ECLI:NL:RBNNE:2024:3146

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
C/19/145508 / FA RK 23-2098
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank inzake omgangsregeling en kinderbijdrage in internationale context

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de omgang met hun minderjarige kinderen en de verplichting tot het betalen van een kinderbijdrage. De rechtbank oordeelde dat zij niet bevoegd was om kennis te nemen van het verzoek van de man met betrekking tot de kinderbijdrage voor hun kind dat op de Bahama's woont, op basis van de Alimentatieverordening (EU) nr. 2019/1111. De rechtbank was echter wel bevoegd om te oordelen over de omgangsregeling van de vrouw met hun andere kind, dat in Nederland woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgangsregeling tussen de vrouw en haar dochter, [minderjarige 1], niet in strijd is met de belangen van het kind, ondanks de slechte onderlinge verhouding tussen de ouders. De rechtbank heeft het verzoek van de man om de omgang te ontzeggen afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige 1]. De rechtbank heeft de bestaande (video)belregeling gewijzigd, zodat deze nu in onderling overleg kan plaatsvinden, en heeft de man niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een kinderbijdrage voor [minderjarige 2]. De uitspraak benadrukt het belang van contact tussen kinderen en beide ouders, en de verantwoordelijkheden van ouders in het onderhouden van deze contacten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rekestnummer: C/19/145508 / FA RK 23-2098
beschikking d.d. 16 augustus 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. J.H. Hofman-de Jong, kantoorhoudende te Emmen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Horsten-van Gemeren, kantoorhoudende te Emmen.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • het op 18 oktober 2023 ontvangen verzoekschrift;
  • de op 9 januari 2024 ontvangen producties van de zijde van de man;
  • het op 11 januari 2024 ontvangen F9-formulier van de zijde van de man;
  • het op 18 april 2024 ontvangen verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek van de zijde van de vrouw;
  • het op 11 april 2024 ingediende aanvullende verzoek van de man;
  • het op 15 april 2024 ingediende F9-formulier van de zijde van de man;
  • de op 24 april 2024 ingediende producties van de zijde van de man;
  • het op 22 mei 2024 ingediende F9-formulier van de zijde van de vrouw.
1.2.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 31 juli 2024 in aanwezigheid van de man, bijgestaan door zijn advocaat, de advocaat van de vrouw en [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: "de Raad"). Verder was op de mondelinge behandeling [naam 2] tolk in de Engelse taal, aanwezig.
1.3.
De vrouw heeft digitaal aan de zitting deelgenomen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit de relatie van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1], geboren [geboortedatum 1] 2014 in [geboorteplaats] , en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 3] 2019 in [geboorteplaats] .
2.2.
Bij beschikking van 20 februari 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 17 juni 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage.
2.3.
Bij beschikking van 24 april 2019 heeft de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man bepaald.
2.4.
Bij beschikking van 21 oktober 2020 heeft de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vrouw bepaald en een contactregeling vastgesteld, inhoudende dat er (video)belmomenten zijn tussen [minderjarige 2] en de vrouw, [minderjarige 1] en de man en de kinderen onderling in de even weken op maandag en vrijdag van 17.00 uur tot 18.00 uur en in de oneven weken op dinsdag van 17.00 uur tot 18.00 uur en op zaterdag van 18.30 uur tot 19.30 uur. De rechtbank heeft verder bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] aan de vrouw een bedrag van € 305 per maand dient te betalen en dat de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] een bedrag van € 4 per maand aan de man dient te betalen.
2.5.
Bij beschikking van 30 november 2022 heeft de rechtbank bepaald dat de man alleen is belast met het gezag over [minderjarige 1] . De rechtbank heeft in deze beschikking daarnaast de bij beschikking van 21 oktober 2020 bepaalde contactregeling aangevuld en bepaald dat er eveneens een (video)belmoment zal plaatsvinden tussen de vrouw en [minderjarige 1] op de verjaardag van [minderjarige 1] , met kerst en rond de jaarwisseling, waarbij geldt dat dit (video)belmoment ongeveer een uur zal duren en zal plaatsvinden tussen 18.30 uur en 19.30 uur. De rechtbank heeft verder bepaald dat de vrouw, na een opbouw en onder voorwaarden, twee keer per jaar in Nederland fysiek contact heeft met [minderjarige 1] .
