A: () Ik ben ook naar [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijp: [medeverdachte 1] ) toegegaan. En () die tante van [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] ) was daar.
Die tante die heeft dus die dochter (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ) van haar gebeld. En die is ook gekomen. ()
V1: Oké. En dan komt die dochter ook. En dan?
A: Nou, dan gaan ze helemaal tegen me tekeer, en helemaal druk. ()
A: Dan, ik zag in ieder geval dat ze van buiten naar binnen kwamen () met een honkbalknuppel en met () tape kwamen ze
V1: Wie had een honkbalknuppel vast?
A: [medeverdachte 1] , geloof ik. En ze hadden plakband meegenomen. () en ze hadden een mes meegenomen. ()
V1: Oké. En je zegt: [medeverdachte 1] had die honkbalknuppel vast. En die tape, wie had die dan vast?
A: Zij.
0: Verbalisant [verbalisant] wijst op het vel papier op tafel. ()
V1: Dochter van tante had die tape vast. Wat voor tape was dat?
A: Grijze duck-tape ofzo. Van dat hele dikke. Beetje grijzig. ()
V1: Oké. En je had het ook over een mes?
A: Ja.
V1: Wie had dat mes vast?
A: Ja, die had [medeverdachte 1] vast. () volgens mij was het zo'n mes die je zo uh, zo kan inklappen, zeg maar. ()
V1: Oké. Dan komen ze daar aan met die honkbalknuppel, dat mes en die tape. Maar waar laten ze dat spul dan?
A: Op tafel. ()
V1: Oké. En dan? Leggen ze dat spul op tafel neer, en dan?
A: Ja, uh, en dan komen ze met touw aan, en dan gaan ze me zo vastbinden.
V1: En wie kwam met touw aan?
0: De getuige wijst op het vel papier op tafel.
A: Uh, die.
V1: [medeverdachte 1] .
A: En die.
V1: De dochter van tante. ()
V1: Oké. En dan? Jij zegt: Dan komen ze eraan met dat touw. En wat doen ze met dat touw?
A: Nou, ze gingen eerst met tape, gingen zo uh, mijn mond helemaal bedekken, me neus en zo.
V1: Wie deed dat?
A: Deden ze met z'n tweeën.
V1: En met z'n tweeën bedoel je mee?
0: De getuige wijst op het vel papier op tafel.
V1: [medeverdachte 1] en de dochter van tante.
A: Ja.
V1: En wie deed wat?
A: Ja, ze deden het alle twee. [medeverdachte 1] deed zo, en zo om... ()
A: Ik werd vastgebonden met touw, dat deed zij dan, [medeverdachte 1] .
0: De getuige maakt met beide handen een gebaar rondom haar middel terwijl ze bovenstaande zegt. ()
V1: En waar zat jij op?
A: () een stoel waarmee je aan tafel zit.
A: Ja. Werden me armen zo ineens naar achteren gedaan, en vastgebonden.
0: De getuige houdt beide armen achter haar rug terwijl ze bovenstaande zegt. ()
V1: Dus je zegt: De dochter van tante deed de tape. En toen die dochter van tante met de tape bezig was, wat deed [medeverdachte 1] toen?
A: Ja, die maakte me vast met het touw en duwde mij op de grond. ()
V1: Oké. En op welk moment zaten ze met die honkbalknuppel zo boven je?
A: Poeh. Toen ik op de grond lag. ()
A: Ook te slaan.
V1: Te slaan. En wie sloeg jou?
A: Nou, zij waren de enige, hun tweeën waren bezig. Die was alleen aan het toekijken.
0: De getuige wijst op het vel papier op tafel terwijl ze bovenstaande zegt.
V1: Die was aan het toekijken, tante was aan het toekijken.
A: Ja.
V1: En je zegt: [medeverdachte 1] en die dochter van tante waren bezig?
A: Ja. Met z'n tweeën waren ze continu bezig.
V1: Oké. Wie had die honkbalknuppel vast dan?
