ECLI:NL:RBNNE:2024:3104

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
C/18/236086 KG RK 24-239
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure wegens vermeende vooringenomenheid

Op 26 juli 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland in Assen een verzoek tot wraking van rechter C.M. Telman ongegrond verklaard. Verzoeker, gevestigd te Sint Jacobiparochie, had op 4 juli 2024 een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend, waarin hij stelde dat de rechter blijk had gegeven van vooringenomenheid. Dit zou blijken uit de wijze waarop de rechter de procedure leidde en haar gedrag tijdens de zitting op 2 juli 2024. Verzoeker voelde zich benadeeld omdat de rechter na de conclusie van antwoord een mondelinge behandeling had gelast, in plaats van schriftelijke replicatie en duplicatie. Hij voerde aan dat de rechter hem niet serieus nam en incompetent leek, wat leidde tot de indruk van partijdigheid.

De rechter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat verzoeker zijn beschuldigingen baseert op regiebeslissingen en non-verbaal gedrag, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die vooringenomenheid zouden rechtvaardigen. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing om een mondelinge behandeling te gelasten een regiebeslissing is en dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze beslissing blijk gaf van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter op een gebruikelijke manier heeft gehandeld en dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het wrakingsverzoek ongegrond en besloot dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De beslissing werd genomen door de voorzitter J. de Vroome en de rechters F.P. Dresselhuys-Doeleman en F. Sieders, in aanwezigheid van griffier H. Wachtmeester-Koning.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD NEDERLAND