2.6.
Bij vonnis in kort geding van 20 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter:
bepaald dat de vrouw en [minderjarige 1] op 7 en op 8 augustus 2023 onder begeleiding van Omgangshuis Loman drie uur contact hebben met elkaar, op nader in onderling overleg te bepalen tijdstippen;
bepaald dat de vrouw en [minderjarige 1] op 9 en op 10 augustus 2023 van 9.00 uur tot 17.00 uur zonder begeleiding contact hebben met elkaar, waarbij de vrouw en [minderjarige 1] in Drenthe dienen te blijven;
bepaald dat de vrouw en [minderjarige 1] van donderdag 11 augustus 2023 9.00 uur tot het moment dat de familiedag van de man begint op zondag 13 augustus 2023 zonder begeleiding contact hebben met elkaar, waarbij de vrouw en [minderjarige 1] in Drenthe dienen te blijven;
bepaald dat de vrouw op 7 augustus 2023 haar paspoort bij de man in bewaring dient te geven en de man op 13 augustus 2023 het paspoort van de vrouw aan haar terug dient te geven;
bepaald dat de vrouw van 9 tot en met 12 augustus 2023 elke dag via een beeldverbinding contact heeft met de man, waarbij uit het beeld dient te blijken dat de vrouw met [minderjarige 1] op dat moment in Drenthe is;
de man veroordeeld om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 1.000 voor iedere dag dat hij niet aan de onder a. tot en met c. uitgesproken veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 7.000- is bereikt.
2.7.
Bij vonnis in kort geding van 19 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter:
  • bepaald dat partijen op vrijdag 29 december 2023 in Nederland samen met beide kinderen iets ondernemen van ongeveer 11.00 uur tot 16.00 uur;
  • bepaald dat [minderjarige 1] op zaterdag 30 december 2023 vanaf 10.00 uur tot 19.00 uur bij de vrouw verblijft en [minderjarige 2] bij de man, waarna [minderjarige 1] om 19.00 uur naar de man zal gaan, zodat beide kinderen bij de man overnachten;
  • bepaald dat [minderjarige 1] op zondag 31 december 2023 om 10.00 uur naar de vrouw gaat en om 16.00 uur terug naar de man. [minderjarige 2] blijft die dag bij de man tot 16.00 uur en gaat dan terug naar de vrouw;
  • bepaald dat partijen op 1 januari 2024 samen met beide kinderen een gezamenlijke activiteit ondernemen, van ongeveer 11.00 uur tot 16.00 uur zonder overnachting;
  • bepaald dat dinsdag 2 januari 2024 vanaf 10.00 uur tot en met woensdag 3 januari 2024 19.00 uur - dus inclusief een overnachting - [minderjarige 1] bij de vrouw verblijft en [minderjarige 2] bij de man;
  • bepaald dat partijen op donderdag 4 januari 2024 vanaf ongeveer 11.00 uur tot 16.00 uur of een ander tijdstip gezamenlijk met de kinderen (en een deel van die tijd ook gezamenlijk met de advocaten van partijen) tijd met elkaar doorbrengen en afscheid van elkaar nemen;
  • verstaan dat partijen daarnaast het navolgende met elkaar hebben afgesproken:
* de vrouw zal haar paspoort op vrijdag 29 december 2023 vóór 11.00 uur aan haar advocaat afgeven;
* de man zal het halen en brengen van de kinderen in de periode 29 december 2023 tot en met 4 januari 2024 verzorgen;
* de vrouw krijgt op donderdag 4 januari 2024 haar paspoort terug;
* de man geeft toestemming aan de vrouw om met [minderjarige 2] terug te keren naar de Bahama’s en zal geen acties ondernemen om [minderjarige 2] in Nederland te houden.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt, na aanvulling van zijn verzoek, bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
1. de vrouw de omgang tussen haar en [minderjarige 1] te ontzeggen voor onbepaalde tijd, althans de omgangsregeling tussen de vrouw en [minderjarige 1] te schorsen totdat [minderjarige 1] de leeftijd van tenminste 14 jaren heeft bereikt, althans te schorsen of te ontzeggen voor een nader door de rechtbank vast te stellen bepaalde tijd, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht;
Primair:
2. de beschikking van 21 oktober 2020 te wijzigen in die zin dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen met ingang van 1 januari 2024 wordt gewijzigd in die zin dat de man de volledige kosten voor [minderjarige 1] voor zijn rekening neemt en de vrouw de volledige kosten voor [minderjarige 2] ;