A: Allebei een keer.
V1: Hoe bedoel je?
A: Nou, zij had 'm een keer, en [medeverdachte 1] had 'm ook wel. Om de beurt.
V1: Oké. En wat deden ze dan met die honkbalknuppel?
A: Ja, slaan.
V1: En waar sloegen ze jou?
A: Ze sloegen mij op me benen, of op me schouder, of op me hoofd. En trappen.
V1: [medeverdachte 1] , waar heeft die allemaal geslagen met die honkbalknuppel?
A: Uh, ja, op me benen, op me armen. Maar ze hebben ook heel vaak getrapt. Tegen me hoofd.
V1: Oké. En die dochter van tante, waar heeft die je allemaal geslagen met de honkbalknuppel?
A: Die heeft me niet geslagen met de honkbalknuppel, zij heeft mij meer getrapt enzo. Getrapt in me rug, getrapt tegen me been, getrapt tegen me hoofd, geslagen, gespuugd. Dat was zij meer geweest.
V1: Oké. Dus als ik het goed begrijp heeft [medeverdachte 1] jou geslagen met die honkbalknuppel.
A: Ja, één (1) of twee (2) keer ofzo. ()
V1: Dus je hebt het over, schoppen heb je het over gehad. Wie heeft jou allemaal geschopt?
A: Ja, hun tweeën.
0: De getuige wijst op het vel papier terwijl ze bovenstaande zegt.
V1: Hun tweeën. En waar hebben ze jou geschopt?
A: Op me benen, bij me buik, op me rug, op me hoofd.
V1: Ja, en op welk moment was dat, waar was je toen?
A: Op de grond.
V1: Op de grond. En wie heeft jou allemaal geslagen?
A: Ja, hun tweeën. Zij waren met z'n tweeën bezig.
V1: En waar hebben ze jou geslagen? ()
A: Ook op dezelfde plekken. ()
A: () ik had wel een flinke bult hier, hier op me hoofd.
0: De getuige wijst met haar rechterhand naar de linkerkant van haar voorhoofd terwijl ze
bovenstaande zegt.
V1: Waar was die van dan, die bult?
A: Ja, dat was dat slaan met die knuppel.
V1: En wie had daar toen geslagen, waar je die bult van hebt? Wie heeft je op het hoofd geraakt?
A: Dat heeft [medeverdachte 1] gedaan. ()
A: () toen ik op de grond zat () ik probeerde dat touw ook een beetje van me af te doen, maar uiteindelijk gelukt. () ben ik zo naar de deur gegaan. ()
A: En toen hadden ze mij in het vizier. En toen kwamen ze naar mij toe, gingen ze weer slaan en schoppen en zo. ()
A: Ben ik naar buiten gegaan. En toen lag ik daar op de grond, en toen maakte ik ook nog lawaai, in de hoop dat mensen mij kunnen horen. ()
V1: Maar je had het over een mes. Hoe zit dat dan met dat mes?
A: Nou, ze hadden dat mes zo hier op me keel gezet.
0: De getuige wijst met haar rechterhand naar haar keel terwijl ze bovenstaande zegt.
V1: Wie deed dat?
A: [medeverdachte 1] . En uh, toen ging ze ook met dat mes zo hierzo, zo langs.
0: De getuige beweegt haar rechterwijsvinger van boven naar beneden over haar keel terwijl ze bovenstaande zegt. ()
V1: En wat deed [medeverdachte 1] precies met dat mes?
A: Ja, zo op me keel zetten. En dan met hele grote ogen naar me kijken. () A: Nou. Ze zei van: "Ik kan ook wel doorprikken, hoor", zegt ze.
Nou, ooh, ik keek echt tegen de dood in, hoor. ik vond het zo vreselijk. ()
0: De getuige wijst met haar rechtermiddelvinger naar de linkerkant van haar keel terwijl ze bovenstaande zegt. ()
V1: Zo, oké. En wat voelde je dan? A: Ja, is heel scherp.()
V1: Oké. Je had het de vorige keer dat je hier geweest bent, had je het over een telefoon die kapot was.
