ECLI:NL:RBNNE:2024:2968

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
C/18/235875 / FT RK 24/836
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor heraansluiting energielevering in schuldsaneringskwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 juli 2024 een voorlopige voorziening toegewezen op grond van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw). Verzoeker, geboren in 1989, had een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium, omdat hij in een bedreigende situatie verkeerde door de weigering van de netbeheerder om de energielevering te heraansluiten. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verzoeker, die in relatieve rust aan zijn schuldenproblematiek wilde werken, zwaarder wogen dan de belangen van de verweerster, die vorderingen had op verzoeker. De rechtbank constateerde dat de energielevering op 8 februari 2024 was beëindigd en dat de weigering van de netbeheerder om te heraansluiten het minnelijk traject dreigde te stagneren. De rechtbank oordeelde dat verzoeker voldoende had aangetoond dat hij een nieuw energiecontract had en dat de lopende termijnen van dit contract konden worden voldaan, mede door het beschermingsbewind dat was ingesteld. De rechtbank heeft de verweerster bevolen om de energielevering voor de duur van zes maanden te hervatten, met de voorwaarde dat verzoeker aan zijn verplichtingen blijft voldoen. De rechtbank heeft verder bepaald dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling nog niet werd behandeld, omdat het minnelijk traject nog niet was afgerond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
zaaknummer: C/18/235875 / FT RK 24/836

vonnis van 24 juli 2024

in de zaak van:
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen verzoeker,
tegen
[verweerster], vertegenwoordigd door Bosveld Incasso & Gerechtsdeurwaarders, postbus 806, 3800 AV Amersfoort,
hierna te noemen verweerster.

PROCESGANG

Op 27 juni 2024 is door verzoeker tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium als bedoeld in artikel 287b Faillissementswet (Fw).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 10 juli 2024. Bij de behandeling van de zaak zijn verschenen:
  • [verzoeker] , verzoeker, vergezeld door zijn moeder;
  • [beschermingsbewindvoerder] , namens Unyk Financieel Beheer (hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder);
  • [schuldhulpverlener] , namens Brezs (hierna te noemen: de schuldhulpverlener).
Hoewel behoorlijk opgeroepen is verweerster niet verschenen.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

RECHTSOVERWEGINGEN

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b jo. artikel 304 lid 1 en 2 Fw bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te bevelen tot heraansluiting van de gas- en energielevering aan verzoeker over te gaan.
Verzoeker heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat hij poogt een minnelijke schuldregeling met zijn schuldeisers overeen te komen dan wel - als dat niet lukt - toelating tot de schuldsaneringsregeling zal verzoeken. De gevraagde voorziening is volgens verzoeker noodzakelijk om rust te creëren, zodat de minnelijke schuldregeling kans van slagen heeft.
Blijkens het verzoekschrift had verzoeker tot 11 december 2023 een energiecontract bij Eneco. Dat energiecontract is wegens wanbetaling beëindigd. Verzoeker heeft op 1 februari 2024 een nieuw energiecontract bij Innova Energie afgesloten. Verweerster heeft verzoeker echter op 8 februari 2024 afgesloten van gas en elektriciteit. De schuldhulpverlener en de beschermingsbewindvoerder van verzoeker hebben verweerster - onder verwijzing naar de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas (hierna te noemen: Regeling afsluitbeleid) - herhaaldelijk verzocht om tot heraansluiting over te gaan. Zij hebben daarbij gewezen op het nieuwe energiecontract. Verweerster heeft de heraansluiting geweigerd. Zij heeft bij de schuldhulpverlener als reden voor haar weigering opgegeven dat volgens haar sprake is van ‘contractloosheid’ en dat haar openstaande vordering eerst volledig betaald dient te worden voordat zij tot heraansluiting kan overgaan.
Ter zitting heeft de schuldhulpverlener verklaard dat de financiële situatie van verzoeker met behulp van de beschermingsbewindvoerder is gestabiliseerd. De schuldhulpverlener heeft herhaald dat verzoeker een nieuw energiecontract heeft en heeft daaraan toegevoegd dat de energienota’s worden betaald. Door de houding van verweerster dreigt het minnelijk traject volgens de schuldhulpverlener te stagneren. De beschermingsbewindvoerder heeft bevestigd dat het beschermingsbewind naar behoren verloopt. Daarbij heeft de beschermingsbewindvoerder verklaard dat de afsluiting en de weigering om tot heraansluiting over te gaan een enorme impact heeft op het psychische welzijn van verzoeker.
De rechtbank heeft geen kennis kunnen nemen van het standpunt van verweerder, aangezien deze niet bij de behandeling is verschenen noch schriftelijk verweer heeft gevoerd.