3. de beschikking van 21 oktober en van 30 november 2022 te wijzigen in die zin dat de (video)belmomenten tussen de vrouw en [minderjarige 1] (en de man en [minderjarige 2] en de kinderen onderling) niet langer plaatsvinden op vaste momenten, maar in onderling overleg en rekening houdend met de behoefte van [minderjarige 1] (de kinderen);
Subsidiair:
4. de bij beschikking van 21 oktober 2020 vastgestelde alimentatiebijdrage voor [minderjarige 2] te schorsen met ingang van 1 januari 2024 voor onbepaalde tijd, dan wel met ingang van een zodanige datum en voor een zodanige door de rechtbank te bepalen periode als de rechtbank juist acht;
5. de beschikking van de rechtbank van 21 oktober 2020 en van 30 november 2022 te wijzigen in die zin dat de (video)belmomenten tussen de vrouw en [minderjarige 1] (en de man en [minderjarige 2] en de kinderen onderling) niet langer plaatsvinden op vaste momenten, maar in onderling overleg, rekening houdend met de behoefte van [minderjarige 1] (de kinderen);
6. kosten rechtens.
3.2.
De vrouw verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
wordt afgewezen:
I. het door de man ingediende verzoek tot wijziging van de omgang tussen de vrouw en [minderjarige 1] ;
II. het door de man ingediende verzoek tot wijziging van de (video)belregeling;
niet-ontvankelijk wordt verklaard:
III. primair: de man in alle verzoeken betreffende [minderjarige 2] niet- ontvankelijk is en subsidiair: dat al deze verzoeken worden afgewezen;
en bij wege van zelfstandig verzoek:
IV. de rechtbank betreffende de reeds in eerdere beschikkingen vastgestelde (video)belregeling, wanneer het door de rechter passend wordt geacht een door de rechtbank te bepalen sanctie te verbinden aan de niet-nakoming door de man van deze regeling en verzoekt de vrouw hiertoe ter zitting - afhankelijk van het verloop van de duiding door de rechter - alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om dit nader te formuleren;
V. subsidiair dat de rechtbank een zodanige regeling treft als de rechtbank juist acht.

4.De standpunten van betrokkenen

4.1.
Met betrekking tot de omgangsregeling
De man
4.1.1.
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat het partijen niet lukt om elkaar over en weer te vertrouwen om zo het contact tussen de ouders en de kinderen en de kinderen onderling mogelijk te maken. De vrouw blijft vasthouden aan het feit dat de Nederlandse rechter ten aanzien van [minderjarige 2] niet bevoegd is en weigert daarom om [minderjarige 2] bij de afspraken te betrekken. Volgens de man lijkt de vrouw niet te beseffen dat een bestendige oplossing in het belang van alle partijen is en dat dit een einde kan maken aan de procedures die worden gevoerd. Het meebrengen van [minderjarige 2] is hierin de sleutel. De vrouw wil alleen contact met [minderjarige 1] en lijkt er verder niet over na te denken hoe het is voor de man dat hij zijn zoon al jaren niet fysiek heeft gezien en dat [minderjarige 1] haar broertje nooit fysiek ziet. Bovendien laat de vrouw zich in negatieve bewoordingen uit over de man. De man voelt zich inmiddels volledig klem zitten.. De man is van mening dat het voor [minderjarige 1] van belang is dat zij beschermd wordt tegen de strijd die partijen continu hebben en dat er rust voor haar komt. Zolang de vrouw niet bereid is om afspraken te maken over contact met beide kinderen in Nederland, meent de man dat de vrouw de omgang met [minderjarige 1] moet worden ontzegd.
4.1.2.
De houding van de vrouw, waarbij zij blijft weigeren om [minderjarige 2] mee te nemen naar Nederland, zodat hij zijn vader en zus kan zien, getuigt niet van enig inlevingsvermogen aan de zijde van de vrouw in de wereld van [minderjarige 1] en de man. De vrouw lijkt niet naar een bestendige oplossing toe te willen werken, zodat de toekomst van de man en [minderjarige 1] zal zijn dat zij bij herhaling in procedures worden betrokken. Dit is niet in het belang van [minderjarige 1] .
