer], voor de schade die hij heeft geleden door de diefstal van zijn fiets.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-150217-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 augustus 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 augustus 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Andonovski, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 1 mei 2024, te Leeuwarden, een (race)fiets (van het merk en/of type Cinelli), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 2 mei 2024, te Leeuwarden, een fiets (van het merk en/of type Gazelle), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen
goed betrof.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2. Ten aanzien van feit 1, de diefstal, heeft hij aangevoerd dat op grond van de aangifte en de camerabeelden waarop te zien is dat een man de racefiets wegneemt en waarvan verdachte op zitting heeft verklaard dat hij de man is die op de beelden is te zien, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de racefiets heeft gestolen. Ook de onder 2 ten laste gelegde heling kan worden bewezen. Verdachte bood de fiets, waarvan het slot was doorgezaagd, s nachts voor een tientje aan. De twee getuigen hebben verklaard dat, toen verdachte de fiets aanbood, hij zou hebben gezegd dat het om een gestolen fiets ging.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Uit het dossier blijkt niet dat het om een gestolen fiets ging. Er is geen aangifte gedaan en verdachte ontkent dat hij heeft gezegd dat het om een gestolen fiets ging. Hij heeft de fiets gevonden en opgeknapt. Ook heeft hij nog aan handhavers gevraagd of ze voor hem konden nakijken of de fiets gestolen was. Dat bleek niet het geval te zijn. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Feit 2
De rechtbank overweegt het volgende. Voor een bewezenverklaring van opzet- of schuldheling dient onder meer te worden vastgesteld dat het een "door misdrijf verkregen goed" betrof. Verdachte heeft verklaard dat hij de fiets heeft gevonden en dat hij aan handhavers heeft gevraagd of de fiets als gestolen geregistreerd stond. Dat was niet het geval. Het dossier bevat ook geen aangifte van diefstal. Verdachte heeft weliswaar onder twijfelachtige omstandigheden een fiets te koop aangeboden, maar dat maakt zijn verhaal over de herkomst van de fiets niet direct onaannemelijk. Omdat de rechtbank op grond van het dossier niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat de fiets van enig misdrijf afkomstig is, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder 2 ten laste gelegde heling.
Feit 1
Op grond van de aangifte, de camerabeelden en de verklaring van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een fiets.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 6 augustus 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: Ik herken mijzelf als de persoon op de camerabeelden die bij de racefiets bezig is en de racefiets meeneemt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 mei 2024, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024115017 d.d. 2 mei 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Vandaag is mijn fiets gestolen. Deze stond aan een hek op mijn werkplek vast met een kettingslot. We hebben cameras hangen. Het adres waar de fiets stond is [adres] . Het is een racefiets van het merk Cinelli, zwart carbon met rode en witte accenten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 mei 2024, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Beschreven camerabeelden zijn gemaakt bij de [adres] .
Alle onderstaande camerabeelden zijn beelden opgenomen op woensdag 1 mei 2024 met een tijdslijn, zoals hieronder beschreven.
14:41:00
Op Cl is te zien dat de verdachte aan de rechter zijde in beeld komt en rechtstreeks
naar de fiets loopt. Hierna bukt de verdachte voorover en maakt slaande bewegingen met zijn handen ter hoogte van de fiets en naastgelegen hek waaraan de fiets volgens aangever met
kettingslot bevestigd was.
14:41:43
Op Cl is te zien dat de verdachte de fiets optilt en omdraait in de richting van de [adres] .
Te zien is dat de verdachte op de fiets gaat zitten en wegfietst. Op de beelden is te zien dat de fiets die weggenomen wordt een zwartkleurige racefiets betreft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 1 mei 2024 te Leeuwarden een racefiets van het merk Cinelli, toebehorende aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van de maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan. Verdachte heeft weliswaar twee keer eerder de ISD-maatregel opgelegd gekregen, maar gezien zijn problematiek is een behandeling binnen een vrijwillig kader niet reëel. Binnen het kader van de ISD- maatregel kan verdachte werken aan zijn (verslavings)problematiek waarna hij in een beschermd wonen setting verder kan re-integreren in de maatschappij.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat geen ISD-maatregel moet worden opgelegd. Verdachte wil dat niet meer. Er is aan verdachte twee keer eerder een ISD-maatregel opgelegd en dat heeft niet geholpen. Verdachte wil veranderen. Hij is inmiddels gestopt met het gebruik van drugs en hij is gemotiveerd om in een vrijwillig kader mee te werken aan hulp en zorg. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om bij de oplegging van de ISD-maatregel rekening te houden met de duur van het voorarrest.
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van 1 augustus 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een fietsdiefstal. De rechtbank leidt uit de wijze waarop verdachte te werk is gegaan af, dat verdachte geen enkel respect heeft voor het eigendomsrecht van de eigenaar van de fiets. Hij berokkent anderen hiermee schade en heeft enkel oog voor de bekostiging van zijn eigen verslaving.
