In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de omgang met hun minderjarige kinderen en de verplichting tot het betalen van een kinderbijdrage. De rechtbank oordeelde dat zij niet bevoegd was om kennis te nemen van het verzoek van de man met betrekking tot de kinderbijdrage voor hun kind dat op de Bahama's woont, op basis van de Alimentatieverordening (EU) nr. 2019/1111. De rechtbank was echter wel bevoegd om te oordelen over de omgangsregeling van de vrouw met hun andere kind, dat in Nederland woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgangsregeling tussen de vrouw en haar dochter, [minderjarige 1], niet in strijd is met de belangen van het kind, ondanks de slechte onderlinge verhouding tussen de ouders. De rechtbank heeft het verzoek van de man om de omgang te ontzeggen afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige 1]. De rechtbank heeft de bestaande (video)belregeling gewijzigd, zodat deze nu in onderling overleg kan plaatsvinden, en heeft de man niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een kinderbijdrage voor [minderjarige 2]. De uitspraak benadrukt het belang van contact tussen kinderen en beide ouders, en de verantwoordelijkheden van ouders in het onderhouden van deze contacten.