ECLI:NL:RBNNE:2024:2863

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
LEE 23/1585
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek handhaving permanente bewoning recreatiepark Nuilerveld

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhavend op te treden tegen permanente bewoning op bungalowpark Nuilerveld in Pesse. Eiser, eigenaar van een recreatiewoning, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen verzocht om handhaving, omdat er sprake zou zijn van permanente bewoning in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft het verzoek afgewezen, onder andere omdat het park op de lijst staat voor een nieuw bestemmingsplan en handhaving op dat moment niet opportuun zou zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en de rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2024 behandeld.

De rechtbank concludeert dat het college niet in redelijkheid van handhaving heeft kunnen afzien. De rechtbank oordeelt dat de redenen die het college heeft aangevoerd om niet handhavend op te treden onvoldoende zijn gemotiveerd. Er is geen evenwichtige afweging gemaakt van de belangen van de overtreders en de belangen van eiser en het algemeen belang dat met handhaving is gediend. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat het college niet tijdig heeft beslist op het verzoek van eiser. De rechtbank draagt het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1585

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. J.A.C. Verheyden),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen

(gemachtigde: mr. J. Bakker).
Als derden hebben zich aangemeld:
  • Vereniging “Bungalowpark de Nuilervennen” uit Pesse (gemachtigde: mr. M.E.W.M. Rupert), derde sub 1
  • [naam] en [naam] uit [plaatsnaam], derde sub 2
  • [naam] en [naam] uit [plaatsnaam], derde sub 3.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhavend op te treden tegen permanente bewoning op bungalowpark Nuilerveld in Pesse en de vaststelling van een dwangsom omdat het college te laat op het verzoek heeft beslist.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derden sub 1, 2 en 3 hebben ook schriftelijk gereageerd.
1.2.
Eiser heeft op 15 mei 2024 nadere gronden ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • eiser met zijn gemachtigde en [naam]
  • de gemachtigde van het college met J.A. Meijerink
  • de gemachtigde van derde sub 1 met [naam] (voorzitter), [naam] (secretaris), [naam] (penningmeester) en [naam].
  • derde sub 2.
Derde sub 3 heeft zich afgemeld voor de zitting.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het college in de gelegenheid te stellen een standpunt in te nemen over het eventueel intrekken van het bestreden besluit. Het college heeft vervolgens laten weten het bestreden besluit niet in te trekken.
1.5.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden tegen permanente bewoning op bungalowpark Nuilerveld en het besluit tot vaststelling van de dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Eiser is eigenaar van een recreatiewoning aan de [adres]. De recreatiewoning ligt op bungalowpark Nuilerveld. Eiser heeft op 18 oktober 2021 aan het college gevraagd waarom er niet gehandhaafd wordt tegen permanente bewoning van recreatiewoningen op het bungalowpark.
4.1.
Bij brief van 20 april 2022 heeft eiser het college in gebreke gesteld wegens te laat besluiten dan wel kennelijke weigering te besluiten op het verzoek. Bij brief van 5 juli 2022 heeft eiser bezwaar ingesteld wegens het weigeren een besluit te nemen op de aanvraag tot handhaving.
4.2.
Het college heeft het verzoek om handhaving op 1 augustus 2022 afgewezen omdat het park op de lijst staat voor een transformatie/nieuw bestemmingsplan en het college het niet opportuun vindt nu te handhaven op permanente bewoning.
4.3.
Het college heeft op 18 augustus 2022 een dwangsom van € 253,- vastgesteld omdat het college 11 dagen te laat op het verzoek heeft beslist.
4.4.
Het college heeft op 21 februari 2023 besloten op het bezwaar van eiser. Het college laat het besluit van 1 augustus 2022 in stand onder aanvullende motivering, herroept het besluit van 18 augustus 2022, verhoogt de dwangsom naar € 276,- en kent een proceskostenvergoeding toe van € 1.194,-.
Bij deze procedure betrokken partijen
5. Eiser heeft aan de rechtbank verzocht om derde sub 1 niet toe te laten tot de procedure omdat er geen volmacht ligt van de Algemene Vergadering van de vereniging om zich te voegen in deze procedure en het bestuur incompleet is.
6. De rechtbank overweegt dat de bestuursrechter op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid kan stellen als partij aan het geding deel te nemen. Op grond van artikel 1:2, eerste lid van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
6.1.
