In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 juli 2024 een voorlopige voorziening toegewezen op grond van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw). Verzoeker, geboren in 1989, had een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium, omdat hij in een bedreigende situatie verkeerde door de weigering van de netbeheerder om de energielevering te heraansluiten. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verzoeker, die in relatieve rust aan zijn schuldenproblematiek wilde werken, zwaarder wogen dan de belangen van de verweerster, die vorderingen had op verzoeker. De rechtbank constateerde dat de energielevering op 8 februari 2024 was beëindigd en dat de weigering van de netbeheerder om te heraansluiten het minnelijk traject dreigde te stagneren. De rechtbank oordeelde dat verzoeker voldoende had aangetoond dat hij een nieuw energiecontract had en dat de lopende termijnen van dit contract konden worden voldaan, mede door het beschermingsbewind dat was ingesteld. De rechtbank heeft de verweerster bevolen om de energielevering voor de duur van zes maanden te hervatten, met de voorwaarde dat verzoeker aan zijn verplichtingen blijft voldoen. De rechtbank heeft verder bepaald dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling nog niet werd behandeld, omdat het minnelijk traject nog niet was afgerond.