ECLI:NL:RBNNE:2024:2875

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
193365
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en zorgregeling na echtscheiding met aandacht voor extra lasten en draagkracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de wijziging van de kinderalimentatie en de zorgregeling na hun echtscheiding. De vrouw verzocht om de kinderalimentatie te verhogen naar € 431,- per kind per maand, terwijl de man verzocht om deze te verlagen naar € 65,50 per kind per maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man vanaf 23 januari 2024 een onderhoudsbijdrage van € 424,- per kind per maand moet betalen, en per 24 mei 2024 € 415,- per kind per maand. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de gewijzigde omstandigheden, waaronder de toegenomen draagkracht van de vrouw en de zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de man.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw tot schorsing van de zorgregeling afgewezen, omdat partijen afspraken hebben gemaakt over een voorzichtig contactherstel tussen de man en de kinderen. De rechtbank heeft benadrukt dat het van belang is dat de kinderen met de man in gesprek gaan en dat er hulpverlening moet worden ingeschakeld. De rechtbank heeft verder overwogen dat extra lasten van de man, zoals advocaatkosten en kosten voor een leaseauto, niet voorrang hebben op de kosten van de kinderen. De rechtbank heeft de man wel toegestaan om rekening te houden met de kosten van voorgeschreven cannabisolie, omdat deze niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn.

De uitspraak benadrukt het belang van de zorg voor de kinderen en de noodzaak van hulpverlening in situaties waar zorgen over de veiligheid bestaan. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man de alimentatie moet betalen, ook als hij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/193365 / FA RK 24-138
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 12 juli 2024
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. F. Hofstra, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. J. Verdonk, kantoorhoudende te Heerenveen.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift (met producties) van de vrouw, ontvangen op 23 januari 2024;
- het verweerschrift (met producties) van de man, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek, ontvangen op 21 maart 2024;
- het verweer (met producties) op het zelfstandig verzoek van de vrouw, tevens wijziging van het verzoek en een vermeerdering van het verzoek, ontvangen op 14 juni 2024.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het journaalbericht (met producties) van de man, ontvangen op 17 juni 2024;
- het journaalbericht (met producties) van de man, ontvangen op 24 juni 2024.
1.3.
Ter zitting van 25 juni 2024 is de zaak behandeld in aanwezigheid van partijen en hun advocaten. Verder is een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) verschenen.
1.4.
Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank [minderjarigen] gehoord.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. De echtscheidingsbeschikking is op 11 december 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2009 in de gemeente [geboorteplaats] en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag] 2012 in de gemeente [geboorteplaats] .
2.3.
Partijen hebben van rechtswege het gezamenlijk ouderlijk gezag.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 februari 2019 heeft de rechtbank bepaald dat de man per 1 september 2019 een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarigen] aan de vrouw moet betalen van € 201,50 per kind per maand, waarbij rekening is gehouden met een zorgkorting van 35%. Op basis van de wettelijke indexatie is de bijdrage van de man op dit moment € 238,05 per kind per maand.
2.5.
Tot 8 januari 2024 waren de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarigen] ongeveer 50/50 tussen partijen verdeeld. Op 8 januari 2024 heeft een incident/escalatie plaatsgevonden, waarna de kinderen niet meer naar de man wilden. Veilig Thuis is betrokken en heeft uitgebreid gerapporteerd en vervolgens is het gebiedsteam betrokken geraakt en de kinderen staan op de wachtlijst voor hulpverlening bij Bureau Trinitas.

3.Geschil

3.1.
De vrouw heeft (bij gewijzigd verzoek van 13 juni 2024) verzocht om de beschikking van 20 februari 2019 met ingang van 23 januari 2024 te wijzigen en de kinderalimentatie, door de man aan haar te betalen, vast te stellen op € 431,- per kind per maand. Verder heeft zij verzocht om de zorgregeling te schorsen.
3.2.
De man heeft eveneens verzocht om de beschikking van 20 februari 2019 met ingang van 23 januari 2024 te wijzigen en de door hem te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen vast te stellen op € 65,50 per kind per maand.