Eiser betwist niet dat het belang van derde sub 1 rechtstreeks betrokken is maar heeft formele bezwaren tegen de deelname van derde sub 1. Uit de statuten die derde sub 1 heeft overgelegd blijkt dat de vereniging in en buiten rechte wordt vertegenwoordigd door de voorzitter, de secretaris en de penningmeester gezamenlijk. Omdat door derde sub 1 een ondertekende volmacht is overgelegd en het voltallige bestuur aanwezig was op de zitting, ziet de rechtbank geen beletselen om derde sub 1 aan het geding deel te laten nemen.
6.2.
Verder overweegt de rechtbank dat artikel 8:26, eerste lid, van de Awb ertoe strekt om degenen die een belang hebben dat tegengesteld is aan dat van de eiser tot de procedure toe te laten ter voorkoming van een verslechtering van hun positie. Derden sub 2 en 3 hebben verzocht om deel te nemen aan de procedure en zijn in het vooronderzoek voorlopig aangemerkt als partij. Zij maken zich net als eiser zorgen over het niet handhaven van permanente bewoning op het bungalowpark. [naam] heeft op de zitting toegelicht dat hij zelf ook een verzoek om handhaving gedaan maar hij heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit op zijn verzoek om handhaving. Van derde sub 3 is niet gebleken dat zij een verzoek om handhaving hebben gedaan. De belangen van derden sub 2 en 3 zijn parallel aan de belangen van eiser. Derden sub 2 en 3 hebben daarom geen rechtstreeks belang bij het aan eiser gerichte besluit en kunnen daarin niet als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt. Omdat zij geen belanghebbende zijn, kunnen zij niet op grond van artikel 8:26 van de Awb als partij aan het geding deelnemen.
Procesorde
7. In het aanvullende stuk van 15 mei 2024 verzoekt eiser aan de rechtbank om de brieven die als productie 2 aan het verweer van het college zijn toegevoegd, ter zijde te leggen als niet ter zake doende. Eiser vindt het optreden van het college in strijd met de goede procesorde. Het college heeft volgens eiser een opgefokte stemming gecreëerd waardoor derde sub 1 haar leden heeft opgeroepen naar de zitting te komen.
Op de zitting heeft eiser zijn argument over het laat indienen van het verweerschrift ingetrokken.
8. De rechtbank overweegt dat het college op de zitting heeft toegelicht dat in aanloop naar de zitting bewoners en eigenaren op het bungalowpark geïnformeerd zijn over de rechtszaak. In het procesdossier ontbreekt de brief waarmee dat is gedaan maar de reacties van bewoners en eigenaren van de recreatiewoningen zijn wel als bijlage bij het verweerschrift gevoegd. Uit die reacties blijk dat het college klaarblijkelijk niet alleen de betrokkenen heeft geïnformeerd, maar ook gevraagd heeft om een standpunt over permanente bewoning in relatie tot het onderhavige verzoek om handhaving. Wat er ook van die handelswijze zij, naar het oordeel van de rechtbank is met het toevoegen van die reacties als bijlage bij het verweerschrift, geen sprake van strijd met een goede procesorde. De reacties van de bewoners en eigenaren dienen ter ondersteuning van het verweer van het college en eiser is in de gelegenheid geweest om te reageren op deze stukken.
Heeft het college kunnen afzien van handhavend optreden?
9. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er sprake is van een overtreding. Het bungalowpark heeft in de beheersverordening Buitengebied Noord Hoogeveen de bestemming Agrarisch-I, met onder andere de aanduiding recreatiewoningterrein. Het gebruik van recreatiewoningen en vaste kampeermiddelen ten behoeve van permanente bewoning is niet bij recht toegestaan. Onder permanente bewoning wordt verstaan: bewoning van een recreatiewoning of een vast kampeermiddel als hoofdverblijf. Niet ter discussie staat dat er één of meerdere recreatiewoningen permanent bewoond worden.
9.1.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan, dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien er sprake is van een overgangssituatie (concreet zicht op legalisatie, bedrijfsverplaatsingen, experimenten en andere tijdelijke overtredingen), bij overmachtssituaties of wanneer een beroep op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel gerechtvaardigd is. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van handhaving in die concrete situatie afgezien behoort te worden.
9.2.
Niet in geschil is dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. De vraag die centraal staat is of het college voldoende heeft gemotiveerd dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het college daarvan behoorde af te zien.
10. Het college heeft in het bestreden besluit nader gemotiveerd dat afgezien wordt van handhaving omdat het college er nog steeds van uitgaat dat permanente bewoning zal worden toegestaan. Mede in het licht van de huidige krappe woningmarkt kan volgens het college niet worden gezegd dat het algemeen belang is gediend bij handhavend optreden op dit moment. Bovendien is de aard van de door eiser ervaren overlast (aan- en afrijden van busjes) niet dusdanig, dat onmiddellijke handhaving noodzakelijk is. Daarbij ligt de recreatiewoning van eiser helemaal achter op het park en op een plek waar alleen bestemmingsverkeer komt. De overlast ter plaatse zal daarom niet tot zeer beperkt aanwezig zijn.
11. Eiser stelt dat er geen enkel zicht is op aanpassing van het geldende bestemmingsplan. Het nieuwe bestemmingsplan is niet voorzien in de financiën van de gemeente en een bestemming als woonwijk is niet haalbaar vanwege de ligging van het park in de Ecologische hoofdstructuur (Natura 2000) en de nabijheid van afvalverwerker Attero. De onevenredigheid die het college aan het bestreden besluit ten grondslag legt voor de permanente bewoners, is volgens eiser veroorzaakt door het bewust nalaten van het college zelf. Het college gaat zonder onderbouwing voorbij aan de door eiser aangehaalde jurisprudentie over de noodzaak van handhaving en heeft geen rekening gehouden met de (overlast voor) recreanten. Verder is de huidige huizenmarkt geen reden om niet te handhaven volgens rechtspraak.
12. Het college stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat het recreatieve karakter van het park in de loop der jaren naar de achtergrond is verdwenen en dat al vanaf 2006 permanente bewoning plaatsvindt. In 2020 werd 70% van de huisjes permanent bewoond en ten tijde van het opstellen van het verweerschrift heeft bijna 80% van de huisjes een inschrijving in de basisregistratie personen. Het proces tot transformatie heeft een langere doorlooptijd, maar inmiddels heeft het college prioriteit en capaciteit daarvoor. Daarnaast is er op dit moment niet de beschikbare capaciteit/prioriteit voor handhaving. Bovendien zijn er volgens het college geen onomkeerbare gevolgen als er niet direct tot handhaving overgegaan wordt en is de ervaren overlast niet direct gerelateerd aan de permanente bewoning. Het college betrekt ook de huidige huizenmarkt in haar afweging en het standpunt van de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening dat transformatie van vakantieparken kan helpen bij het oplossen van het huizenprobleem.
13. De rechtbank overweegt allereerst dat in het bestreden besluit een beschrijving van de omvang van de overtreding ontbreekt. Er is niet vermeld hoeveel en welke recreatiewoningen permanent bewoond worden op het recreatieterrein. Ook is niet beschreven hoeveel van deze permanente bewoners beschikken over een gedoogbeschikking ten behoeve van permanente bewoning. Eerst bij het verweerschrift is een plattegrond bijgevoegd waarop is vermeld welke recreatiewoningen permanent worden bewoond. Een overzicht van het aantal bewoners dat beschikt over een gedoogbeschikking ontbreekt. Ook op de zitting kon het college de vraag naar de omvang van de overtreding op het moment van besluitvorming niet eenduidig beantwoorden. Naar het oordeel van de rechtbank is de omvang van de overtreding namelijk van belang bij de afweging of van handhaving kan worden afgezien. De rechtbank is van oordeel dat het besluit in zoverre onvoldoende is gemotiveerd.
14. De rechtbank is van oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval van handhaving kon worden afgezien. De enkele stelling dat ‘het redelijkerwijs nog steeds te verwachten is dat permanente bewoning wordt toegestaan’, en het college de legalisatie ‘als heel kansrijk ziet’ vindt de rechtbank daarvoor onvoldoende. Zoals het college zelf heeft toegelicht, wordt er in ieder geval al vanaf 2006 permanent gewoond op het recreatieterrein en wordt vanaf 2007 geprobeerd om dit gebruik te legaliseren. Echter, 17 jaar na het kenbaar maken van het voornemen tot legaliseren ontbreekt nog altijd een concreet (omgevings)plan daartoe (dan wel concreet zicht op legalisatie).
14.1.
Voor zover het college verwijst naar het programma Vitale vakantieparken 2023-2027, leidt dit niet tot een ander oordeel. Dit plan – nog daargelaten dat dit is vastgesteld na de bestreden besluitvorming – bevat geen concrete toezegging dát permanente bewoning op Nuilerveld gelegaliseerd wordt en biedt geen concrete planning voor legalisatie. In het programmaplan wordt met betrekking tot het standpunt van het college over Nuilerveld geschreven over een mogelijke transformatie naar een permanente woonbestemming: “
De gemeente Hoogeveen is met de VvE Nuilervennen in gesprek om de haalbaarheid van transformatie te onderzoeken. Het formuleren van de ruimtelijke uitgangspunten, kwaliteitsimpuls en streefbeeld is in een vrij ver stadium. Het proces bevindt zich in fase 2 (streefbeeld formuleren) van het stappenplan transformatie”.Ook de brief van minister waar het college naar verwijst, is van na de beslissing op bezwaar en bevat geen concrete legalisatieplannen.
14.2.
De algemene stelling van het college dat in het licht van de krappe woningmarkt het algemeen belang niet is gediend bij handhavend optreden en daarom van handhaving kon worden afgezien, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Hoewel op zichzelf door eiser niet wordt bestreden dat sprake is van een krappe woningmarkt, blijkt uit het bestreden besluit en de overgelegde stukken niet of het college in dit geval heeft beoordeeld of de overtreders problemen zullen ervaren bij het vinden van alternatieve woonruimte binnen een passende termijn. De rechtbank acht het besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Het college heeft evenmin gemotiveerd waarom dit belang zwaarder weegt dan het belang van eiser en van het algemeen belang bij handhaving van het bestemmingsplan.
14.3.
Voor zover het college heeft afgezien van handhaving met de stelling dat de ervaren overlast niet direct gerelateerd is aan de permanente bewoning, is de rechtbank van oordeel dat ook deze stelling niet is onderbouwd. Daarbij is ook van belang dat het college de omvang van de overtreding – zoals reeds is overwogen - niet in beeld heeft gebracht. Op de zitting heeft eiser gemotiveerd toegelicht dat de permanente bewoning gevolgen heeft voor de directe leefomgeving op het bungalowpark (meer verstening, minder groen), het uitoefenen van zijn hobby en het feit dat de recreatiewoningen vanwege permante bewoning steeds duurder worden en eiser daarom meer onroerendezaakbelasting moet betalen. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat het college deze belangen van eiser bij zijn afweging heeft betrokken.
14.4.
Hoewel niet genoemd in het bestreden besluit, heeft het college zich eerst in het verweer nog op het standpunt gesteld dat er geen beschikbare capaciteit is voor handhaving. Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat een beperkte handhavingscapaciteit geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan geheel van handhaving mag worden afgezien. Nog daargelaten dat het college de omvang van de overtreding niet in beeld heeft, zou het college bij een beperkte handhavingscapaciteit en een omvangrijk aantal overtreders er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om een plan van aanpak te maken waarbij in fases wordt gehandhaafd.
14.5.
De rechtbank overweegt dat eisers overige argumenten, onder andere over de rol die derde sub 1 speelt bij de planvorming voor de transformatie naar woonbestemming, of de afgevaardigden van het park rechtsgeldige vertegenwoordigers zijn en of de recreanten bewust buiten de planvorming worden gehouden, op zichzelf niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit omdat die argumenten niet zien op het bestreden besluit zelf. De rechtbank begrijpt uit die argumenten echter wel dat eiser zich niet gehoord voelt door het college en dat zijn belangen onvoldoende bij de besluitvorming betrokken zijn.
14.6.
De rechtbank concludeert dat het college niet in redelijkheid van handhaving heeft kunnen afzien vanwege de mogelijke kans op legalisatie. De overige redenen om van handhaving af te zien zijn onvoldoende gemotiveerd. Uit het bestreden besluit blijkt voorts geen evenwichtige afweging van enerzijds de belangen van de overtreders en anderzijds de belangen van eiser en het algemeen belang dat met handhaving is gediend. Het beroep van eiser slaagt op dit punt. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit op dit punt in ieder geval zal vernietigen en het college opnieuw moet besluiten op het bezwaar van eiser voor zover het bezwaar ziet op de vraag of het college van handhaving heeft kunnen afzien.
Dwangsom niet-tijdig beslissen
15. Eiser twijfelt aan de vaststelling van de hoogte van de dwangsom.
15. De rechtbank overweegt dat als een beschikking niet op tijd wordt genomen, het bestuursorgaan op grond van artikel 4:17 van de Awb een dwangsom verschuldigd is voor elke dag (vanaf de vijftiende dag na ontvangst van de ingebrekestelling) dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag, met een maximum van 42 dagen.
