parketnummer 18/048284-24
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Ten aanzien van parketnummer 18/047116-24, feit 3
Bewezenverklaard is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereiding van brandstichting door flessen benzine en terpentine met daarin een doorzichtige vloeistof waarin piepschuim drijft, bestemd tot het begaan van brandstichting, voorhanden te hebben gehad en hij ook, gelet op zijn uitlatingen, de bedoeling heeft gehad om tot die brandstichting over te gaan.
Ten aanzien van dit feit dient de rechtbank vervolgens te beoordelen of er sprake is van vrijwillige terugtred. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor het met succes beroepen op vrijwillige terugtred bij
voorbereidinger sprake zal dienen te zijn van een feitelijke handeling, waarmee de voltooide voorbereiding ongedaan wordt gemaakt en waaruit zal kunnen blijken dat het vermoeden van kwade bedoelingen niet langer aan de orde is.
De rechtbank overweegt als volgt. Op 2 februari 2024 krijgt de politie het verzoek om naar een zorginstelling te gaan omdat verdachte weigerde de wachtruimte te verlaten. Verdachte heeft aldaar verklaard dat hij de molotovcocktails klaar zou hebben staan. Wanneer verbalisanten met verdachte hebben gesproken, verzoekt verdachte hen om mee te gaan naar zijn huis. Verdachte wilde samen met verbalisanten een brandbare stof weggooien, omdat hij zichzelf anders niet zou vertrouwen. Vervolgens zijn verbalisanten meegegaan naar het huis van verdachte en hebben samen met verdachte flessen wasbenzine en terpentine met daarin een doorzichtige vloeistof waarin piepschuim drijft weggegooid.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte de voltooide voorbereiding ongedaan heeft gemaakt en er dus sprake is van vrijwillige terugtred (van voorbereiding). Dit brengt met zich dat het bewezen verklaarde feit niet kan worden gekwalificeerd en verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake de tenlastegelegde feiten zoals vermeld in de zaken met parketnummers 18/047116-24, 18/011141-24 en 18/048284-24 wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarnaast oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren gevorderd, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te weten een meldplicht, ambulante behandeling, meewerken aan dagbesteding en een alcohol- en drugsverbod.
De officier van justitie heeft tevens oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd, inhoudend een contactverbod met [slachtoffer] en [slachtoffer] en een gebiedsverbod voor de [adres] te Meppel en het gebied binnen de straten [adres] , Ruinerwoldseweg, Eekhorstweg en Paradijsweg te Meppel voor de duur van 5 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal meewerken aan elektronische monitoring ter controle op naleving van het locatieverbod, zolang het openbaar ministerie dat noodzakelijk acht. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de context waarin de strafbare feiten zijn begaan. De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en oplegging van een korte voorwaardelijke gevangenisstaf of een voorwaardelijke taakstraf. De raadsman heeft zich verzet tegen oplegging van het door de reclassering geadviseerde locatiegebod. De raadsman heeft zich niet verzet tegen oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudend een contact- en gebiedsverbod.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages (de Pro Justitia-rapportage van 14 mei 2024 en het reclasseringsadvies van 6 juni 2024), het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 juni 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de periode van 14 februari 2023 tot en met 9 februari 2024 schuldig gemaakt aan een zestal strafbare feiten, te weten belaging van zijn ex-partner, bedreiging van zijn ex-schoonvader, het overtreden van een gedragsaanwijzing, ambtsdwang en tweemaal belediging van een ambtenaar in functie. Verdachte heeft al deze strafbare feiten gepleegd vanuit een conflict met zijn ex-partner over de omgang met hun zoontje. Hoewel de rechtbank begrijpt dat dit conflict bij verdachte tot veel frustraties heeft geleid, neemt de rechtbank het verdachte zeer kwalijk dat hij is overgegaan tot het plegen van voornoemde strafbare feiten. De feiten zoals gepleegd door verdachte hebben gezorgd voor veel onrust en een gevoel van onveiligheid bij zijn ex-partner en ex-schoonfamilie, hetgeen ook duidelijk is geworden uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring. Voornoemde strafbare feiten zorgen tevens voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 14 mei 2024, opgemaakt door [naam] (GZ-psycholoog). De conclusie van de rapportage luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis, gebrekkige emotieregulatievaardigheden en een gebrekkig gevoel van identiteit. Voorgaande heeft geleid tot een patroon van frustratie, defensiviteit en vijandigheid, waarbij verdachte zich steeds beschuldigend uit naar de ander en geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen aandeel in het ontstaan van gebeurtenissen. Daar zijn stoornis hem belemmerde in zijn wilsvrijheid, adviseert de deskundige het ten laste gelegde indien bewezen in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met de conclusie in de psychologische Pro Justitia-rapportage verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank houdt hier in strafmatigende zin rekening mee.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het reclasseringsadvies van 6 juni 2024 waarin wordt geadviseerd tot oplegging van een deels voorwaardelijke straf met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden.
Op te leggen straf
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de ernst van het bewezenverklaarde en de persoon van verdachte is de rechtbank van oordeel dat oplegging aan verdachte van een gevangenisstraf voor de duur van 285 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden is. Het voorwaardelijke strafdeel dient als waarschuwing aan de verdachte, teneinde te voorkomen dat hij zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. Tevens zullen aan dit strafdeel, ter voorkoming van recidive, de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, meewerken aan dagbesteding en een alcohol- en drugsverbod.
De rechtbank zal, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen ter voorkoming van strafbare feiten gericht tegen slachtoffers [slachtoffer] en [slachtoffer] , bestaande uit contactverboden en gebiedsverboden, één en ander zoals vermeld in het dictum. De rechtbank acht het passend en geboden de duur van deze maatregel gelijk te stellen aan de proeftijd zal de duur derhalve beperken tot 3 jaren. De rechtbank zal daarbij bepalen dat van het contact- en/of gebiedsverbod kan worden afgeweken, met tussenkomst van Veilig Thuis of een soortgelijke instelling, ten behoeve van de communicatie tussen verdachte en aangeefster in het belang van hun zoon en voor het invullen van het ouderschap. De rechtbank zal daarnaast bepalen dat verdachte ter controle op het gebiedsverbod meewerkt aan elektronische monitoring op dit verbod, voor de duur van maximaal 1 jaar.
Ter bescherming van de slachtoffers zal de rechtbank de 38v-maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren omdat er, gelet op de door de psycholoog en reclassering ingeschatte hoge kans op recidive, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt richting de slachtoffers. De rechtbank zal verder bevelen dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, per overtreding één week vervangende hechtenis wordt toegepast. De door de officier van justitie gevorderde vervangende hechtenis voor de duur van twee weken per overtreding acht de rechtbank te hoog.
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 3.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gematigd dient worden tot een bedrag van 1.500,00. De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering tot dat bedrag gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen dient te worden, nu er twee kanten aan het verhaal zitten en derhalve niet vastgesteld kan worden welke schade de benadeelde heeft geleden. Subsidiair heeft de raadsman zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 4 van parketnummer 18/047116-24 bewezen verklaarde. De rechtbank stelt de hoogte van de schade naar billijkheid vast op 1.500,00. De rechtbank zal de vordering van de immateriële schade tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 179, 184a, 266, 267, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het onder 18/047116-24, feit 3 bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder parketnummer 18/047116-24 feiten 1, 2 en 4, het onder parketnummer 18/01114124 feiten 1 en 2 en het onder parketnummer 18/048284-24 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 150 (honderdvijftig) dagen, niet zal
worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden: