ECLI:NL:RBNNE:2024:288

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
230796
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige na ernstige mishandeling door de vader

In deze zaak heeft de kinderrechter op 31 januari 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een zestienjarig meisje, hierna aangeduid als '[de minderjarige]', dat ernstig mishandeld is door haar vader. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 18 januari 2024 een verzoek ingediend om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen voor de duur van een jaar. De kinderrechter heeft de zaak mondeling behandeld en vastgesteld dat er een groot risico op herhaling van geweld bestaat, wat heeft geleid tot de beslissing om [de minderjarige] onder toezicht te stellen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige] in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat haar ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg te bieden. Ondanks dat [de minderjarige] weer bij haar ouders woont, zijn er zorgen over de thuissituatie en de mogelijkheid van herhaling van geweld. De kinderrechter heeft benadrukt dat intensieve hulpverlening noodzakelijk is en dat de ouders zich moeten openstellen voor deze hulp om de problematiek aan te pakken.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 31 januari 2024 tot 31 januari 2025 vastgesteld. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Groningen
Zaaknummer: C/18/230796 / JE RK 24-22

Beschikking van 31 januari 2024 over de ondertoezichtstelling

in de zaak van

De Raad voor de Kinderbescherming,

Noord-Nederland, Groningen,
hierna te noemen de Raad,
Die betrekking heeft op

[de minderjarige] ,

geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2007 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
en die hierna '' [de minderjarige] '' wordt genoemd.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] ,

die woont in [woonplaats 1] ,
en die hierna ''de moeder'' wordt genoemd,
advocaat mr. O.J.C. Toxopeus te Veendam,

[de vader] ,

die woont in [woonplaats 2] ,
en die hierna ''de vader'' wordt genoemd,
advocaat mr. O.J.C. Toxopeus te Veendam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis,
gevestigd in Groningen,
en die hierna ''de GI'' wordt genoemd.

Het verloop van de procedure

De procedure is ingeleid met een verzoekschrift met bijlagen van de Raad, dat de rechtbank heeft ontvangen op 18 januari 2024. Daarin verzoekt de Raad de kinderrechter om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar.
Op 31 januari 2024 heeft de kinderrechter het verzoek mondeling behandeld. De kinderrechter heeft toen gesproken met de ouders bijgestaan door hun tolk [naam 1] (tolkennummer: [nummer] ) en advocaat mr. O.J.C. Toxopeus, [naam 2] en [naam 3] , namens de Raad en [naam 4] en [naam 5] , namens de GI.
De kinderrechter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling met [de minderjarige] gesproken. De kinderrechter heeft van wat is besproken een korte samenvatting gegeven tijdens de mondelinge behandeling.
De kinderrechter heeft direct na de mondelinge behandeling mondeling uitspraak gedaan en aangekondigd dat binnen een termijn van uiterlijk twee weken de gronden van zijn beslissing schriftelijk zullen worden uitgewerkt in de nu te geven beschikking.

De feiten

De kinderrechter gaat bij de beoordeling van het verzoek uit van de volgende feiten die blijken uit de onweersproken gebleven inhoud van het verzoekschrift en de daarop tijdens de mondelinge behandeling gegeven en onweersproken gebleven toelichting.
De nu zestien jaar oude [de minderjarige] woont bij haar ouders die samen het ouderlijk gezag over haar uitoefenen.
[de minderjarige] is het zusje van haar nu zeventienjarige broer en haar nu twaalfjarige broertje. Tot voor kort groeide [de minderjarige] op in dit [afkomst] gezin in [plaats] . De moeder is in 2017 naar Nederland gevlucht. De vader is in 2020 met het gezin herenigd.
[de minderjarige] is op 1 november 2023 naar aanleiding van een Veilig Thuis-melding in beeld gekomen bij de Raad. [de minderjarige] heeft op school zorgelijke uitspraken gedaan en er is bij haar letsel, passend bij deze uitspraken, geconstateerd. [de minderjarige] heeft aangegeven dat zij door de vader is geslagen met een stok en dat haar keel is dichtgeknepen. Een arts heeft bij [de minderjarige] letsel vastgesteld dat overeenkomt met de beschrijving die zij heeft gegeven van het haar toegebracht geweld.
Op 2 november 2023 is Veilig Thuis Groningen met de ouders en [de minderjarige] in gesprek gegaan. [de minderjarige] heeft daarbij aangegeven dat zij zich onveilig voelt in de thuissituatie. Het lukte de ouders op dat moment niet om de noodzakelijke hulpverlening te accepteren, waarna de verzoeken tot een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn ingediend. De ouders en [de minderjarige] blijven wisselend verklaren over wat er tussen de vader en [de minderjarige] is gebeurd en hoe [de minderjarige] aan het letsel is gekomen. Hiernaar zal tevens een strafrechtelijk onderzoek worden gedaan.
De piketkinderrechter heeft bij beschikking van 2 november 2023 [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden, uiterlijk tot 2 februari 2024, en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend in een 24-uurs voorziening voor de duur van vier weken. De beslissing van het verzoek is voor het overige aangehouden. De piketkinderrechter heeft bepaald dat de Raad en de overige belanghebbenden zullen worden gehoord tijdens de mondelinge behandeling van 15 november 2023.
Bij beschikking van 28 november 2023 heeft de kinderrechter geoordeeld dat ten aanzien van de voorlopige ondertoezichtstelling en de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , de beschikking van 2 november 2023 op goede gronden is gegeven. Op het moment dat de machtiging werd verleend was er sprake van een dusdanige onveiligheid in de thuissituatie waardoor de veiligheid van [de minderjarige] niet meer gewaarborgd kon worden. De kinderrechter heeft bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een 24-uurs voorziening voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, te weten 2 februari 2024.
[de minderjarige] verblijft sinds 24 januari 2024 weer bij haar ouders.

De beoordeling

Waar gaat het om in deze zaak?
Het gaat in deze zaak om de vraag of, en zo ja, voor welke duur [de minderjarige] onder toezicht moet worden gesteld van de GI.
De nu zestienjarige [de minderjarige] heeft aan de kinderrechter verteld dat de uithuisplaatsing haar veel pijn heeft gedaan en dat ze niet opnieuw uit huis geplaatst wil worden. Ook geeft [de minderjarige] aan dat zijzelf en haar vader de controle verliezen en fysiek reageren als ze tegelijkertijd boos worden. [de minderjarige] heeft verteld dat de mishandeling de eerste keer was en dat ze nu zeker weet dat het niet opnieuw zal gebeuren.
Wat vindt de Raad dat de kinderrechter moet beslissen?
De Raad vindt het noodzakelijk dat [de minderjarige] voor de verzochte duur onder toezicht wordt gesteld, gelet op de door de Raad in zijn onderzoeksrapport beschreven problematiek. Hoewel [de minderjarige] wisselende verklaringen heeft afgelegd, blijft zij volhouden dat zij is geslagen en gewurgd door haar vader. De Raad maakt zich zorgen over de ontkenning van de ouders. Hoewel de ouders momenteel samenwerken met hulpverlening, heeft de Raad twijfels over de duurzame samenwerking in de toekomst. Daarnaast heeft [de minderjarige] persoonlijk problemen en het is onduidelijk of ouders effectief kunnen omgaan met haar weerstand en de benodigde maatregelen voor haar welzijn kunnen nemen.
De Raad heeft daarnaast een reguliere uithuisplaatsing overwogen, maar ziet daar op dit moment geen meerwaarde in. Ondanks zorgen over haar thuissituatie, vraagt de Raad zich af of een reguliere uithuisplaatsing van [de minderjarige] in haar belang is en niet juist meer schade zal veroorzaken. [de minderjarige] wil zelf niet uithuisgeplaatst worden en wil thuis ondersteuning van hulpverlening. Daarnaast staan de ouders open voor begeleiding. De Raad benadrukt dat er voorwaarden moeten gelden, waaronder voortdurende hulp in de thuissituatie, opvoedondersteuning, voorzetting van individuele hulpverlening voor [de minderjarige] en een nauwe samenwerking tussen alle betrokkenen.
Wat vinden de ouders van [de minderjarige] ?
Ouders geven aan het eens te zijn met het verzoek van de Raad. Ouders begrijpen de zorgen die worden genoemd. Het is voor ouders fijn dat er geen langere uithuisplaatsing voor [de minderjarige] wordt verzocht. Ouders hebben [de minderjarige] heel erg gemist en zijn blij dat [de minderjarige] weer thuis verblijft. De vader heeft daarnaast aan de kinderrechter verteld bereid te zijn professionele hulp te zoeken voor zijn emotieregulatie. Hij benadrukt zijn liefde voor [de minderjarige] en zijn wens voor een goede toekomst voor haar.
Wat vindt de GI?
De GI maakt zich zorgen over de thuissituatie van [de minderjarige] , waarbij de verhalen van [de minderjarige] en haar ouders uiteenlopen. Daarnaast constateert de GI dat er een angst voor uithuisplaatsing is ontstaan. Ondanks deze zorgen woont [de minderjarige] inmiddels weer thuis. Er zijn veiligheidsafspraken gemaakt en de hulpverlening komt regelmatig langs om toezicht te houden, zowel op de ouders als op [de minderjarige] . [de minderjarige] gaat naar school, waar ze een vast contactpersoon heeft waar ze waarde aan hecht, in de hoop dat [de minderjarige] eventuele incidenten aan haar zal melden. De GI benadrukt dat emotieregulatie training ten aanzien van de vader en ook de broer van [de minderjarige] zondermeer noodzakelijk is.
Wat vindt de kinderrechter?
Aan de kinderrechter is enkel verzocht te beoordelen of de ondertoezichtstelling een passende en geboden kinderbeschermingsmaatregel is. De kinderechter zal daarom toetsen of de door de Raad aangevoerde feiten en omstandigheden tot toewijzing van het verzoek kunnen leiden.
Toewijzing van dat verzoek is mogelijk als in overeenstemming met artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek door de kinderrechter wordt vastgesteld, samengevat weergegeven, dat (i) [de minderjarige] in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, (ii) dat haar ouders de zorg die nodig is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen, niet of niet voldoende accepteren en (iii) de kinderrechter de gerechtvaardigde verwachting heeft dat de ouders binnen een voor [de minderjarige] en haar ontwikkeling aanvaardbare termijn weer zelf opvoedingsverantwoordelijkheid kunnen dragen.