16.1.
Het college heeft in het bestreden besluit een dwangsom toegekend van € 276,-. Volgens het college heeft eiser het college op 5 juli 2022 in gebreke gesteld en is op 1 augustus 2022 het besluit op het handhavingsverzoek genomen. Volgens het college is dan vanaf 20 juli 2022 een dwangsom van 12 keer € 23,- per dag verschuldigd.
16.2.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak [2] volgt dat van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb sprake is als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen.
16.3.
Het college is er in de besluitvorming van uitgegaan dat de brief van 20 april 2022 beschouwd wordt als het verzoek om handhaving en de brief van 5 juli 2022 als een ingebrekestelling. De rechtbank overweegt echter dat eiser in zijn brief van 18 oktober 2021 al heeft verzocht om handhaving. Eiser stelt in zijn brief van 18 oktober 2021 dat er permanent gewoond wordt, dat dat in strijd is met het bestemmingsplan en eiser vraagt zich waarom er niet wordt gehandhaafd door de gemeente. Daarmee heeft eiser, naar het oordeel van de rechtbank een voldoende concreet verzoek gedaan die leidt tot een verplichting voor het college om nader onderzoek te doen naar een gestelde overtreding.
16.4.
In de brief van 20 april 2022 heeft eiser verwezen naar zijn verzoek om te handhaven van 18 oktober 2021 en heeft hij aangegeven een besluit te willen over handhaving op Nuilerveld. Verder heeft eiser in die brief aangegeven het college in gebreke te stellen en heeft hij daarbij aangegeven dat het college nog 14 dagen heeft om een besluit te nemen waarna eiser recht heeft op dwangsommen. Eiser heeft zelfs het bankrekeningnummer waarop de dwangsommen gestort kunnen worden opgenomen. Daarmee voldoet die brief van 20 april 2022 aan de vereisten die gesteld worden aan een ingebrekestelling.
16.5.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 18 oktober 2021 aangemerkt moet worden als het verzoek om te handhaven en de brief van 20 april 2022 als een ingebrekestelling. Nu het college niet binnen 14 dagen na 20 april 2022 maar pas op 1 augustus 2022 heeft beslist op de aanvraag tot handhaving van eiser moet het college de maximale dwangsom van € 1.442,- aan eiser betalen.
16.6.
Het beroep van eiser is gelet op het voorgaande ook op dit punt gegrond. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit ook zal vernietigen voor zover daarin door het college is bepaald dat een dwangsom van € 276,- verschuldigd is.
Proceskosten bezwaar
17. De rechtbank overweegt verder dat op grond van artikel 7:15 van de Awb, de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. In het Besluit proceskosten bestuursrecht is bepaald dat voor het indienen van een bezwaarschrift en het verschijnen op een hoorzitting 1 punt wordt toegekend en dat 1 punt in 2023 een waarde had van € 597,-.
17.1.
Het college heeft in het bestreden besluit een proceskostenvergoeding van € 1.194,- toegekend aan eiser vanwege het herroepen van (alleen) het besluit van 18 augustus 2022 over de toegekende dwangsom wegens niet tijdig beslissen op het verzoek om handhaving. Daarbij zijn twee punten toegekend; een punt voor het indienen van het bezwaarschrift en een punt voor de bijgewoonde hoorzitting. Eiser heeft niet onderbouwd en er is ook niet gebleken dat die toekenning van twee punten onjuist zou zijn. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de veroordeling in de proceskosten, voor zover het bestreden besluit ziet op het herroepen van het besluit van 18 augustus 2022, onjuist zou zijn.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
18.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing voor zover het bestreden besluit ziet op het primaire besluit van 18 augustus 2022 en stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-.
18.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit op het bezwaar van eiser moet nemen met inachtneming van deze uitspraak voor zover het bezwaar van eiser ziet op het primaire besluit van 1 augustus 2022.
19. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
19.1.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 21 februari 2023;
  • stelt de door verweerder te bepalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat ziet op het primaire besluit van 18 augustus 2022;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak voor zover het bezwaar van eiser ziet op het primaire besluit van 1 augustus 2022;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Waaronder ABRvS 4 juni 20216, ECLI:NL:RVS:2014:1982 en ABRvS 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2532
2.Waaronder ABRvS, 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4682