ECLI:NL:RBNNE:2024:3103

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
C/18/236212 KG RK 24-243
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende vooringenomenheid in civiele procedure

Op 26 juli 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland in Assen een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. C.J.R. de Locht, rechter in een civiele procedure. Het verzoeker stelde dat de rechter tijdens een zitting op 26 juni 2024 blijk gaf van vooringenomenheid en gebrek aan objectiviteit. Verzoeker vond dat de rechter smalend reageerde op zijn argumenten en suggestieve vragen stelde, wat leidde tot een gevoel van onrechtvaardigheid. De rechter heeft het wrakingsverzoek afgewezen en betoogd dat het verzoek te laat en op onjuiste gronden was ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet vooringenomen was en dat de objectieve vrees daarvoor niet gerechtvaardigd was. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter in de zitting de zaak inhoudelijk had behandeld en dat verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunten naar voren te brengen. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en bepaalde dat de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD NEDERLAND

Zittingsplaats Assen
Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/236212 KG RK 24-243
Beslissing van 26 juli 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. C.J.R. de Locht,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 26 juni 2024;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 8 juli 2024, ingekomen ter griffie op 9 juli 2024;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 10 juli 2024.
Op 22 juli 2024 is het verzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer. Aldaar zijn verschenen verzoeker en de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft in de civiele procedure met [zaaknummer hoofdzaak]
een schriftelijk verzoek tot wraking van de rechter ingediend.
Verzoeker heeft - samengevat - aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter tijdens de zitting op 26 juni 2024 in zijn doen en laten blijk heeft gegeven van vooringenomenheid en gebrek aan objectiviteit. Tijdens de zitting kwam onder meer aan de orde of sprake was een overschrijding van de beroepstermijn door de verzoeker.
De rechter checkte dit en concludeerde dat dit het geval was. Hij deed hier smalend over richting verzoeker, suggererend dat het toch overduidelijk was. Daarnaast stelde de rechter suggestieve vragen en was hij vanaf het begin al snel geïrriteerd. Ook was de rechter slecht voorbereid en negeerde hij de door verzoeker gemaakte opmerkingen. Gelet op de verkeerde conclusie van de rechter tijdens de zitting dat sprake zou zijn van een overschrijding van de beroepstermijn, heeft verzoeker na sluiting van de zitting nog een e-mail met documenten naar de rechtbank gestuurd. Verzoeker ontving op 27 juni 2024 een automatische bevestiging van ontvangst van zijn e-mail en op 2 juli 2024 ontving hij de retourzending van deze mail. Dat zijn e-mailbericht aan hem is teruggestuurd irriteerde verzoeker en was voor hem een extra signaal dat de rechter verkeerde aannames deed. Verzoeker heeft er daarom ook geen vertrouwen in dat hij een inhoudelijk, eerlijk en kwalitatief voldoende en zorgvuldig proces zal krijgen.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft
schriftelijk op het verzoek gereageerd.
De rechter heeft - kort weergegeven - aangevoerd dat het verzoek te laat en op onjuiste gronden is ingediend. In deze zaak leek tijdens de zitting op 26 juni 2024 aanvankelijk sprake te zijn van een overschrijding van de beroepstermijn en aan die kwestie is toen ook de nodige aandacht besteed. De zaak is echter toen ook inhoudelijk behandeld. Dat is een gelukkige omstandigheid, omdat de rechter naderhand uit het dossier is gebleken dat de uitspraak van de huurcommissie pas twee weken na de dagtekening van de uitspraak aan verzoeker was verzonden, hetgeen de rechter en de partijen niet eerder hadden opgemerkt. Verzoeker is dus wel tijdig (artikel 7:262 BW) bij de kantonrechter in beroep gekomen en de rechter zal bij vonnis de zaak dan ook inhoudelijk beoordelen. Verzoeker ondervindt derhalve geen nadeel van de aanvankelijke onjuiste inschatting van de ontvankelijkheid van verzoeker.
De rechter geeft verder toe dat hij inderdaad op één van de vele vragen van verzoeker heeft gezegd dat de zitting niet bedoeld is om alle vragen van verzoeker te beantwoorden, maar dat de rechter vragen stelt om informatie te verkrijgen. Deze uitlating kan echter niet tot gegrondheid van het wrakingsverzoek leiden. Bovendien had dit, en voor zover voor verzoeker nog andere bejegeningsaspecten een rol speelden, direct tot indiening van een wrakingsverzoek moeten leiden en niet pas bijna 14 dagen later.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.3.