Zittingsplaats Assen
Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/236086 KG RK 24-239
Beslissing van 26 juli 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
gevestigd te Sint Jacobiparochie,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. C.M. Telman,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 4 juli 2024;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 11 juli 2024 en
- een aanvullend schrijven van verzoeker van 7 juli 2024, ingekomen ter griffie op 15 juli 2024.
Op 22 juli 2024 is het verzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer. Aldaar zijn verschenen verzoeker en de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft in de civiele procedure met [zaaknummer hoofdzaak]
een schriftelijk verzoek tot wraking van de rechter ingediend.
Verzoeker heeft - samengevat - aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat hij is benadeeld door de rechter, omdat zij (in afwijking van de normale procedure zoals weergegeven op www.rechtspraak.nl) na het nemen van de conclusie van antwoord een mondelinge behandeling heeft gelast in plaats van partijen nog (eerst) schriftelijk te laten repliceren en dupliceren. Verzoeker had daar belang bij, omdat hij in zijn conclusie van antwoord had verzocht om de wederpartij op te dragen alle “leads” van juni en juli in het geding te brengen, hetgeen voor hem een essentieel punt was in de weerlegging van het standpunt van de eisende partij. Daarnaast heeft verzoeker aangegeven dat tijdens de zitting op 2 juli 2024 de rechter ten onrechte heeft doen voorkomen dat het geschil voor haar een “appeltje-eitje” was, lachte zij zaken “weg” en bracht zij in een onderonsje met de wederpartij iets ter sprake, terwijl zij verzoeker negeerde. Hierdoor voelde verzoeker zich niet serieus genomen. Daarnaast gaf zij blijk van incompetentie door de kern van het geschil niet te willen doorgronden dan wel de indruk te wekken dat zij dingen niet begreep. Tijdens de zitting is ook een discussie ontstaan over (een deel van) de vordering die ziet op een “verbrekingsvergoeding” na ontbinding van de overeenkomst. Verzoeker heeft tijdens de zitting benadrukt dat deze overeenkomst alleen kan worden ontbonden door middel van een aangetekende brief en daarbij aangegeven dat hij geen aangetekend schrijven heeft ontvangen. De rechter reageerde hierop (wederom) met juridisch onjuistheden, o.a. door aan hem te vragen of hij ook geen brief per gewone post had ontvangen en lachte het standpunt van verzoeker (opnieuw) weg. Verzoeker is gelet op het vorenstaande van mening dat sprake is geweest van vooringenomenheid en partijdigheid.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft
schriftelijk op het verzoek gereageerd.
De rechter heeft - kort weergegeven - aangevoerd dat verzoeker de vooringenomenheid baseert op regiebeslissingen, op juridisch inhoudelijke opmerkingen en op non-verbaal gedrag. Ten aanzien van de eerste twee categorieën merkt de rechter op dat hierover in het kader van een wraking alleen kan worden geklaagd als sprake is van uitzonderlijke omstandigheden waaruit de vooringenomenheid blijkt. Die bijzondere omstandigheden doen zich echter niet voor. De rechter herkent zich niet in het door verzoeker beschreven
non-verbale gedrag, omdat dit niet de manier is waarop de rechter zittingen leidt en zij dit ook in dit geval niet heeft gedaan.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.3.
De wrakingskamer stelt allereerst vast dat de beslissing om na het nemen van de conclusie van antwoord een mondelinge behandeling te gelasten, moet worden aangemerkt als een regiebeslissing. Een als negatief ervaren regiebeslissing is geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft genomen. Alleen als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, kan dit tot een ander oordeel leiden. Naar het oordeel van de wrakingskamer is hier geen sprake van. Daarbij neemt de wrakingskamer ook in aanmerking dat, anders dan verzoeker meent, de beslissing om snel een mondelinge behandeling te gelasten in plaats van verder schriftelijk door te procederen in veel civiele zaken de gebruikelijke gang van zaken is. Voorts bekijkt de rechter bij de voorbereiding van de zitting of toepassing van artikel 22 Rv (al) nodig is of (nog) niet. De rechter heeft het opdragen van de wederpartij om alle “leads” van juni en juli 2023 in het geding te brengen, zoals door verzoeker verzocht, voorafgaand aan de mondelinge behandeling niet nodig gevonden en ook dat betreft een regiebeslissing en sluit niet uit dat de rechter in een later stadium en naar aanleiding van de mondelinge behandeling alsnog kan besluiten dat die stukken in het geding gebracht moeten worden. Naar het oordeel van de wrakingskamer is ook bij deze beslissing niet gebleken van vooringenomenheid dan wel dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd was.
3.4.
Ten aanzien van de door verzoeker naar voren gebrachte feiten en omstandigheden die zich (zouden) hebben voorgedaan tijdens de zitting op 2 juli 2024 overweegt de wrakingskamer dat het de taak van de rechter is om tijdens de zitting regie te voeren, (proces)beslissingen te nemen en ook over juridisch-inhoudelijke punten met partijen van gedachten te wisselen. De rechter beoordeelt wat (in ieder geval) van belang is om met partijen te bespreken. De wrakingskamer is van oordeel dat uit de vraagstelling van de rechter omtrent de aangetekende verzending en het doorvragen bij verzoeker naar de mogelijke ontvangst van andere dan aangetekende brieven niet is gebleken van vooringenomenheid. Die vragen waren ook relevant gelet op de stelling van de eisende partij dat de verzoeker nadien nog wel had gereageerd (op aanzegging tot verbreking van het contract). Het staat de rechter vrij om informatie te vergaren die van belang kan worden geacht voor de uiteindelijke beslissing.
Dat de processuele gang van zaken en de vraagstelling van de rechter voor verzoeker mogelijk anders is geweest dan hij had verwacht en in zekere zin wat ontregelend voor hem heeft gewerkt, kan de wrakingskamer, gelet op hetgeen verzoeker over zijn autisme kort heeft aangegeven, wel begrijpen, maar de gang van zaken en de vraagstelling heeft naar de stellige indruk van de wrakingskamer op de gebruikelijke wijze plaatsgevonden en in dat opzicht treft de rechter geen verwijt.
Voorts overweegt de wrakingskamer dat niet is gebleken dat de rechter tijdens de zitting op 2 juli 2024 geen rekening heeft gehouden met de standpunten van verzoeker dan wel dat hetgeen door verzoeker naar voren werd gebracht door de rechter is “weggelachen”. Evenmin is gebleken dat door het optreden van de rechter de indruk kon ontstaan dat het geschil voor de rechter “appeltje-eitje” was, zoals door verzoeker gesteld. Het concept-procesverbaal, dat niet is overgelegd, beslaat 8 pagina’s en daaruit blijkt al dat er veel aandacht aan de zaak besteed is en er een uitvoerige behandeling heeft plaatsgevonden.
Dat sprake zou zijn geweest van een onderonsje van de rechter met de wederpartij acht de wrakingskamer evenmin aannemelijk. De rechter ontkent een en ander ook stellig.
3.5.
Ook overigens is de wrakingskamer niet gebleken van omstandigheden waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat de rechter blijk heeft gegeven van (de schijn van) vooringenomenheid jegens verzoeker. Gelet op het vorenoverwogene zal het wrakingsverzoek dan ook ongegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
4.2.
bepaalt dat de hoofdzaak (met [zaaknummer hoofdzaak] )
wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot
wraking, bevond.
4.3.
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, de rechter en de wederpartij Solvari B.V., bijgestaan door mr. P. de Haan.
Deze beslissing is gegeven door de mr. J. de Vroome, voorzitter, mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman en mr. F. Sieders, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr.
H. Wachtmeester-Koning en uitgesproken op 26 juli 2024.
Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.