ECLI:NL:RBNNE:2024:2975

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
LEE 23/837
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Autoriteit Persoonsgegevens inzake klacht over publicatie van 06-nummer

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen het eindbericht van zijn klacht over de Autoriteit Persoonsgegevens. Eiser had geklaagd over de publicatie van zijn 06-nummer op een internetsite door een derde belanghebbende, die de zakelijk opvolger is van een bedrijf. De Autoriteit Persoonsgegevens had op 3 oktober 2022 besloten om de klacht niet verder in behandeling te nemen, omdat het 06-nummer niet meer vindbaar was op de betreffende internetsite. Eiser ging tegen dit besluit in beroep, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. De rechtbank stelde vast dat de Autoriteit terecht had aangenomen dat het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond was, omdat het procesbelang van eiser was vervallen. Eiser had ook aangevoerd dat hij ten onrechte niet was gehoord op zijn bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet nodig was gezien de omstandigheden. Daarnaast werd het argument van eiser dat er sprake was van onzorgvuldig handelen door de Autoriteit verworpen, omdat de rechtbank concludeerde dat de gemachtigde van eiser tijdig toegang had gehad tot de relevante stukken. Tot slot werd het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen, omdat er geen onrechtmatigheid was vastgesteld in het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/837

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A.F.E. Sloot)
en

Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder

(gemachtigden: mrs. W. van Steenbergen en E. Nijhof).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit [vestigingsplaats]
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het eindbericht van zijn klacht over [derde belanghebbende] (de zakelijk opvolger van [bedrijf] ), vanwege publicatie van zijn 06-nummer op [internetsite] .
1.1.
Met het besluit van 3 oktober 2022 heeft verweerder kenbaar gemaakt aan eiser dat zijn klacht niet verder in behandeling wordt genomen, omdat verweerder heeft geconstateerd dat het betreffende 06-nummer inmiddels niet meer vindbaar is op [internetsite] . Met het bestreden besluit van 19 januari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven. Het bezwaar is kennelijk ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verweerder, de gemachtigde van [derde belanghebbende] en [naam] , die eiser ter zitting heeft vertegenwoordigd. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Mocht verweerder afzien van het horen van eiser op zijn bezwaar?
4.1.
Eiser voert aan dat hij ten onrechte door verweerder niet op zijn bezwaar is gehoord. Hij heeft hier toentertijd wel om gevraagd.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt eerst dat artikel 7:3, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan een bezwaar kennelijk ongegrond mag verklaren, wanneer aanstonds blijkt dat het bezwaar geen kans van slagen heeft. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het bestreden besluit reeds was voldaan aan de verwijderingsverzoeken die eiser bij de betreffende verwerkingsverantwoordelijken heeft ingediend. Als gevolg hiervan kwam het procesbelang van eiser te vervallen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom terecht aangenomen dat het bezwaar geen kans van slagen had en terecht geconcludeerd dat er sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Hieruit volgt dat verweerder kon afzien van het horen van eiser op zijn bezwaar.
Is er sprake van onzorgvuldig handelen door verweerder bij het bestreden besluit?
5.1.
De gemachtigde van eiser voert aan dat zij in de tussenliggende periode van het bezwaar tot aan het moment van het bestreden besluit, geen dossier heeft ontvangen. Zij heeft hier wel om gevraagd en zij heeft hier als gemachtigde ook recht op. Eisers gemachtigde stelt dat zij vanwege het onzorgvuldig handelen van verweerder het beroep onvoldoende heeft kunnen voorbereiden.
5.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn verweerschrift met stukken heeft onderbouwd dat de gemachtigde van eiser in de bezwaarfase de stukken (tijdig) digitaal beschikbaar gesteld zijn via een bestandenpostbus. Verweerder heeft daarbij aangetoond dat die bestanden ook (tijdig) zijn geopend. Dat eisers gemachtigde nu stelt dat verweerder haar niet in het bezit heeft gesteld van de stukken en zij daardoor het beroep onvoldoende kon voorbereiden, komt de rechtbank dan ook vreemd voor. Naar het oordeel van de rechtbank is van onzorgvuldig handelen door verweerder bij het bestreden besluit niet gebleken.
Heeft verweerder het verzoek om vergoeding van de proceskosten terecht afgewezen?
6.1.
Onder verwijzing naar rechtspraak voert eisers gemachtigde aan dat zij het niet eens is met de opvatting van verweerder dat zij als vrijwilliger geen professionele bijstandsverlener is. Zij is namelijk juridisch geschoold.
6.2.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De Awb bepaalt dat er moet worden voldaan aan de voorwaarde dat het primaire besluit is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, om eiser in aanmerking te laten komen voor een proceskostenvergoeding. Dat is hier niet het geval. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom het verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar terecht afgewezen. Aan de beantwoording van de vraag of er sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand komt de rechtbank hierdoor niet toe.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is er van een onrechtmatigheid van het bestreden besluit niet gebleken.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van
K.D. Bosklopper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
(…)
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
(…)
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
(…)
Artikel 7:15
1. Voor de behandeling van het bezwaar is geen recht verschuldigd.
2 De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
(…)