[minderjarige 1] voelt zich door haar moeder niet gehoord. Zij heeft al zo vaak tegen haar gezegd dat ze haar broertje wil zien. [minderjarige 1] heeft bij de man aangegeven dat haar moeder niet opnieuw zonder [minderjarige 2] naar Nederland dient te reizen. Het feit dat haar moeder dit niet wil zorgt voor een onveilig gevoel bij [minderjarige 1] . Als [minderjarige 1] ouder is, kan zij zelf een stem krijgen in hoe een eventueel contact tussen haar en haar moeder vorm gegeven kan worden. Ook de kwestie ten aanzien van de veiligheid en een mogelijke kinderontvoering is dan minder van belang, omdat de automatische paspoortscanners vanaf het moment dat [minderjarige 1] 14 jaar is, gebruikt kunnen worden.
4.1.3.
De man concludeert dat omgang tussen de vrouw en [minderjarige 1] op dit moment ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige 1] , dan wel dat deze omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] . De man meent bovendien dat de vrouw op dit moment niet in staat kan worden geacht tot omgang, omdat zij de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet voor ogen houdt.
4.1.4.
De man verzoekt tevens de regeling met betrekking tot de (video)belmomenten te wijzigen in die zin dat deze belmomenten zullen plaatsvinden in onderling overleg, rekening houdend met de behoefte van de kinderen. De man voert daartoe aan dat deze momenten op dit moment plaatsvinden als de kinderen daar om vragen. Hierdoor is de situatie tussen partijen veel rustiger geworden. Daarbij geeft [minderjarige 1] al langer bij de man aan dat zij het niet meer prettig vindt om twee keer per week op een vast moment belcontact te hebben. Gelet op de buitenschoolse verplichtingen is deze regeling ook niet meer handig.
De vrouw
4.1.5.
De vrouw is van mening dat geen van de wettelijke criteria om haar de omgang te ontzeggen aan de orde is, zodat het verzoek van de man dient te worden afgewezen. De vrouw voert aan dat de contactregeling met [minderjarige 1] uit twee onderdelen bestaat: de vastgestelde (video)belmomenten en de fysieke contactmomenten. Met betrekking tot de fysieke contactmomenten heeft de rechtbank bij beschikking van 30 november 2022 beslist dat de vrouw twee keer per jaar in Nederland contact met [minderjarige 1] kan hebben, na een opbouw en onder voorwaarden. Nadien zijn er tussen partijen drie kort geding procedures geweest. De vrouw heeft in de laatste procedure onder regie van de rechter ingestemd met de in het vonnis opgenomen contactregeling waarbij was afgesproken dat de vrouw [minderjarige 2] mee zou brengen naar Nederland. Achteraf is dit een voor de vrouw geforceerde regeling gebleken, waar zij nog niet aan toe was. Het verlies van [minderjarige 1] is voor de vrouw een enorm traumatische ervaring geweest en zij had en heeft een enorme angst dat zij ook [minderjarige 2] zal verliezen als zij met hem naar Nederland komt. Dit heeft haar doen besluiten om in de afgesproken periode in december 2023/januari 2024 niet naar Nederland te komen.
Naar de mening van de vrouw was het beter geweest wanneer er een tussenstap zou zijn ingelast en partijen over en weer tot meer vertrouwen hadden kunnen komen.
4.1.6.
Met betrekking tot de (video)belmomenten voert de vrouw aan dat de man, toen hij kennis had genomen van het feit dat de vrouw niet met [minderjarige 2] naar Nederland zou komen, op eigen initiatief heeft besloten om de videobelregeling niet meer of maar heel zelden na te komen. De vrouw heeft sindsdien dan ook maar twee keer een videobelmoment gehad. De vrouw vreest dat wanneer het van onderling overleg tussen partijen moet afhangen of er videobelmomenten zullen zijn, zij helemaal geen of slechts zeer sporadisch contact met [minderjarige 1] zal hebben.
De Raad
4.1.7.