4.Bespreking van de standpunten en beoordeling daarvan

Zorgregeling
4.1.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot schorsing van de zorgregeling af, omdat partijen op de zitting afspraken hebben gemaakt over een voorzichtig contactherstel tussen de man en de kinderen. Deze afspraak houdt in dat de kinderen en de man zondag 30 juni 2024 met de man gaan lunchen. De vrouw brengt beide kinderen om 13.00 uur naar de afgesproken locatie en de man brengt ze om ongeveer 14.30 uur weer terug bij de vrouw. Met het gebiedsteam zullen partijen bespreken hoe het verder zal gaan met de contacten tussen de man en de kinderen en hoe hulpverlening ingezet zal worden.
4.2.
De rechtbank heeft, gelet op het rapport van Veilig Thuis en op wat op de zitting is besproken, zorgen over de kinderen. De kinderen hebben zorgelijk signalen afgegeven over hun gevoel van veiligheid bij de man thuis, waarbij verbaal en fysiek geweld is genoemd. Dat de kinderen de keuze krijgen om te beslissen hoe het verder moet met het contact tussen hen en de man is ook zorgelijk. Zij zijn te jong om te overzien wat de gevolgen van hun keuze voor de toekomst zijn. Positief is dat [minderjarige 2] wel contact met de man wil (mits [minderjarige 1] daar ook bij is). Ook is het positief dat de man er ter zitting blijk van heeft gegeven dat hij heeft gereflecteerd op de gebeurtenissen en het perspectief van de kinderen en dat hij nieuwe inzichten heeft opgedaan. Hij heeft aangegeven dat hij niet nastreeft dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken weer wordt zoals die was. De kwaliteit van de contacten staat voorop en het belang van de kinderen moet meer leidend worden, aldus de man.
4.3.
De rechtbank overweegt, met inachtneming van wat de Raad daarover op de zitting heeft gezegd, dat er zo spoedig mogelijk hulpverlening moet worden ingeschakeld voor beide partijen, waarin ook de kinderen betrokken worden. Het is van belang dat de kinderen met de man in gesprek gaan. Partijen moeten zich niet negatief uitlaten over de andere ouder en de kinderen moeten voelen dat hun ouders achter het contact met de andere ouder staan. Gekeken moet worden naar waar de kinderen behoefte aan hebben. Daarbij is het naar het oordeel van de kinderrechter wenselijk dat de prioriteit ligt bij het contact tussen de kinderen en hun vader, zodat de partner van de vader eerst meer op de achtergrond is. Op de zitting is besproken dat de man zich zal laten doorverwijzen door zijn huisarts naar Bureau Trinitas. De Raad heeft aangegeven dat hier passende hulp kan worden geboden en het is een voordeel dat de kinderen en de vrouw hier al een poos op de wachtlijst staan, want dan zal de behandeling vlot kunnen beginnen.
4.4.
Het voorgaande betekent dat de zorgregeling juridisch niet is geschorst, maar dat er feitelijk geen uitvoering aan wordt gegeven. Daaraan verandert door deze uitspraak niets. De man heeft aangegeven dat hij ook inziet dat er op dit moment geen draagvlak is bij de kinderen. Met hulpverlening zal gewerkt moeten worden aan contactherstel en dienen de ouders meer duidelijkheid te krijgen over de manier waarop zij verder invulling gaan geven aan hun gezamenlijk ouderschap.
Kinderalimentatie
4.5.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank de kinderalimentatie opnieuw vaststellen als de omstandigheden zijn gewijzigd. Dat is hier het geval. De vrouw heeft gesteld dat partijen beiden een nieuwe werkgever hebben (haar eigen draagkracht is in ieder geval toegenomen) en er wordt geen uitvoering aan de zorgregeling gegeven. De man is het ermee eens dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. De vrouw is daarom ontvankelijk in haar verzoek.
4.6.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de gewijzigde omstandigheden ertoe leiden dat de kinderalimentatie niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven en daarom moet deze worden gewijzigd. De rechtbank zal bepalen dat de man vanaf 23 januari 2024 een onderhoudsbijdrage van € 424,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen en per 24 mei 2024 € 415,- per kind per maand. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De rechtbank heeft berekeningen gemaakt die als bijlagen aan deze beschikking zijn toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
4.7.
Bij de berekening van een onderhoudsbijdrage is op grond van art. 1:397 lid 1 BW aan de ene kant rekening gehouden met de behoefte van de kinderen en aan de andere kant met de draagkracht van de man en de vrouw. De rechtbank zal hieronder eerst de behoefte van de kinderen bespreken en vervolgens de draagkracht van partijen.