Persoon van de verdachte
De rechtbank leidt uit het reclasseringsadvies af dat er bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, schizofrenie, een traumatisch verleden en een langdurige verslavingsproblematiek (cocaïne, softdrugs en alcohol). De reclassering ziet problemen op alle leefgebieden. Verdachte heeft een lange hulpverleningsgeschiedenis van ambulante en klinische behandelingen in zowel een vrijwillig als een gedwongen kader. Ook is twee keer eerder aan hem een ISD-maatregel opgelegd. Tot op heden heeft dat niet geresulteerd in een positieve gedragsverandering. De deskundige [naam] heeft ter terechtzitting het advies nader toegelicht en aangegeven dat sinds kort bekend is dat verdachte blijkbaar al langer tijd een hoge CIZ zorgindicatie VG6 (wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering) heeft. De hulpverlening was hiervan niet op de hoogte en deze mate van zorg kan niet door elke instelling worden geboden. Waarschijnlijk is er tijdens de twee eerder ISD-trajecten te weinig aandacht geweest voor zijn specifieke problematiek. Er zijn lange wachtlijsten en bovendien is hij drugsverslaafd. Daardoor zijn er nog minder geschikte plekken voor hem. [instelling] biedt beschermd wonen, dagbesteding en 24- uurszorg. Daar kan hij binnen een forensisch kader terecht. Aan de wettelijke criteria is voldaan. Het recidiverisico is hoog en de reclassering ziet de oplegging van de ISD-maatregel als enige mogelijkheid om een passend hulp- en zorgtraject op te starten en verdachte zo snel mogelijk bij [instelling] te krijgen.
Op te leggen maatregel
Uit zijn strafblad blijkt dat verdachte zich al jaren veelvuldig schuldig maakt aan (fietsen)diefstallen. Voorts blijkt hieruit dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan onderhavige diefstal driemaal onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld voor misdrijven. Het bewezenverklaarde is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom misdrijven zal begaan. De reclassering schat de kans op recidive hoog in en heeft oplegging van de ISD-maatregel geadviseerd. De rechtbank overweegt dat daarmee ter zake van verdachte is voldaan aan de formele voorwaarden die artikel 38m, lid 1 Wetboek van Strafrecht stelt aan het opleggen van de ISD maatregel.
Daarnaast wordt voldaan aan de vereisten uit de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel voor stelselmatige daders) van het Openbaar Ministerie. Verdachte voldoet aan de omschrijving van een stelselmatige dader, namelijk 'een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
Uit de reclasseringsrapportage en zijn strafblad leidt de rechtbank af dat verdachte blijft vervallen in crimineel gedrag. Gebleken is dat hij zich daarvan niet laat weerhouden door (on)voorwaardelijke gevangenisstraffen. Ook eerdere ambulante en klinische behandelingen en twee keer een ISD-maatregel hebben niet tot gedragsverandering geleid. Ter terechtzitting is gebleken dat er al langer sprake is van een hoge zorgindicatie (VG6) en de reclassering heeft aangegeven dat de ISD-maatregel de enige overgebleven optie is om verdachte zo snel mogelijk op een passende plek te krijgen. Verdachte kan dan
de hulp en zorg krijgen die bij zijn problematiek past. Bij deze stand van zaken acht de rechtbank ter beveiliging van de maatschappij en om het gevaar van herhaling in te perken, maar ook om verdachte passende zorg te bieden, de oplegging van de ISD-maatregel passend en geboden.
Gezien de langdurige en ernstige problematiek van verdachte vindt de rechtbank het van belang dat er voldoende tijd wordt genomen voor de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel. De rechtbank zal deze maatregel daarom voor de maximale termijn van twee jaren opleggen, zonder rekening te houden met de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Gelet de problematiek van verdachte en de hoge zorgindicatie waarvan de hulpverlening eerder niet op de hoogte was en mede het feit dat aan verdachte twee maal eerder een ISD-maatregel is opgelegd, acht de rechtbank het wenselijk om tussentijds geïnformeerd te worden over de voortgang van het door de reclassering voorgestelde traject. De rechtbank is van oordeel dat deze tussentijdse beoordeling binnen een half jaar na het ingaan van de ISD-maatregel dient plaats te vinden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 857,57 (aanschaf fiets 450,--, onderhoud 280,63, afstellen 126,94) ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert gehele toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de posten onderhoud en afstellen onvoldoende zijn onderbouwd. Uit de bijgevoegde facturen blijkt niet of deze zien op de gestolen fiets en dit deel van de vordering dient dan niet-ontvankelijk te worden verklaard. De fiets is twee jaar geleden aangeschaft en dan komt niet de aanschafprijs maar de lagere dagwaarde voor vergoeding in aanmerking. Dat deel van de vordering kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost aanschaf op 400,--. De rechtbank zal dit deel van de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen. De overige gevorderde schade (schadeposten posten onderhoud en afstellen) houden geen rechtstreeks verband met het feit zoals ten laste gelegd en bewezen verklaard. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 38m, 38n, 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Bepaalt dat
zes maanden na aanvang van de ISD-maatregel een tussentijdse beoordelingvan de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel dient plaats te vinden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
- het bedrag van 400,-- (zegge: vierhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering ten aanzien van de posten onderhoud en afstellen niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering ten aanzien van de post aanschaf voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 400,-- (zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit
materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 8 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en
mr. J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door K. de Ruiter, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 augustus 2024.
Mrs. Vlietstra en Kroeze zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.