BEOORDELING

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. De rechtbank stelt vast dat de energielevering aan de woning van verzoeker reeds op 8 februari 2024 is beëindigd. De rechtbank constateert ook dat het minnelijk traject dreigt te stagneren door de weigering van verweerster om tot heraansluiting van energielevering over te gaan, zodat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een bedreigende situatie.
Verzocht wordt om verweerster te gebieden tot heraansluiting van energielevering van verzoeker over te gaan. Met verzoeker is de rechtbank van oordeel – en dat blijkt ook uit de toelichting bij artikel 287b Fw - dat aansluiting gezocht kan worden bij de Regeling afsluitbeleid voor kleingebruikers van gas en elektriciteit. Uit artikel 4c lid 1 van de genoemde Regeling volgt dat de mogelijkheid bestaat om onder omstandigheden een energieleverancier te gebieden de levering van gas en elektriciteit, die wegens wanprestatie is beëindigd, te hervatten. Als voorwaarde wordt gesteld dat tot heraansluiting kan worden overgegaan als de kleinverbruiker een bewijs overlegt dat hij heeft verzocht om schuldhulpverlening of als de vordering van de netbeheerder of de leverancier wordt betrokken bij een lopend traject van schuldhulpverlening.
Nu verzoeker zich al op 16 mei 2024 heeft gemeld bij de schuldhulpverlener en de schuld aan verweerster in het minnelijk traject wordt betrokken, is naar het oordeel van de rechtbank aan deze voorwaarden voldaan. Anders dan verweerster lijkt te betogen, volgt uit de wettekst van artikel 4c Regeling afsluitbeleid niet jegens wie de wanbetaling heeft plaatsgevonden. Met andere woorden vereist dit artikel dus niet dat de wanbetaling jegens verweerster als netbeheerder zou moeten hebben plaatsgevonden. [1] De rechtbank voegt daar nog aan toe dat vaststaat dat er een nieuw energiecontract is, zodat de rechtbank ook aan het verweer voorbijgaat dat sprake is van contractloosheid.
Ook voor het overige is de rechtbank niet gebleken van feiten en of omstandigheden die aan de toewijzing van het verzoek in de weg staan. De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
De rechtbank overweegt in dit verband dat artikel 287b Fw geen criterium bevat op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287 vierde lid Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker is dat hij niet langer afgesloten blijft van het energienetwerk en dat hij in relatieve rust het minnelijk traject kan doorlopen.
Het belang van verweerster is erin gelegen dat zij voor de door haar geleverde diensten betaald krijgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen van het energiecontract kunnen en zullen worden voldaan, nu sprake is van beschermingsbewind. De belangen van verweerster dat zij voor haar geleverde diensten betaald krijgt, is daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende ondervangen.
Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker om in relatieve rust aan zijn schuldenproblematiek te werken dan ook te prevaleren.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de gevraagde voorziening dan ook gerechtvaardigd en zal het verzoek worden toegewezen. De rechtbank zal daarbij uitgaan van een termijn van zes maanden. Ter waarborging van de belangen van verweerster zal de rechtbank tevens bepalen dat de voorziening slechts geldt zolang de lopende verplichtingen uit de rechtsverhouding waar de voorziening betrekking op heeft tijdig en volledig worden voldaan.
Op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt thans nog niet beslist aangezien het minnelijk traject nog moet worden afgerond. Indien gedurende de looptijd van dit moratorium een minnelijke schuldregeling met de schuldeisers tot stand komt, dient verzoeker dit zo spoedig mogelijk aan de rechtbank te melden en daarbij het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling in te trekken.

BESLISSING

De rechtbank:
- gebiedt verweerster om over te gaan tot heraansluiting van energie en elektriciteit aan het woonadres van verzoeker gelegen aan [adres] te [woonplaats] voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat de voorziening in ieder geval vervalt op het moment dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt ingetrokken dan wel een beslissing daarop in kracht van gewijsde is gegaan;
- bepaalt dat genoemde voorziening slechts geldt zolang aan de lopende verplichtingen uit de rechtsverhouding waar het moratorium betrekking op heeft wordt voldaan;
- bepaalt dat degene die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling uitvoert, uiterlijk twee weken vóór het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b zesde lid Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Idzenga en in het openbaar uitgesproken op
24 juli 2024, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Vergelijk Geschilbesluit van Autoriteit Consument & Markt van 2 juli 2021, zaaknr. ACM/19/037928, doc.nr. ACM/UIT/560395.