ECLI:NL:RBNNE:2024:3107

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
C17/192691 fa_rk_23-2541
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag na overlijden van de moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 17 april 2024 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot gezamenlijk gezag over twee minderjarige kinderen, ingediend door de man en de vrouw. De moeder van de kinderen is recentelijk overleden, wat aanleiding geeft tot zorgen over de rol van de moeder in het leven van de kinderen en hun rouwverwerking. De rechtbank heeft op 4 december 2023 een verzoekschrift ontvangen van de man en de vrouw, die sinds 2018 samenwonen en een samenlevingscontract hebben. De kinderen wonen bij hen en hebben eerder onder toezicht gestaan van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid. De rechtbank heeft de zaak op 22 maart 2024 mondeling behandeld, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was. De man en de vrouw hebben verzocht om gezamenlijk gezag, zodat de vrouw juridisch gezien ook als moeder kan worden erkend. De rechtbank heeft echter zorgen geuit over de impact van het verzoek op de rouwverwerking van de kinderen en de rol van de overleden moeder. De Raad heeft aangeboden om onderzoek te doen naar de situatie van de kinderen en hun rouwproces. De rechtbank heeft besloten om verdere beslissingen aan te houden in afwachting van het advies van de Raad, dat binnen zes maanden moet worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/192691 / FA RK 23-2541
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 17 april 2024
inzake
[de man]
hierna ook te noemen de man,
[de vrouw],
hierna ook te noemen de vrouw,
beiden wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. F. Stoelinga, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft op 4 december 2023 een verzoekschrift van de man en de vrouw ontvangen.
1.2.
De zaak is mondeling behandeld ter zitting met gesloten deuren van 22 maart 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) was mevrouw L. Jager. aanwezig.
1.3.
De minderjarige [kind 1] is uitgenodigd voor een gesprek met de rechter, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Wel heeft zij bij brief van 22 maart 2024 haar mening gegeven ten aanzien van het verzoek.
1.4.
De advocaat van de man en vrouw, mr. A. van der Welle, heeft zich na de zitting aan de procedure onttrokken waarna mr. F. Stoelinga zich op 4 april 2024 namens de man en de vrouw heeft gesteld.

2.De feiten

2.1.
De man is gehuwd geweest met [de moeder] (hierna de moeder), welk huwelijk in 2020 door echtscheiding is ontbonden.
2.2.
Tijdens het huwelijk van de man en de moeder zijn de volgende minderjarige kinderen geboren:
- [kind 1] , geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats] ;
- [kind 2] , geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] .
2.3.
De moeder van de kinderen is op [sterfdag] 2023 overleden.
2.4.
De man is door het overlijden van de moeder van de kinderen van rechtswege alleen belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.5.
De man en de vrouw wonen sinds 2018 samen en hebben een samenlevingscontract. De kinderen wonen sinds 2018 bij hen.
2.6.
De kinderen hebben van 21 augustus 2021 tot 26 augustus 2023 onder toezicht gestaan van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid.