Behoefte van de kinderen
4.8.
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de kinderen in 2017 € 1.111,- bedroeg, zoals genoemd in de beschikking van 20 februari 2019. Op basis van de wettelijke indexatie is dat in 2024 afgerond € 1.359,-.
Draagkracht van de vrouw
4.9.
De rechtbank gaat voor de berekening van de draagkracht van de vrouw (bijlage 1) uit van de door haar overgelegde salarisspecificaties over de maanden maart, april en mei van 2024 en heeft de eindejaarsuitkering in de berekening betrokken. Partijen zijn het er over eens dat de inkomensafhankelijke combinatiekorting waarvoor de vrouw in aanmerking komt totdat [minderjarige 2] 12 jaar is, buiten beschouwing kan blijven, omdat [minderjarige 2] bijna 12 jaar is. Haar netto besteedbaar inkomen (verder: NBI) bedraagt dan € 3.211,- (post 120a)) en haar draagkracht € 685,- (post 140a).
Draagkracht van de man
4.10.
De rechtbank gaat voor de berekening van de draagkracht van de man (bijlage 2) uit van zijn bruto loon in 2023, zoals vermeld in de overgelegde IB-aangifte 2023. Partijen zijn hier in hun berekening ook vanuit gegaan. Net als partijen heeft de rechtbank het NBI van de man berekend op € 4.745,- (post 120a).
Uitgaande van de forfaitaire berekening zou de draagkracht van de man voor kinderalimentatie € 1.431,- (post 140a) bedragen. De vrije ruimte voor de man bedraagt in dat geval € 4.745 – 30% woonbudget à € 1.424 - € 1.270 gecorrigeerde bijstandsnorm = € 2.051,-
4.11.
De man heeft echter aangevoerd dat moet worden afgeweken van het forfaitaire systeem en dat naast de kosten van levensonderhoud en het woonbudget ook rekening gehouden moet worden met extra lasten die zijn draagkrachtloos inkomen verhogen en dus zijn draagkracht voor kinderalimentatie verlagen.
De rechtbank zal de door de man gestelde lasten hierna per punt bespreken. Daarbij geldt dat de mogelijkheid bestaat om rekening te houden met extra lasten indien deze niet vermijdbaar zijn en ook niet verwijtbaar zijn ontstaan. Een niet-verwijtbare en niet-vermijdbare last neemt de rechtbank alleen mee als extra last als deze last voorrang moet hebben op de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Een last is vermijdbaar als de man zich hiervan kan bevrijden of als hij die ergens anders binnen het budget kan opvangen (bijvoorbeeld binnen de post ‘onvoorzien’ in de gecorrigeerde bijstandsnorm of met de draagkrachtvrije ruimte). Omdat een vermijdbare last niet op het inkomen hoeft te drukken, houdt de rechtbank daar geen rekening mee. De rechtbank houdt ook geen rekening met lasten die verwijtbaar zijn. Dat zijn lasten die de onderhoudsplichtige met het oog op zijn onderhoudsverplichting niet had mogen laten ontstaan of niet mag laten voortbestaan. Een verwijtbare last drukt wel op het inkomen van de onderhoudsplichtige, maar heeft geen voorrang op de betaling van alimentatie. De onderhoudsplichtige dient deze last in beginsel uit zijn vrije ruimte te voldoen.
4.12.
Bij de beoordeling of een last voorrang moet krijgen op de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen is voor de rechtbank relevant dat de man samenwoont en dat zijn partner ook inkomen heeft. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat de man en zijn partner samen in 2023 een bruto inkomen van € 121.275,- hadden. Dat is drie keer het modale inkomen. Hoewel de partner van de man ook onderhoudsplichtig is voor haar zoon, gaat de rechtbank er bij de beoordeling van de opgevoerde extra lasten wel vanuit dat zij in staat is om bij te dragen in een deel van de lasten van de man.
Eigen risico
4.13.
Hoewel het niet in overeenstemming is met de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen zal de rechtbank het eigen risico ziektekosten van € 385,- per jaar van de man als extra last meenemen in de draagkrachtberekening in post 134a, nu de vrouw daarmee heeft ingestemd.
Advocaatkosten
4.14.