De Raad concludeert dat er met betrekking tot de omgang tussen de vrouw en [minderjarige 1] keer op keer iets is geprobeerd, maar dat het contact niet van de grond komt. De Raad houdt partijen dan ook voor dat hij van alles bedenken om omgang te laten slagen, maar als het partijen vervolgens niet lukt om daar uitvoering aan te geven, dit niet veel zin heeft. Om deze reden ziet de Raad geen rol voor zich weggelegd. De Raad wil de rechtbank wel meegeven dat het voor de kinderen belangrijk is dat er een lijntje met de andere ouder blijft bestaan.
4.2.
Met betrekking tot de kinderbijdrage
De man
4.2.1.
De man stelt dat partijen hadden afgesproken dat de vrouw [minderjarige 2] in de kerstvakantie mee zou nemen naar Nederland. Dit heeft de vrouw niet gedaan. De man is van mening dat het, ter voorkoming van verdere escalatie tussen partijen, beter is dat de door de rechtbank vastgestelde bijdrage wordt gewijzigd in die zin dat de man de kosten draagt voor [minderjarige 1] en de vrouw de kosten voor [minderjarige 2] . Subsidiair is de man van mening dat zijn betalingsverplichting geschorst dient te worden.
De vrouw
4.2.2.
De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat aan de Nederlandse rechter geen bevoegdheid toekomt om ten aanzien van [minderjarige 2] een beslissing te nemen. De vrouw voert verder aan dat in de jurisprudentie wordt aangegeven dat schorsing van de alimentatieverplichting niet mogelijk is. De vrouw stelt tenslotte dat de man geen wijziging van omstandigheden ten aanzien van zijn draagkracht naar voren heeft gebracht.

5.De beoordeling

Met betrekking tot de bevoegdheid van de rechtbank
5.1.
Gelet op de internationale aspecten van de zaak, moet de rechtbank eerst beoordelen of de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken en welk recht daarop toegepast moet worden.
5.2.
De rechtbank overweegt dat het inleidende verzoek van de man ziet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft haar gewone verblijfplaats in Nederland, zodat op grond van artikel 7 Brussel II-ter [1] de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van dit verzoek. Artikel 15, eerste lid, van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 [2] bepaalt dat als de Nederlandse rechter bevoegd is, deze ook het Nederlandse recht toepast. Volgens het tweede lid van dit artikel kan bij wijze van uitzondering met het recht van een andere staat waarmee de omstandigheden nauw verband houden rekening worden gehouden, dan wel het recht van die andere staat worden toegepast. De rechtbank ziet echter ten aanzien van [minderjarige 1] geen aanleiding om van de hoofdregel van artikel 15, eerste lid, af te wijken.
5.3.
Het aanvullende verzoek van de man heeft (met name) betrekking op de verplichting van de man om een kinderbijdrage voor [minderjarige 2] te betalen. [minderjarige 2] woont niet in Nederland, maar bij de vrouw op de [woonplaats 2] De rechtsmacht van de Nederlandse rechter dient beoordeeld te worden op basis van de Alimentatieverordening [3] .
Uit artikel 3 van deze verordening volgt dat de Nederlandse rechter bevoegd is in de volgende gevallen:
  • sub a) de woonplaats van verweerder is in Nederland, of
  • sub b) de woonplaats onderhoudsgerechtigde is in Nederland, of
  • sub c) het alimentatieverzoek is als nevenverzoek in de echtscheidingsprocedure ingediend en de Nederlandse rechter is in die procedure bevoegd, of
  • sub d) het alimentatieverzoek is als nevenverzoek bij een verzoek ter zake van ouderlijke verantwoordelijkheid ingediend en de Nederlandse rechter is in die procedure bevoegd.
5.4.
Aangezien de vrouw en [minderjarige 2] hun woonplaats op de [woonplaats 2] hebben en het verzoek niet als nevenvoorziening in een echtscheidingsprocedure is ingediend, kan de rechtbank geen rechtsmacht ontlenen aan sub a), b) of c) van de Alimentatieverordening. De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling dat het verzoek als nevenverzoek bij een verzoek inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid is ingediend, aangezien dat verzoek betrekking heeft op [minderjarige 1] en niet op [minderjarige 2] . Voor het geval de rechtbank met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid inzake [minderjarige 2] bevoegd is, levert daarom ook sub d) geen grond voor rechtsmacht van de rechtbank op.
