ECLI:NL:RBNNE:2024:2826

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
18.090895.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens brandstichting en voorhanden hebben van zwaar illegaal vuurwerk

Op 23 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting en het voorhanden hebben van zwaar illegaal vuurwerk. De zaak kwam voort uit een incident op 15 maart 2024, waarbij de verdachte opzettelijk een mortierbom tot ontploffing bracht op de oprit van de woning van zijn buurman in Hoogeveen. Dit leidde tot aanzienlijke schade aan de woning en geparkeerde voertuigen, en veroorzaakte gemeen gevaar voor goederen. De verdachte, geboren in 1993, was tijdens het incident onder invloed van alcohol en heeft zijn daden bekend tijdens de rechtszitting op 9 juli 2024. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, en legde een gevangenisstraf op die gelijk was aan de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, met daarnaast een voorwaardelijke straf van zes maanden en een taakstraf van 60 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers, waaronder psychische schade en materiële schade aan de woning en voertuigen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van 1.000 euro voor immateriële schade aan de buurman en 4,48 euro voor materiële schade aan een andere benadeelde partij. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op voor de reclassering, waaronder meldplicht en behandeling voor alcoholproblematiek.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.090895.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 juli 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] , ingeschreven op het adres [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 juli 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.D. Spijker, advocaat te Winschoten. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 15 maart 2024 te [plaats] , gemeente Hoogeveen, althans in Nederland, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk (zwaar) vuurwerk, te weten een
mortierbom (shell), met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding te brengen en/of (vervolgens) nabij/op de oprit van de woning gelegen aan [adres] te gooien/deponeren, waardoor deze (aldaar) tot ontploffing kwam en ten gevolge waarvan de ruiten en/of deuren van die woning zijn vernield en/of de nabij die woning geparkeerde personenauto's, waaronder een Honda (met kenteken [nummer] ) en/of een Fiat (met kenteken [nummer] ), is/zijn vernield, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning gelegen aan [adres] en/of de in die woning aanwezige goederen en/of de naast [adres] gelegen woningen en/of de in die woningen aanwezige goederen en/of nabij die woning gelegen aan [adres] geparkeerde personenauto's, waaronder een Honda (met kenteken [nummer] ) en/of een Fiat (met kenteken [nummer] ) en/of (een) nabij die woning gelegen schu(u)r(en), te duchten was;
2
hij op of omstreeks 15 maart 2024 te [plaats] , gemeente Hoogeveen, althans in Nederland, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten
- één mortierbom (shell (4,5 inch), N.E.M. (netto explosive massa) 577 gram), voorhanden heeft gehad en/of tot ontbranding heeft gebracht.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft gepleegd en baseert zich daarbij met name op de bekennende verklaring van verdachte, de verklaringen van aangevers, en het proces-verbaal van politie inhoudende het onderzoek naar in beslag genomen sporen afkomstig van het vuurwerk.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot feit 1 en feit 2 geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 juli 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van politie Noord-Nederland, Districtsrecherche Drenthe, met zaakdossiernummer 2024068158 (Onderzoek: Explosie [plaats] ), opgemaakt en gesloten op 17 april 2024 door verbalisant [naam] , inhoudend:
3. een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 15 maart 2024, opgenomen op pagina 25;
4. een proces-verbaal van aanvullend verhoor van [slachtoffer 1] d.d. 21 maart 2024, opgenomen op pagina 28;
5. een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 26 maart 2024, opgenomen op pagina 42;
6. een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2024 opgemaakt door verbalisant [naam] , opgenomen op pagina 12;
7. een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2024 opgemaakt door verbalisant [naam] , opgenomen op pagina 32.
8. een proces-verbaal onderzoek naar in beslag genomen sporen afkomstig van vuurwerk d.d. 17 maart 2024 opgemaakt door verbalisant [naam] , opgenomen op pagina 158 (met bijlagen: fotobijlage aangetroffen restanten op de plaats delict en NFI-rapport: Mortieren en Mortierbommen versie 3, 24 maart 2010).
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 15 maart 2024 te [plaats] , gemeente Hoogeveen,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk zwaar vuurwerk, te weten een mortierbom (shell), tot ontbranding te brengen en vervolgens op de oprit van de woning gelegen aan [adres] te gooien, waardoor deze aldaar tot ontploffing kwam en ten gevolge waarvan ruiten van die woning zijn vernield en nabij die woning geparkeerde personenauto's, een Honda (met kenteken [nummer] ) en een Fiat (met kenteken [nummer] ), zijn vernield, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning gelegen aan [adres] en de in die woning aanwezige goederen, te duchten was;
2
hij op 15 maart 2024 te [plaats] , gemeente Hoogeveen, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten
- één mortierbom (shell (4,5 inch), N.E.M. (netto explosieve massa) 577 gram), voorhanden heeft gehad en tot ontbranding heeft gebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert de eendaadse samenloop op van:
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten wordt veroordeeld tot
  • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest,
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, en
  • een taakstraf van 60 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, en daarnaast een voorwaardelijke straf op te leggen onder de bijzondere voorwaarden zoals door Tactus geadviseerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Reclassering Nederland van 18 maart 2024 en Tactus Verslavingszorg van 12 juni 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 juni 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig en gevaarlijk feit. Hij heeft in de nacht, midden in een woonwijk, opzettelijk zwaar (illegaal) vuurwerk - te weten een mortierbom - laten ontploffen op de oprit van zijn buurman ( [slachtoffer 1] ) met wie hij al langer in onmin leefde.