De man heeft gesteld dat er rekening moet worden gehouden met de door hem gemaakte advocaatkosten in het kader van deze door de vrouw geïnitieerde gerechtelijke procedure, kosten die hij begroot op € 5.000,-, ofwel een bedrag van 416,- per maand gedurende een jaar. De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt zich op het standpunt dat deze last niet kan voorgaan op de kosten van de kinderen en dat de man een betalingsregeling kan treffen.
De rechtbank zal geen rekening houden met een extra last van € 416,- per maand vanwege advocaatkosten. Weliswaar is sprake van een niet verwijtbare last, maar de man heeft onvoldoende aangetoond dat hij deze last niet kan voldoen uit zijn vrije ruimte en de post onvoorzien in de gecorrigeerde bijstandsnorm. Dit geldt temeer nu de vrouw onbetwist gesteld heeft dat de man een betalingsregeling kan treffen en hij bovendien (met zijn partner) een dusdanig inkomen heeft dat er ook daadwerkelijk een substantiële vrije ruimte resteert wanneer uitgegaan wordt van alleen forfaitaire lasten.
Kosten leaseauto
4.15.
Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om het draagkrachtloos inkomen van de man te verhogen met de kosten die de man heeft voor de private lease voor een Tesla Model Y van € 733,- per maand. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, had het op de man zijn weg gelegen om te onderbouwen dat deze lasten niet vermeden konden worden en dat zij niet verwijtbaar tot stand zijn gekomen.
De rechtbank wil best aannemen dat het vanwege de aandoening van de man prettig voor hem is als hij een comfortabele auto kan gebruiken. Maar naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de man noodzakelijkerwijs een dergelijk hoog bedrag per maand dient aan te wenden voor het leasen van een auto. De vrouw heeft aangevoerd dat de man al een goede auto had die hij nog gewoon had kunnen blijven gebruiken en de man heeft dit niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de man de kosten die hij moet maken voor het vervoer van en naar zijn werk dient te voldoen uit zijn vrije ruimte en dat deze dus geen voorrang krijgen op de kosten van de kinderen.
Lening FREO
4.16.
De man heeft gesteld dat hij in 2020 een lening van € 30.000,- heeft moeten afsluiten voor een verbouwing van zijn woning. De woning is aangepast met een slaap- en badkamer op de begane grond in verband met een progressieve lichamelijke aandoening van zowel de man als zijn partner. Door die aandoening is voor de man traplopen bemoeilijkt. Er resteert in januari 2024 nog een schuld van € 21.911,69 en de man betaalt in verband met deze lening maandelijks € 274,76 (€ 231,77 aan aflossing en € 42,99 aan rente (netto)).
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de lening een eigenwoningschuld betreft die de man geacht moet worden te voldoen uit het woonbudget, waarbij zij heeft opgemerkt dat de man zijn woonlasten ook kan delen met zijn partner. Verder heeft de vrouw aangevoerd dat de aandoening van de man nog niet zodanig is dat hij niet kan traplopen. Zij wijst daarvoor onder meer op het door de man overgelegde inzetbaarheidsprofiel van de bedrijfsarts, opgesteld in 2022 en naar een recente wintersportvakantie van de man. De verbouwing was volgens de vrouw dus niet noodzakelijk.
De rechtbank volgt de vrouw in haar standpunt dat de lening bij Freo een last oplevert die vanuit het woonbudget kan worden voldaan. Het betreft een eigenwoningschuld en ziet dus op woonlasten. De man kan de woonlasten delen met zijn partner en zijn woonbudget is € 1.424,-. Weliswaar heeft de man gesteld dat zijn woonbudget ontoereikend is om deze last ook nog uit het woonbudget te voldoen, maar daarin volgt de rechtbank de man niet. Uit het staatje dat de man heeft opgesteld (onder punt 16 van zijn verweerschrift van 21 maart 2024) blijkt dat hij rekening heeft gehouden met een reservering voor groot onderhoud van € 430,- per maand. De vrouw heeft de noodzaak van deze reservering gemotiveerd betwist en nergens is verder gebleken van de noodzaak hiertoe. De rechtbank laat de reservering voor groot onderhoud daarom buiten beschouwing en als geen rekening wordt gehouden met dit bedrag, is het woonbudget van de man nagenoeg toereikend om ook de last van Freo onder te scharen. Wanneer dan in aanmerking wordt genomen dat de partner van de man ook geacht kan worden een deel van de woonlasten voor haar rekening te nemen, bestaat er geen aanleiding om de aflossing en rente van Freo als extra last in aanmerking te nemen.
