ECLI:NL:RBNNE:2024:3111

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
C/18/23/122 R
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 349a Fw

Op 9 augustus 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De schuldenaar had verzocht om verkorting van de looptijd van de WSNP-regeling, met het argument dat hij in aanmerking zou komen voor een eerdere ingangsdatum op basis van artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet (Fw). De rechter-commissaris heeft echter geoordeeld dat er geen verzoek om een eerdere ingangsdatum was ingediend in het verzoekschrift, noch tijdens de zitting op 18 augustus 2023. Hierdoor kon de rechtbank bij vonnis van 20 september 2023 de termijn van de regeling vaststellen op de normale looptijd van achttien maanden.

De rechter-commissaris heeft verder opgemerkt dat de schuldenaar niet heeft voldaan aan de vereisten voor het indienen van een verzoek om een eerdere ingangsdatum, zoals vastgelegd in het Landelijk procesreglement. Er waren geen onderbouwende stukken bij het verzoekschrift gevoegd, en de termijn voor hoger beroep tegen het toelatingsvonnis was inmiddels verstreken. De rechter-commissaris concludeerde dat de schuldenaar niet kan afdwingen dat er alsnog een eerdere ingangsdatum wordt vastgesteld door middel van een verzoek tot verkorting van de looptijd.

De rechter-commissaris heeft het verzoek van de schuldenaar tot verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling afgewezen, en deze beschikking is gegeven op 9 augustus 2024 door mr. N.A. Baarsma. De schuldenaar heeft de mogelijkheid om binnen vijf dagen na de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen
zaaknummer: C/18/23/122 R

beschikking van 9 augustus 2024

ex artikel 349a van de Faillissementswet van de rechter-commissaris in de schuldsaneringsregeling van:
[schuldenaar], geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen de schuldenaar,
bewindvoerder: F. Maatjes.

PROCESGANG

Bij bericht in Toezicht van 25 juni 2024 heeft de bewindvoerder het verzoek van de schuldenaar voorgelegd tot verkorting van de looptijd. De rechter-commissaris heeft op 26 juni 2024 de bewindvoerder bericht dat het verzoek tot verkorting van de looptijd wordt afgewezen. Op verzoek van de schuldenaar heeft de bewindvoerder vervolgens op 31 juli 2024 verzocht de afwijzing van het verkortingsverzoek in een beschikking vast te leggen.
De schuldenaar is van mening dat hij in aanmerking komt voor verkorting van de looptijd, aangezien hem door de indiener van het verzoekschrift WSNP is voorgehouden dat het op grond van artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet (Fw) mogelijk zou zijn dat bij de vaststelling van de termijn van de WSNP-regeling rekening gehouden wordt met de periode waarin in de MSNP-regeling is gespaard voor de schuldeisers.
De schuldenaar heeft tijdens het MSNP-traject in de periode augustus 2022 tot april 2023 boedelafdrachten voldaan. In de periode augustus-december 2022 was er sprake van een bijstandsuitkering en heeft de [schuldenaar] € 55,00 per maand afgedragen, in totaal € 330,00 (inclusief een extra afdracht in de maand januari 2023). In de periode januari-april 2023 heeft de [schuldenaar] per maand een bedrag van € 328,20 afgedragen, in totaal € 1312,80. Het totaalbedrag van € 1.642,80 is in de WSNP-regeling op de boedelrekening gestort. Daarnaast heeft de schuldenaar het saldo op de zakelijke- en privérekeningen voor een bedrag van € 3.453,10 op de boedelrekening gestort.

RECHTSOVERWEGINGEN

De rechter-commissaris is van oordeel dat het verzoek van de schuldenaar tot verkorting van de looptijd moet worden afgewezen en overweegt daartoe als volgt.
De rechter-commissaris begrijpt dat de schuldenaar een beroep doet op de regeling van artikel 349a lid 1 Fw. In artikel 349a lid 1 Fw is bepaald dat de rechter de termijn van de schuldsaneringsregeling vaststelt. Sinds 1 juli 2023 kan op grond van de bewoordingen van artikel 349a lid 1 Fw bij de termijnbepaling worden gerekend met een ingangsdatum van de termijn vóórdat de regeling ten aanzien van een schuldenaar van toepassing wordt verklaard. In het Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken is artikel 3.1.2.6 onder f opgenomen welke stukken bij het verzoekschrift moeten worden gevoegd in het geval een beroep wordt gedaan op een eerdere ingangsdatum in de zin van artikel 349a lid 1 Fw.
De rechter-commissaris leidt uit dit stelsel af dat de rechtbank bij toelating beslist op de vraag of sprake kan zijn van een eerdere ingangsdatum. Een verzoek om een eerdere ingangsdatum dient dan ook in het verzoekschrift ex artikel 284 Fw juncto artikel 285 Fw dan wel tijdens de mondelinge behandeling van het verzoekschrift door de rechtbank te worden gedaan.
In het door de schuldenaar ingediende verzoekschrift ex artikel 284 Fw juncto artikel 285 Fw is geen verzoek om een eerdere ingangsdatum opgenomen en is vermeld dat er geen spaarsaldo uit het minnelijk traject is. Evenmin heeft de schuldenaar ter zitting van 18 augustus 2023 de rechtbank verzocht om een eerdere ingangsdatum vast te stellen. Bij gebrek aan een verzoek om een eerdere ingangsdatum heeft de rechtbank bij vonnis van 20 september 2023 de termijn van de regeling vastgesteld op de normale looptijd, zijnde achttien maanden. Het had vervolgens op de weg van de schuldenaar gelegen om hoger beroep tegen het toelatingsvonnis van de rechtbank in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om zo alsnog een eerdere ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling toegewezen te krijgen. Dit heeft hij niet gedaan. Inmiddels is deze beroepstermijn ook ruimschoots verstreken.
De rechter-commissaris merkt overigens nog op dat bij het verzoekschrift ook geen onderbouwende stukken, zoals bedoeld in artikel 3.1.2.6 onder f van het procesreglement, zijn gevoegd.
Naar het oordeel van de rechter-commissaris kan de schuldenaar nu niet met een verzoek tot verkorting van de looptijd afdwingen dat er feitelijk alsnog een eerdere ingangsdatum wordt vastgesteld.
Voor zover de schuldenaar dit verzoek baseert op artikel 349a lid 2 Fw overweegt de rechter-commissaris nog dat niet aan de voorwaarden is voldaan, nu een dergelijk verzoek op grond van artikel 361 Fw door een advocaat moet zijn ondertekend.

BESLISSING

De rechter-commissaris:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven op 9 augustus 2024 door mr. N.A. Baarsma. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, binnen vijf dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de rechtbank.