A: Dat was mijn telefoon.
V1: Hoe is dat gegaan?
A: () heeft ze uit mijn jaszak mijn telefoon gepakt, en naar buiten gegaan, en dan 'flets' zo op de grond.
0: De getuige maakt met haar rechterhand een gooiende beweging terwijl ze bovenstaande zegt.
V1: En waar was jij toen, toen ze dat deed?
A: Op de grond.
V1: Jij was op de grond. En wie heeft jouw telefoon gepakt?
A: Dat heeft zij gedaan.
V1: [medeverdachte 1] , wijs je aan.
A: Ja. ()
V: En je hebt het ook over geschopt tegen het hoofd aan. Wie hebben dat allemaal gedaan?
A: Nou ja, zij zijn heel veel met z'n tweeën dat gedaan. Als zij toekijken, hebben zij dit met zn tweeën gedaan.
V1: Zij, en jij wijst naar [medeverdachte 1] en de dochter van tante?
A: Ja, ja.
V1: En de tante heeft toegekeken?
A: Ja ()
V1: Heeft [medeverdachte 1] jou één (1) keer of vaker tegen het hoofd geschopt?
A: Wel vaker. Zij ook.
V1: Ja, dat was mijn volgende inderdaad: De dochter van tante, één (1) keer of vaker?
A: Ook vaker. ()
V1: () we hebben ook iets over een schaar gehoord.
A: Ja, daar hebben ze mijn haren afgeknipt, want ik had helemaal, ze hadden geknipt aan me haar ()
A: Uh, volgens mij heeft zij dat gedaan.
0: De getuige wijst op het vel papier met de namen op tafel.
V1: De dochter van tante?
A: Ja. ()
V2: Je hebt vorige keer verklaard dat er nog iets met een ei was gebeurd. ()
A: Ja, dat ze dat ei zo op me haar hebben gedaan. ()
A: [medeverdachte 1] heeft geloof ik dat ei op me hoofd getikt. ()
V1: Een rauw ei?
A: Ja. ()
A: Ja, ze hebben mij in de auto gedumpt.
V1: Wie?
A: Ja, met z'n tweeën. En zij is ook meegegaan.
0: De getuige wijst op het papier met de namen terwijl ze bovenstaande zegt. ()
A: Zij ging rijden. [medeverdachte 1] zat bij mij achterin. En zij zat voorin.
V1: Oké. En hoe kom jij dan in die auto?
A: Nou, omdat ik werd..., zij zei van: "Stap in", en zo. Duwde ze. En ze had het mes en honkbalknuppel, had ze meegenomen.
V1: En wie zei dan "Stap in", en gaf je een duw?
A: [medeverdachte 1] zei dat.
V1: En waar had ze dat mes en honkbalknuppel?
A: Uh, in haar handen. ()
A: Toen () ik dus ontsnapte uit de auto, en toen zat ik dus op de stoel, buiten in me eigen tuin. En toen gingen hun op de deur bonken en alles. Toen deed me vriend de deur open, en toen ben ik () naar binnen gegaan, toen ben ik naar de badkamer gegaan.
A: Heb ik de deur op slot gedaan. ()
V1: En wie hoorde je dan, wie deed dat?
A: Ja, [medeverdachte 1] hoorde ik. En ik hoorde, ze had die honkbalknuppel bij zich, heeft ze mee op die deur geramd. Waar nu deuken in de deur zitten.
V1: En hoe weet je dat het [medeverdachte 1] was dan?
A: Dat kon ik, omdat ze schreeuwde. Kon ik zo horen aan haar stem. ()
V1: () wat hebben ze van jou allemaal vernield? Wat hebben ze van jou allemaal kapot
gemaakt?
A: Me telefoon ()
Maar ik weet niet wat ze met me Apple Watch gedaan hebben, dat weet ik ook niet.