De rechtbank kan verder geen bevoegdheid ontlenen aan artikel 4. of 6 van de Alimentatieverordening aangezien partijen geen (stilzwijgende) forumkeuze hebben gedaan en partijen niet over een gemeenschappelijke nationaliteit beschikken.
5.5.
Ten aanzien van het beroep van de man op artikel 7 Alimentatieverordening oordeelt de rechtbank dat de man zijn stelling dat het voor hem niet mogelijk is om op de [woonplaats 2] een procedure te starten, een stelling die door de vrouw gemotiveerd is betwist, niet heeft onderbouwd. De rechtbank zal dit beroep dan ook passeren.
5.6.
Voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de rechtbank geen rechtsmacht toekomt om van het verzoek om een kinderbijdrage met betrekking tot [minderjarige 2] kennis te nemen.
Met betrekking tot de omgangsregeling tussen [minderjarige 1]
5.7.
Bij beschikking van 30 november 2022 heeft de rechtbank bepaald dat de man alleen met het gezag over [minderjarige 1] is belast, zodat de vrouw geen gezag meer over [minderjarige 1] heeft. Artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (BW) regelt de uitoefening van het recht op omgang tussen de ouder die niet het gezag heeft en de kinderen. Het recht op omgang wordt slechts ontzegd als zich een of meer van de in artikel 377a, derde lid, BW genoemde ontzeggingsgronden voordoet. Op grond van dat artikel kan het recht op omgang aan een ouder alleen worden ontzegd als, samengevat weergegeven, (a) omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van een kind, (b) de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat kan worden geacht tot omgang, (c) een kind dat ouder is dan twaalf jaar aan de rechter heeft verteld dat hij geen omgang wil of (d) omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
5.8.
Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof van de Rechten van de mens (EHRM) is het recht op contact tussen een ouder en een kind een fundamenteel element van het in artikel 8 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) geborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven. Het uitgangspunt dient dan ook te zijn dat er regelmatig contact moet zijn en blijven tussen kinderen en de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijf heeft.
Aan de toetsing van de in artikel 1 :377a, derde lid, BW limitatieve gronden worden zware motiveringseisen gesteld, waarbij aangegeven moet worden welke concrete feiten en omstandigheden in het desbetreffende geval zo zwaar wegen dat tot ontzegging van het fundamenteel recht op omgang wordt overgegaan.
5.9.
De rechtbank komt tot het oordeel dat niet aan deze zware eisen is voldaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Op grond van de processtukken en wat op de mondelinge behandeling is aangevoerd, stelt de rechtbank vast dat er met betrekking tot de omgangsregeling al meerdere procedures tussen partijen zijn gevoerd. Bij beschikkingen van 21 oktober 2020 en 30 november 2022 heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld. Nadien is er in de kort gedingvonnissen van 20 juli 2023 en 19 oktober 2023 een nadere invulling aan deze regeling gegeven. Ondanks deze uitspraken is de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling niet van de grond gekomen. In strijd met wat partijen tijdens het kort geding zijn overeengekomen, heeft de vrouw gemeend eind 2023 niet naar Nederland te komen. Vervolgens zijn de door de rechtbank bepaalde videobelmomenten door de man niet nagekomen. Uit deze handelwijze van partijen volgtt dat de onderlinge verhouding tussen partijen nog altijd slecht is en, zo concludeert de rechtbank, dat de strijd tussen hen de afgelopen jaren steeds verder is verhard.
De rechtbank kan op grond van wat de man in procedure heeft aangevoerd, echter niet de conclusie trekken dat deze slechte onderlinge verhouding met name aan de vrouw is te wijten. De rechtbank constateert dat Ppartijen elk blijkbaar de overtuiging hebben dat zij het juiste doen, maar naar het oordeel van de rechtbank geven zij zich daarbij onvoldoende rekenschap van het effect van hun handelen op [minderjarige 1] . Gevolg van het handelen van partijen is dat [minderjarige 1] niet alleen haar moeder niet ziet, maar dat zij daarnaast ook geen contact heeft met haar broertje. Naar het oordeel van de rechtbank is niet het hébben van contact met haar moeder in strijd met zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] , zoals door de man gesteld, maar juist het ontbreken daarvan. De situatie waarin [minderjarige 1] geen contact heeft met haar moeder en broertje heeft alles te maken met de manier waarop partijen in de uitvoering van de contactregeling met elkaar omgaan. De rechtbank oordeelt dat de man daar een even groot aandeel in heeft als de vrouw. Dat de vrouw als ouder kennelijk ongeschikt is of kennelijk niet in staat kan worden geacht tot omgang, is door de man wel gesteld, maar verder niet onderbouwd. Ook is niet gebleken dat omgang met de vrouw om andere redenen ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige 1] . Daarmee is niet voldaan aan de wettelijke eisen om de vrouw de omgang met [minderjarige 1] te ontzeggen. Het verzoek van de man om de vrouw de omgang te ontzeggen of de omgangsregeling te schorsen, zal dan ook worden afgewezen.