4.17.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de
noodzaak van het aangaan van de lening en de vermijdbaarheid of verwijtbaarheid van de last.
Cannabisolie
4.18.
Tenslotte heeft de man gesteld dat zijn kosten voor de door een arts voorgeschreven cannabisolie niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn en dat deze kosten zijn draagkrachtloos inkomen verhogen met € 120,- per maand. Desgevraagd heeft de man op de zitting verklaard dat zijn zorgverzekeraar (CZ) deze kosten niet vergoedt. De vrouw heeft gesteld dat uit de stukken blijkt dat de cannabisolie pas op 24 mei 2024 is voorgeschreven door een anesthesist en dat dit niet is voor de lichamelijke aandoening(en) van de man, maar in verband met paniekaanvallen waardoor een geplande operatie niet door kon gaan. De vrouw stelt dat het daarom aannemelijk is dat het voor tijdelijk gebruik is. De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende heeft onderbouwd dat hij de cannabisolie door een arts heeft voorgeschreven gekregen in verband met zijn fysieke klachten en dat het gaat om pijnbestrijding. Ook heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat het niet gaat om tijdelijke kosten aangezien hij aan een progressieve aandoening lijdt en er geen andere remedie meer voor handen is. De rechtbank zal vanaf de datum dat de man het heeft voorgeschreven gekregen (dus 24 mei 2024) rekening houden met deze extra last van € 120,- in post 134a. Dit bedrag is verwerkt in bijlage 3.
4.19.
De rechtbank ziet gelet op het overwogene aanleiding om te bepalen dat de man de extra lasten (met uitzondering van de kosten voor het eigen risico en de kosten voor de canabisolie) uit zijn vrije ruimte en/of uit zijn resterende vermogen dient te betalen. De rechtbank zal het draagkrachtloos inkomen van de man verhogen met € 32,- en per 24 mei 2024 met € 152,-.
4.20.
De draagkracht van de man is in bijlage 2 per 23 januari 2024 berekend op € 1.413,- en in bijlage 3 per 24 mei 2024 op € 1.329,-.
De zorgkorting
4.21.
Omdat de man op dit moment feitelijk geen zorg- en opvoedingstaken op zich neemt, kan hij zich erin vinden dat voorlopig uitgegaan wordt van een zorgkorting van 5%. Zijn wens is nadrukkelijk dat zijn aandeel in de zorg- en opvoedingstaken weer wordt uitgebreid. De rechtbank houdt rekening met een zorgkorting van 5%.
Conclusie
Per 23 januari 2024
4.22.
Partijen kunnen per 23 januari 2024 met hun gezamenlijke draagkracht van € 2.089,- ( € 1.413,- + € 685,-) ruimschoots voorzien in de behoefte van de kinderen van
€ 1.359,-. De man dient naar rato bij te dragen, te weten 1.413/2.098 x 1.359 = afgerond € 915,-. Per kind per maand is zijn aandeel in hun kosten dan afgerond € 458,-. Rekening houdend met de zorgkorting van 5%, dus afgerond € 68,- (€ 34,- per kind) dient hij bij te dragen € 424,- per kind per maand
Per 24 mei 2024
4.23.
Ook per 24 mei 2024 hebben partijen gezamenlijk voldoende draagkracht, te weten € 2.014,- (€ 1.329,- + € 685,-), om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De man dient naar rato bij te dragen, te weten 1.329/2.014 x 1.359 = afgerond € 897,-. Per kind per maand is zijn aandeel in hun kosten dan afgerond € 449,-. Rekening houdend met de zorgkorting van 5%, dus afgerond € 68,- (€ 34,- per kind) dient hij bij te dragen
€ 415,- per kind per maand.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de man met ingang van
23 januari 2024€ 424,- per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2009 in de gemeente [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag] 2012 in de gemeente [geboorteplaats] telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - te voldoen aan de vrouw;
5.2.
bepaalt dat de man met ingang van
24 mei 2024€ 415,- per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2009 in de gemeente [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag] 2012 in de gemeente [geboorteplaats] telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - te voldoen aan de vrouw;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. van der Meulen, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan tegen deze beschikking hoger beroep worden ingesteld door een advocaat bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
- door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
fn: 679