De wrakingskamer overweegt allereerst dat het wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.
Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht.
De wrakingskamer constateert dat de aangevoerde feiten en omstandigheden voor de wraking verzoeker in ieder geval tijdens de zitting op 26 juni 2024 bekend zijn geworden. Verzoeker heeft aangegeven dat hij in de terugzending van zijn e-mailbericht op 2 juli 2024 bevestiging zag voor zijn vrees van vooringenomenheid en dat hij toen definitief heeft besloten de rechter te wraken. Het opstellen van het wrakingsverzoek heeft enkele dagen geduurd en hij heeft vervolgens op 8 juli 2024 het wrakingsverzoek ingediend.
Gelet op voormelde toelichting van verzoeker en het relatief korte tijdverloop tussen de zitting en indiening van het wrakingsverzoek, kan naar het oordeel van de wrakingskamer het wrakingsverzoek als tijdig ingediend worden aangemerkt. Verzoeker is derhalve
ontvankelijk in het wrakingsverzoek.
3.4.
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 26 juni 2024 kan afgeleid worden dat tijdens die zitting -onder meer- de vraag of verzoeker tijdig in beroep is gekomen van de beslissing van de huurcommissie aan de orde is geweest en de rechter en partijen daarover uitlatingen hebben gedaan. De discussie daarover, die mogelijk wat stekelig is geweest, heeft er op de zitting niet toe geleid dat de “verwarring” op dat punt is opgehelderd. Dat is ook deels te wijten geweest aan de stelling van verzoeker dat er nog een beslissing van de huurcommissie zou zijn van latere datum en hij daarover geen of onvoldoende duidelijkheid kon geven. Dat de rechter op de zitting heeft aangegeven dat verzoeker waarschijnlijk te laat was met zijn beroep, is ongelukkig te noemen, maar uit het proces-verbaal blijkt niet dat de rechter toen al direct over de ontvankelijkheid heeft beslist. De zaak is toen ook immers (verder) inhoudelijk behandeld, waarbij verzoeker voldoende in de gelegenheid is geweest om zijn standpunten naar voren te brengen. In het kader van de onderhavige wrakingsprocedure heeft de rechter aangegeven, dat inmiddels duidelijk is dat de uitspraak van de huurcommissie pas geruime tijd later aan verzoeker is verzonden en dat deze dus door de rechter wel ontvankelijk geacht zal worden in zijn beroep.
Gelet op het voorgaande ziet de wrakingskamer geen grond voor het oordeel dat bij de rechter sprake is geweest van vooringenomenheid dan wel dat de objectieve vrees daarvoor gerechtvaardigd was. Het enkele feit dat de rechter wat voortvarend is geweest door aan te geven dat het erop leek dat verzoeker te laat zou zijn met zijn beroep, waaromtrent op de zitting niet definitief is beslist, is daartoe onvoldoende en heeft te maken met een inschatting op basis van de toen bekende gegevens maar niet met vooringenomenheid en/of partijdigheid. De rechter is daar nadien en na beter onderzoek van de stukken ook op teruggekomen.
Dat de rechter op enig moment heeft aangegeven dat hij zich niet geroepen voelde om alle vragen van verzoeker te beantwoorden en dat de comparitie bedoeld is om vragen van de rechter beantwoord te krijgen, kan evenmin tot de conclusies leiden dat sprake is van vooringenomenheid of partijdigheid. De rechter heeft de leiding bij de comparitie en kan in dat kader dergelijke uitlatingen aan partijen doen, ook al kunnen die wat onaardig overkomen.
Hetzelfde geldt voor de terugzending van de na sluiting van de zitting nog door verzoeker gestuurde e-mail met stukken. Na sluiting van de zitting is het (partij)debat geëindigd en is het partijen niet meer toegestaan nadere stukken naar de rechtbank te sturen, tenzij daarvoor voordien toestemming is verleend. Dat is ook aan verzoeker kenbaar gemaakt en dat is een bij de rechtbank gebruikelijke gang van zaken en heeft niet met vooringenomenheid en/of partijdigheid te maken. Dat verzoeker met het sturen van de e-mail onduidelijkheid over overschrijding van de beroepstermijn heeft willen wegnemen, doet niet af aan de juistheid van de beslissing van de rechter om geen nadere stukken meer te accepteren en deze terug te sturen.
3.5.
Gelet op het vorenoverwogene zal het wrakingsverzoek dan ook ongegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
4.2.
bepaalt dat de hoofdzaak (met [zaaknummer hoofdzaak] )
wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot
wraking, bevond.
4.3.
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, de rechter en de wederpartij Stichting Actium, bijgestaan door mr. S. Bosma.
Deze beslissing is gegeven door de mr. J. de Vroome, voorzitter, mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman en mr. F. Sieders, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr.
H. Wachtmeester-Koning en uitgesproken op 26 juli 2024.
Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.