Het gebeurde heeft een enorme impact op ondermeer de psychische gesteldheid van de buurman gehad, zo blijkt uit de onderbouwing van zijn vordering tot schadevergoeding. Verder heeft de ontploffing geleid tot materiële schade aan de woning van [slachtoffer 1] en aan een tweetal autos, die van [slachtoffer 1] en die van de buurvrouw. De ontploffing moet daarnaast ook voor andere omwonenden een bijzonder nare en bedreigende ervaring zijn geweest. Het behoeft geen toelichting dat een ontploffing van die omvang de nodige schrik en angstgevoelens in de buurt teweeg heeft gebracht. Dit dient in de strafoplegging tot uitdrukking te komen.
De rechtbank tilt er voorts zwaar aan dat verdachte het feit heeft gepleegd terwijl hij onder invloed was van een grote hoeveelheid alcohol hetgeen zijn beoordelingsvermogen en coördinatie die avond niet ten goede zal zijn gekomen. Desalniettemin heeft hij de mortierbom onder de geschetste omstandigheden tot ontploffing gebracht. Het had dan ook veel slechter kunnen aflopen.
Advies van de reclassering
Uit de meest recente rapportage van de reclassering (Tactus Verslavingszorg van 12 juni 2024) blijkt dat verdachte bekend is met alcoholproblematiek en dat dit lijkt samen te hangen met het delict gedrag. De reclassering acht een verslavingsbehandeling geïndiceerd om het risico op recidive te doen verminderen.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf onder oplegging van de bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), meewerken aan middelencontrole en meewerken aan de begeleidingsmodule Stap voor Stap.
Motivering van de straf
Hoewel de aard en ernst van het bewezenverklaarde het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht rechtvaardigen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en de samenleving meer gebaat zijn bij een behandeling van verdachtes alcoholproblematiek en begeleiding van verdachte bij het in goede banen leiden van zijn leven. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte verantwoordelijkheid neemt voor het bewezenverklaarde, heeft ingezien hoe fout dit was en spijt heeft betuigd. Hij is ook verhuisd en elders in het land gaan wonen.
Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden. De voorwaardelijke gevangenisstraf is vooral bedoeld als een stevige waarschuwing aan het adres van verdachte zodat verdachte niet nogmaals overgaat tot impulsieve acties die tot strafbare feiten leiden. Een en ander betekent dat verdachte nu geen verdere detentie hoeft te ondergaan en zijn leven
verder vorm kan geven.
Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van de klinische opname en het innemen van medicatie, omdat de rechtbank daarvoor geen redenen ziet. Verdachte heeft aangegeven dat hij zich in de voorwaarden kan vinden en dat hij daaraan zal meewerken.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van 3.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van 4,48 ter vergoeding van materiële schade (reiskosten) en 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen voldoende zijn onderbouwd en heeft de rechtbank verzocht de vorderingen toe te wijzen tot de gevorderde bedragen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] moeten worden afgewezen nu geen sprake is van lichamelijk letsel en psychisch letsel niet is onderbouwd. De materiële vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade van [slachtoffer 1] :
Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn.
Namens [slachtoffer 1] is aangevoerd dat hij door de bewezenverklaarde brandstichting en tegen hem gerichte handelen van verdachte onder meer last heeft van slecht slapen, depressieve gevoelens en paniekaanvallen. Deze gevoelens had hij voor het voorval niet. De rechtbank overweegt dat de aantasting van de persoon in dit geval volgt uit de aard van het bewezenverklaarde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op 1.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 maart 2024.
De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de toegekende schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van materiële schade van [slachtoffer 2] :
Als vermogensschade komen ingevolge artikel 6:96, tweede lid, BW, mede voor vergoeding in aanmerking redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, waaronder ook zijn begrepen de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt om het gepleegde strafbare feit aan het licht te brengen. Op die grond acht de rechtbank de gevorderde schadevergoeding voor gemaakte reiskosten in verband met het doen van aangifte toewijsbaar tot een bedrag van 4,48, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 maart 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade van [slachtoffer 2] :
Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van boosheid, frustratie, en/of slecht slapen vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het handelen van verdachte was gericht tegen zijn buurman [slachtoffer 1] en niet tegen benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht de vordering ten aanzien van de immateriële schade onvoldoende onderbouwd en zal dit deel van de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 279 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
1. dat de veroordeelde zich meldt op afspraken met de reclassering (GGZ Tactus Enschede
Raiffeisenstraat 75, 7514 AM Enschede, tel. 088-3822887), zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde zich laat behandelen door JusTact of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
4. dat de veroordeelde meewerkt aan de begeleidingsmodule Stap voor Stap.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer 1]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van 1.000,00 (zegge: één duizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.

Wijst de vordering van [slachtoffer 1] voor het overige af.

Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat te betalen een bedrag van 1.000,00 (zegge: één duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer 2]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van 4,48 (zegge: vier euro en achtenveertig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van
[slachtoffer 2]voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat te betalen een bedrag van 4,48 (zegge: vier euro en achtenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichtingen aan beiden.
Bepaalt dat de benadeelde partijen de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, mr. E.P. van Sloten en mr. K. Offerein - Hulshoff, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 juli 2024.
Mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.