De kinderrechter stelt vast dat [de minderjarige] in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. [de minderjarige] heeft, net als haar gezinsleden, een belaste voorgeschiedenis door de vlucht uit het land van herkomst, de ontworteling uit de cultuur van het land van herkomst die haar ouders en broer hebben behouden, en het zelf niet nog niet volledig ingegroeid zijn in de westerse cultuur. In haar gezin zorgt dit voor spanning en dit leidt tot zeer ernstig en uitgaande van de aan de kinderrechter bekend geworden feiten en omstandigheden, levensbedreigend, geweld.
De kinderrechter ziet een groot risico op herhaling van dat geweld. Dat risico kan alleen worden weggenomen met intensieve hulpverlening. Die hulpverlening zal in een vrijwillig kader niets brengen. Daarvoor ontbreekt op dit moment probleeminzicht bij de ouders en de mogelijkheid om onder ogen te zien dat de [de minderjarige] zich deels heeft ontworteld uit de cultuur van het land van herkomst en dat dit spanning in het gezin met zich brengt.
De schrik van de uithuisplaatsing heeft bovendien met zich gebracht dat het gezin lijkt mee te veren met wat aan zorgen wordt geuit, zonder dat een intrinsieke motivatie blijkt om te werken aan de ontwrichtende problematiek die in het gezin speelt en die heeft geleid tot de zeer ernstige fysieke mishandeling van [de minderjarige] . Het gezin heeft aan elkaar beloofd dat een herhaling van dat geweld zich niet meer zal voordoen. Een dergelijke belofte is problematisch, omdat het geweld voortkomt uit onmacht om in de ogen van de vader en broer (cultureel) ongepast gedrag van [de minderjarige] te corrigeren. Die onmacht is met het doen van een belofte niet weg te nemen.
De kinderrechter vindt het onbegrijpelijk dat de Raad eerst in één hetzelfde feitencomplex aanleiding heeft gezien een spoeduithuisplaatsing te verzoeken, om vervolgens onder gelijk gebleven omstandigheden te menen dat terugplaatsing veilig is. Terugplaatsing van een kwetsbaar kind in een fysiek onveilige opvoedsituatie verhoudt zich niet met de in art. 19 lid 1 van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind aan de overheid – waarvan de Raad een onderdeel is - gegeven verplichting om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, terwijl het kind onder de hoede is van de ouders.
De kinderrechter hoopt gelijktijdig dat het gezin zich daadwerkelijk openstelt om te werken aan de hierboven beschreven problematiek.
De kinderrechter heeft als hij uitgaat van de tot zover bekend geworden feiten en omstandigheden wel de verwachting dat met inzet van hulpverlening de ouders binnen een voor [de minderjarige] en haar ontwikkeling aanvaardbare termijn, zelf weer opvoedingsverantwoordelijkheid kunnen dragen.
Uit het voorgaande volgt dat op dit moment aan de wettelijke eisen voor de door de Raad verzochte ondertoezichtstelling is voldaan. De kinderrechter zal daarom [de minderjarige] voor langere tijd onder toezicht stellen. Dit met als doel zicht te houden op het gezin en hulpverlening in te schakelen om de problematiek aan te pakken en ernstige incidenten te voorkomen.
Een en ander brengt met zich dat de volgende beslissing wordt genomen.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [de minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen met ingang van 31 januari 2024 tot 31 januari 2025;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024 door mr. B.R. Tromp, kinderrechter, in aanwezigheid van R. Postma als griffier, en op schrift gesteld op 2 februari 2024. De beschikking is door de rolrechter ondertekend.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep kan door de Raad en de GI zelf, maar moet voor andere belanghebbenden worden ingesteld door een advocaat. Het hoger beroep moet worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.