5.10.
De rechtbank is verder van oordeel dat er geen gronden zijn om de vastgestelde regeling met betrekking tot de videobelmomenten te schorsen. De man heeft de afgelopen periode deze regeling vorm gegeven door de contactmomenten afhankelijk te laten zijn van de behoefte van [minderjarige 1] , De rechtbank deelt de zorg van de vrouw dat de kans groot is dat er daardoor in de nabije toekomst slechts sporadisch of helemaal geen contact meer tussen haar en [minderjarige 1] zal zijn. Dit acht de rechtbank niet in het belang van [minderjarige 1] . De rechtbank overweegt daarbij dat voorkomen moet worden dat [minderjarige 1] de verantwoordelijkheid heeft voor het nakomen van de (video)belmomenten. Voor een dergelijke verantwoordelijkheid is [minderjarige 1] nog veel te jong en dit vergroot de kans op een loyaliteitsprobleem bij haar. Het is de verantwoordelijkheid van de ouders, de man als verzorgend ouder in het bijzonder, om de belmomenten volgens de vastgestelde regeling te organiseren. De door de man aangevoerde problemen met betrekking tot de buitenschoolse activiteiten kunnen naar het oordeel van de rechtbank vrij eenvoudig worden opgelost door de dag en het tijdstip van de (video)belmomenten te wijzigen. Op de mondelinge behandeling is dit ook met partijen besproken.
5.11.
Gelet op de buitenschoolse activiteiten die [minderjarige 1] heeft, zal de rechtbank de regeling met betrekking tot de (video)belmomenten wijzigen en bepalen dat er tussen [minderjarige 2] en de vrouw, [minderjarige 1] en de man en de kinderen onderling, in de even weken op dinsdag van 19.30 uur tot 20.30 uur en op vrijdag van 17.00 uur tot 18.00 uur en in de oneven weken op dinsdag van 19.30 uur tot 20.30 en op zaterdag van 18.30 uur tot 19.30 uur, (video)belmomenten zullen zijn. Het staat partijen uiteraard vrij om in onderling overleg, een andere dag of tijdstip vast te stellen.
5.12.
Ter voorkoming van misverstanden, overweegt de rechtbank dat de eerder vastgestelde (video)belmomenten tussen de vrouw en [minderjarige 1] op de verjaardag van [minderjarige 1] , met kerst en rond de jaarwisseling gehandhaafd blijven.
5.13.
Met betrekking tot de kinderbijdrage inzake [minderjarige 2]
Zoals onder rechtsoverweging 5.6. overwogen acht de rechtbank zich niet bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen. De rechtbank zal de man dan ook ontvankelijk verklaren in dit verzoek.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijzigt de bij beschikking van 21 oktober 2020 bepaalde (video)belregeling en bepaalt dat er tussen [minderjarige 2] en de vrouw, [minderjarige 1] en de man en de kinderen onderling, in de even weken op dinsdag van 19.30 uur tot 20.30 uur en op vrijdag van 17.00 uur tot 18.00 uur en in de oneven weken op dinsdag van 19.30 uur tot 20.30 en op zaterdag van 18.30 uur tot 19.30 uur, (video)belmomenten zullen zijn;
6.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn verzoek met betrekking tot de kinderbijdrage;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van den Bosch, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. M.M. Verbeek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan tegen deze beschikking hoger beroep worden ingesteld door een advocaat bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
- door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
fn: mmv/615

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering , PbEU 2019, L 178/1
2.Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, ’s Gravenhage 19-10-1996
3.Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen, PbEU 2009, L 7/1