3.Het verzoek

3.1.
De man en de vrouw hebben de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de man en de vrouw voortaan gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over de kinderen en dat dit gezamenlijk ouderlijk gezag wordt aangetekend in het in artikel 1:244 Burgerlijk Wetboek (BW) bedoelde register.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 1:253t lid 1 BW bepaalt dat indien het gezag over een kind bij één ouder berust, de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind kan belasten. Lid 3 bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
4.2.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de man en de vrouw aangevoerd dat zij sinds 2018 met de kinderen een gezin vormen. De moeder van de kinderen verbleef vanwege de ziekte van Huntington al sinds 2017 in een verpleeghuis. Tot aan haar overlijden, zagen de kinderen hun moeder twee van de drie zaterdagen van 13.00 uur tot 15.00 uur. De omgang vond begeleid plaats wegens de fysieke en psychische beperkingen van de moeder. De kinderen weten dat de vrouw niet hun biologische moeder is, maar zien de vrouw wel als hun moeder en de vrouw ziet [kind 1] en [kind 2] als haar kinderen. Zij vervult al enige tijd een moederrol. De man en vrouw zien graag dat de rol van de vrouw ook juridisch gezien gewaarborgd is voor het geval de man iets overkomt waardoor hij het gezag (feitelijk) niet kan uitoefenen. Daarnaast spelen ook praktisch aspecten. Zo weigert de school van de kinderen de vrouw van informatie te voorzien, omdat zij niet belast is met het gezag over de kinderen, aldus de man en de vrouw. Volgens hen zijn er geen gronden voor afwijzing van het verzoek en geeft gezamenlijk gezag invulling aan de feitelijke moederrol van de vrouw. Zij achten het in het belang van de kinderen dat de feitelijke en de juridische situatie overeenkomen en dat de vrouw met het gezamenlijk gezag belast wordt.
4.3.
Desgevraagd heeft de man ter zitting verklaard dat de kinderen niet betrokken zijn geweest bij het afscheid/begrafenis van hun moeder na haar overlijden. De man en de vrouw hebben deze beslissing genomen, omdat zij vonden dat dit beter voor de kinderen was. Het contact tussen de kinderen en hun moeder verliep in de laatste fase van het leven van de moeder steeds moeizamer waardoor de kinderen toen al afscheid hebben genomen van hun moeder. Volgens de man en de vrouw gaat het goed met de kinderen. Dit is volgens hen ook door school bevestigd.
4.4.
[kind 1] heeft in haar brief geschreven dat zij het fijn zou vinden als de vrouw haar echte moeder wordt, want dat voelt ook al zo voor haar.
4.5.
De Raad heeft ter zitting verklaard dat onder meer het tegenwerken van de omgang met de moeder door de man reden was voor de ondertoezichtstelling van de kinderen in 2021. Er waren loyaliteitsproblemen gesignaleerd bij [kind 1] . Zij sprak destijds vrij negatief over haar moeder en leek toen al afstand te hebben genomen van haar moeder. Ook zag de Raad dat de vrouw in die tijd al duidelijk de rol van stiefmoeder op zich had genomen. Enerzijds is het mooi en fijn dat er, naast de man, iemand voor de kinderen was, nu de moeder door haar ziekte noodgedwongen in haar moederrol werd beperkt. Anderzijds vond de Raad deze ontwikkeling zorgelijk, omdat de rol van de moeder daarmee volledig uitgespeeld leek. De Raad heeft benadrukt dat ook al is de moeder overleden, zij de biologische moeder van de kinderen blijft. In het kader van de identiteitsontwikkeling van de kinderen is het van groot belang dat de moeder nog steeds een plek mag hebben in het leven van de kinderen. De Raad vindt het dan ook zorgelijk dat de kinderen niet bij het afscheid van de vrouw aanwezig waren en vraagt zich af hoe de kinderen nu worden begeleid in hun rouwproces. Er moet door de man en de vrouw aandacht worden besteed aan het rouwproces, ook als het ogenschijnlijk goed met de kinderen lijkt te gaan. Het verzoek is volgens de Raad te vroeg na het overlijden van de moeder ingediend. Ook is het de Raad niet duidelijk geworden tegen welke gezagskwesties de man en vrouw concreet aanlopen, wat maakt dat er nu een noodzaak is om de man en de vrouw gezamenlijk met het gezag te belasten. Het gezamenlijk uitoefenen van het gezag door de man en de vrouw kan indirect effect hebben op het rouwproces van de kinderen, omdat het de rol van de vrouw wordt versterkt en de moeder daarmee nog meer op de achtergrond raakt. De Raad heeft ter zitting aangeboden om onderzoek te doen naar de situatie. Door een onderzoek te doen kan ook beter beoordeeld worden waar de kinderen in het rouwproces staan en of zij hierin nog (meer en/of beter) begeleid kunnen worden.
4.6.
Uit de stukken en wat op de zitting naar voren is gekomen, blijkt de rechtbank dat de vrouw een nauwe persoonlijke betrekking met de kinderen heeft. De kinderen wonen sinds 2018 in gezinsverband met de vrouw en de man. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldaan aan het bepaalde in artikel 1:253t, eerste lid, BW.
4.7.
Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel wordt het verzoek slechts toegewezen indien de vader op de dag van indiening van het verzoek gedurende tenminste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest. De situatie dat de andere ouder is overleden is gelijk te stellen met het geval dat het kind geen andere ouder heeft tot wie het in een familierechtelijke betrekking staat. Het tweede lid van artikel 1:253t BW is daarom hier niet van toepassing.
4.8.
Op grond van het derde lid van artikel 1:253t BW moet ten slotte ook beoordeeld worden of er geen gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd. De rechtbank ziet enerzijds de praktische overwegingen om de man en de vrouw gezamenlijk het gezag over de kinderen uit te laten oefenen. Anderzijds heeft de rechtbank, zoals ook door de Raad naar voren is gebracht, zorgen over de rol die de overleden moeder in het leven van de kinderen heeft en mag hebben. De rechtbank vindt het opmerkelijk dat de kinderen niet aanwezig waren bij de afscheidsdienst/begrafenis en ook niet op een andere wijze afscheid hebben genomen van hun moeder na haar overlijden. Dit is een belangrijke stap in het rouwproces, die de kinderen nu is ontnomen. Verder vindt de rechtbank het zorgelijk dat [kind 1] in haar brief aan de rechtbank aangeeft dat zij de vrouw als haar echte moeder ziet, te meer omdat [kind 1] maar één echte moeder heeft en dat is haar biologische moeder.
4.9.
De rechtbank maakt zich zorgen over de kinderen, maar kan onvoldoende beoordelen of de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 1:253t, derde lid, BW zich voordoet. Daarvoor is onderzoek nodig. De rechtbank verzoekt de Raad te onderzoeken hoe de inwilliging van het verzoek zich verhoudt tot de belangen van de kinderen en/of deze hierdoor verwaarloosd (kunnen) worden en een advies uit te brengen. De Raad kan door onder meer gesprekken met beide kinderen te voeren de rechtbank voorlichten over of er voor de kinderen ruimte is voor rouwverwerking en welke rol de overleden moeder in het leven van de kinderen nog speelt en mag spelen.
4.10.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden voor de duur van zes maanden in afwachting van het advies van de Raad.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verwijst de zaak naar de pro forma datum van
17 oktober 2024;
5.2.
verzoekt de Raad om:
onderzoek te verrichten naar het gezag met betrekking tot de minderjarigen [kind 1] , geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats] en [kind 2] , geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] ;
de rechtbank zo spoedig mogelijk maar uiterlijk
3 oktober 2024te rapporteren en te adviseren, althans te berichten over de voortgang van het onderzoek;
5.3.
bepaalt dat partijen uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het rapport van de Raad de rechtbank schriftelijk berichten over:
- hun actuele standpunten ten aanzien van het advies van de Raad en het voorliggende verzoek;
- hoe de procedure voortgezet moet worden;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, kinderrechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 902